ECLI:NL:RBAMS:2013:7285

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
HA ZA 13-377
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsclaim na verduistering van collier tijdens verkooptransactie

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een waardevol collier, een schadevergoeding van € 340.000 van gedaagde, een verzekeringsmaatschappij, na een incident waarbij het collier tijdens een verkooptransactie is verduisterd. Eiser stelt dat hij het collier aan een potentiële koper heeft overhandigd, die vervolgens met het collier is verdwenen. Gedaagde beroept zich op een uitsluitingsclausule in de verzekeringsovereenkomst, die dekking uitsluit in geval van verduistering. De rechtbank oordeelt dat de betreffende clausule een kernbeding is en dat er geen wilsovereenstemming over deze clausule is bereikt, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij op de hoogte was van deze voorwaarden. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij gedaagde ligt om aan te tonen dat de clausule van toepassing is. Daarnaast wordt opgemerkt dat, hoewel de voorwaarden KVV 2006-01 van toepassing zijn, de situatie niet als verduistering kan worden gekwalificeerd, maar eerder als oplichting, wat niet uitgesloten is door de verzekering. De rechtbank laat eiser toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat hij het collier aan de koper heeft afgegeven. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/539070 / HA ZA 13-377
Vonnis van 25 september 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.A.C. de Vries,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap
[bedrijf 1],
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.N. van Regteren Altena.
Partijen zullen hierna [eiser] en [bedrijf 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 maart 2013,
  • de akte houdende overlegging producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 29 mei 2013,
  • het proces-verbaal van de op 12 augustus 2013 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een platina en witgouden collier met marquise briljant in een entourage van kleine briljanten (hierna: het collier).
2.2.
[eiser] heeft via [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) met ingang van 9 november 2000 een verzekeringsovereenkomst met [polisnummer] gesloten voor onder meer het collier (hierna: de eerste verzekeringsovereenkomst).
2.3.
Op 8 februari 2001 is aan [eiser] een bewijs van voorlopige dekking met toepasselijke voorwaarden Kunst- en Verzameling Verzekering (hierna: KVV) 2000-1 toegezonden. Artikel 4 van die voorwaarden bevat geen uitsluiting in geval van verduistering. Deze polis is op 20 maart 2001 definitief gemaakt en vermeldt als verzekeraar [naam 1].
2.4.
In 2006 is [eiser] via [bedrijf 2] onder [polisnummer] een nieuwe verzekering aangegaan, waarbij [bedrijf 2] optrad als gevolmachtigde van [bedrijf 1]. In de polis van 14 juni 2006 zijn de voorwaarden KVV 2004-01 van toepassing verklaard.
2.5.
In verband met een opgegeven wijziging is op 8 oktober 2007 een nieuwe polis aan [eiser] verstrekt. In de polis zijn de voorwaarden KVV 2006-01 van toepassing verklaard. Artikel 4 lid 1 sub h van de voorwaarden KVV 2006-01 luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“(…) Uitgesloten van de verzekering is schade veroorzaakt door of als gevolg van verduistering van verzekerde voorwerpen die door verzekerde aan personeel, cliënten, zakenrelaties en dergelijke zijn toevertrouwd (…)”
2.6.
[bedrijf 2] heeft op 28 april 2011 een nieuwe polis afgegeven in verband met verlenging van de verzekering voor de periode 6 mei 2011 tot 6 mei 2012, waarin de voorwaarden KVV 2006-01 van toepassing zijn verklaard. Deze polis bevat, anders dan voorgaande polissen, een voorzichtigheidsclausule die als volgt luidt, voor zover hier relevant:
“Schade met betrekking tot kostbaarheden als gevolg van diefstal, vermissing zijn uitsluitend verzekerd indien:
deze op / aan het lichaam worden gedragen;
deze met de hand worden gedragen, onder persoonlijk toezicht van verzekerde; (…)
Bovenstaande is niet van toepassing voor kostbaarheden met een totale waarde tot
EUR 100.000,00 (…)”
2.7.
Naar aanleiding van op 28 november 2011 ontvangen taxatierapporten is op 3 februari 2012 een nieuwe polis afgegeven, waarin de voorwaarden KVV 2006-01 van toepassing zijn verklaard. De polis bevat dezelfde voorzichtigheidsclausule als hiervoor onder 2.6. is vermeld.
2.8.
De getaxeerde verzekerde waarde van het collier bedroeg € 340.000,00.
2.9.
[bedrijf 2] heeft bij e-mail van 28 januari 2013 aan de advocaat van [eiser] een overzicht van de polishistorie toegezonden, waarin het volgende is opgenomen, voor zover hier relevant:
“(…) Graag wijzen wij u er nog op dat indien de polisvoorwaarden wijzigen deze altijd standaard met de nieuwe polis worden meegestuurd.
(…) 08-05-2006: brief aan rel: (…) nieuwe polis verzekeraar [bedrijf 1], wijziging voorwaarden KVV 2004-01 ipv KVV 2000-1, polis en nieuwe voorwaarden verzonden;
(…) Polis afgegeven 08-10-2007 (…) betreft verhoging verzekerd bedrag (…) n.a.v. taxatie en wijziging contractstermijn, voorwaarden en clausules. 15-09-2007: brief aan rel: wijziging contracttermijn, voorwaarden en clausules, nieuw polis verzekeraar [bedrijf 1] en nieuwe voorwaarden, KVV 2006 ipv KVV 2004-01, polis en nieuwe voorwaarden verzonden (…)”
2.10.
In verband met een voorgenomen verkoop van het collier op Bali (Indonesië) is [eiser] met een bevriende politieagent, hierna te noemen [naam 2], op 26 maart 2012 naar het door de potentiële koper , hierna te noemen [naam 3], opgegeven kantooradres gegaan [eiser] werden begeleid door vier andere politieagenten. Tijdens een gesprek tussen [naam 3], [eiser] en [naam 2] in een aparte kamer is [naam 3] op enig moment met het collier en het echtheidscertificaat via een zijdeur en een raam uit het kantoor verdwenen. Van het collier (en van [naam 3]) is sindsdien niets meer vernomen.
2.11.
[bedrijf 1] heeft Cunningham Lindsey Nederland BV (hierna: CL) opgedragen het voorval te onderzoeken. CL heeft ten behoeve van het onderzoek gebruik gemaakt van het bureau [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]). Door CL is voor het onderzoek op Bali gebruik gemaakt van [onderzoeksbureau].
Het eindrapport van CL dateert van 22 oktober 2012. Als bijlagen bij dit rapport zijn onder meer de in de Nederlandse taal vertaalde processen-verbaal van aangifte bij de Indonesische politie van [eiser] en [naam 2] gevoegd alsmede onderzoeksrapporten van [onderzoeksbureau] (gedateerd 2012) en [bedrijf 3] van 5 oktober 2012.
2.12.
[naam 2] heeft, volgens de bij het rappport van CL gevoegde bijlage, tegenover de Indonesische politie, voor zover hier relevant, verklaard:
“(…) Ongeveer om 10.00 uur midden Indonesische tijd kwam ik samen met [eiser] [[eiser], rechtbank] en mijn overige vrienden aan op de locatie van de transactie, te weten het kantoor van meneer [naam 3]. En meneer [naam 3] verzocht [eiser] en mij om de kamer van meneer [naam 3] binnen te gaan. Mijn vrienden (…) gingen mee naar binnen en zaten in de gastenruimte, terwijl de anderen, (…) op de parkeerplaats bleven op een afstand van ongeveer 5 meter van het kantoor.
Toen verzocht meneer [naam 3] [eiser] en mij om plaats te nemen op de bank in die kamer en hij vroeg meteen aan [eiser] om de briljant(en) te laten zien, vervolgens nam [eiser] de briljant(en) uit zijn shirt wat niet van buitenaf te zien was en overhandigde die aan meneer [naam 3]. Vervolgens bekeek meneer [naam 3] de briljant(en) met een vergrootglas terwijl hij om het certificaat van de briljant(en) vroeg en ik overhandigde het certificaat meteen omdat ik het certificaat bij mij had. Daarna zei meneer [naam 3] dat hij in een andere kamer zou testen en hij ging snel door een zijdeur en deed die deur op slot en [eiser] en ik waren in de kamer met de deur op slot, toen stonden ik en [eiser] op en probeerden de deur te openen, maar dat ging niet omdat die op slot was en toen riep ik mijn vrienden die in de gastenruimte waren om de deur van buiten open te breken, nadat de deur open was ging ik naar buiten en meneer [naam 3] was al verdwenen via een klein raampje aan de achterkant van het kantoor dat daar inderdaad al voor gereed was. (…)”
2.13.
[eiser] heeft volgens de bij het rappport van CL gevoegde bijlage, tegenover de Indonesische politie, voor zover hier relevant, verklaard:
“(…) Vervolgens is degene die aangifte heeft gedaan op 26 maart 2012 om ongeveer 11.30 uur midden Indonesische tijd samen met getuigen (…) naar het kantoor gegaan van degene tegen wie de aangifte wordt gedaan (…). Vervolgens werd de transactie tussen degene die aangifte heeft gedaan en degene tegen wie aangifte wordt gedaan uitgevoerd in gezelschap van de getuigen. Vervolgens heeft degene tegen wie aangifte wordt gedaan de echtheid van de briljant gecheckt ten overstaan van degene die aangifte heeft gedaan en de getuigen. Om wat voor reden dan ook wilde degene tegen wie aangifte wordt gedaan de briljant in een andere kamer checken. Toen degene tegen wie aangifte wordt gedaan de eerste kamer uit ging, deed hij die kamer direct op slot. Degene die aangifte heeft gedaan en de getuigen werden achterdochtig en braken de deur open en het bleek waar dat degene tegen wie aangifte wordt gedaan met de briljant verdwenen was. (…)”
2.14.
In het rapport van [onderzoeksbureau] van 2012 staat het volgende vermeld, voor zover hier relevant:
“(…) Police Examination on (…) [eiser] ([eiser])
(…) At around 1100 hrs, [eiser] and the team arrived at the location and [eiser] went into the ruko together with [naam 2] to meet the buyer. After they went in, [eiser] took out his diamond and gave it to the suspect to be tested by a certain device the suspect had prepared before, while [naam 2] gave the suspect the certificate. After the suspect had tested the diamond, he said that he would need to test the diamond again with another device. After saying that, he immediately took the diamond along with the certificate to another room while [eiser] and [naam 2] waited in the room where they had met the suspect.
After around 1 minute without any news from the suspect, [eiser] became suspicious since the suspect had locked the door where he came through. [eiser] and [naam 2] then tried to open that door but were unable since it had been locked from the other side. That door was finally able to be opened after [naam 2]’s friends broke it. However, after the door was open, the suspect was no longer in the building and had already left with the diamond along with its certificate. The team tried to chase and look for the suspect in the area, but he could not be found. (…)
Police Examination on (…) [naam 2] (…) ([naam 2])
(…) At around 1100 hrs, [eiser] and the team arrived at the location and [eiser] went into the ruko together with [naam 2] to meet the buyer. After they went in, [eiser] took out his diamond and gave it to the suspect to be tested by a certain device the suspect had prepared before, while [naam 2] gave the suspect the certificate. After the suspect had tested the diamond, he said that he would need to test the diamond again with another device. After saying that, he immediately took the diamond along with the certificate to another room while [eiser] and [naam 2] waited in the room where they had met the suspect.
After around 1 minute without any news from the suspect, [eiser] became suspicious since the suspect had locked the door where he came through. [eiser] and [naam 2] then tried to open that door but were unable since it had been locked from the other side. That door was finally able to be opened after [naam 2]’s friends broke it. However, after the door was open, the suspect was no longer in the building and had already left with the diamond along with its certificate. The team tried to chase and look for the suspect in the area, but he could not be found. (…)”
2.15.
Het eindrapport van [bedrijf 3] van 5 oktober 2012 luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“(…) 3 Interviews met [eiser]
(…) Kort samengevat deelde de heer [eiser], mij het volgende mede: (…)
• Dat, eenmaal op het adres van het kantoor van [naam 3] aangekomen, hij werd ontvangen door [naam 3] en samen met [naam 2] zijn kantoortje binnen ging om aldaar plaats te nemen; (…)
• Dat [naam 3] vrijwel direct had gevraagd om hem de diamant te geven alsook het bijbehorende certificaat;
• Dat, voordat hij de diamant en het collier, had afgedaan deze al van zij hals werd gerukt door [naam 3];
• Dat [naam 3] tegelijkertijd aangaf de diamant in de ruimte ernaast te willen controleren en met de diamant en het certificaat door een zijdeur wegliep;
• Dat [naam 3], direct nadat hij de deur was doorgelopen naar de ruimte ernaast, de deur achter zit op slot deed; (…)
• Dat hij naar de collega’s van [naam 2] schreeuwde dat ze de deur moesten forceren, hetgeen ze deden;
• Dat ze direct achter [naam 3] aan gingen en zagen dat hij al de benen had genomen door een hiervoor geprepareerd gat in de muur; (…)”
2.16.
Bij brief van 1 november 2012 heeft [bedrijf 2] namens [bedrijf 1] aan [eiser] bericht dat de verzekeringspolis voor de geleden schade geen dekking biedt.
2.17.
Bij brief van 6 februari 2013 heeft [eiser] [bedrijf 1] gesommeerd de verzekerde waarde binnen vijf dagen uit te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2012. In die brief heeft [eiser] verder de voorwaarden KVV 2006-01 vernietigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [bedrijf 1] tot betaling van € 340.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening, alsmede buitengerechtelijke kosten van € 8.197,75, nakosten en proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat hij op grond van de verzekeringsovereenkomst recht heeft op uitkering van de getaxeerde waarde van het collier, te weten € 340.000,--. Het beroep van [bedrijf 1] op de voorwaarden KVV 2006-01, gaat niet op, nu die voorwaarden hem niet zijn overhandigd of toegestuurd, zodat deze voorwaarden geen onderdeel van de verzekeringsovereenkomst uitmaken. Indien de voorwaarden wel van toepassing worden geacht, zijn deze vernietigbaar omdat [eiser] geen redelijke mogelijkheid is geboden om daarvan kennis te nemen. Verder stelt [eiser] dat er geen sprake is van verduistering maar van oplichting, zodat de voorzichtigheidsclausule niet van toepassing is. Als die clausule wel van toepassing zou zijn, heeft hij aan de daarin opgenomen voorwaarden voldaan door het collier voortdurend op zijn lichaam te dragen.
3.3.
[bedrijf 1] voert verweer. Op haar verweer zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst staat ter beoordeling welke algemene voorwaarden van toepassing zijn op de verzekeringsovereenkomst.
[eiser] stelt dat de voorwaarden KVV 2000-01 van toepassing zijn, die hem zijn toegezonden met het bewijs van voorlopige dekking van 8 februari 2001, omdat hem nadien geen andere voorwaarden zijn overhandigd of op andere wijze beschikbaar zijn gesteld.
De eerste verzekeringsovereenkomst is door [eiser] aangegaan met [naam 1]. In 2006 heeft [eiser] een nieuwe verzekeringsovereenkomst gesloten met [bedrijf 1]. [bedrijf 1] is niet gebonden aan de voorwaarden die [eiser] met [naam 1] is overeengekomen.
In de polis van 14 juni 2006 zijn de voorwaarden KVV 2004-01 van toepassing verklaard. Voor de vraag welke algemene voorwaarden van toepassing zijn is niet van belang of [eiser] die voorwaarden wel of niet heeft ontvangen. Die vraag is pas van belang bij de beoordeling van de vraag of de bepalingen van de toepasselijke algemene voorwaarden voor vernietiging in aanmerking komen.
Vanaf 14 juni 2006 waren derhalve de KVV 2004-01 van toepassing. Op 8 oktober 2007 zijn de voorwaarden KVV 2006-01 van toepassing verklaard.
Voor de toepasselijkheid van die voorwaarden geldt evenzeer dat voor de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet doorslaggevend is of ze door de wederpartij van de gebruiker zijn ontvangen, maar dat die vraag wel van belang kan zijn voor een beroep op vernietiging van bepalingen uit de algemene voorwaarden.
Op 28 april 2011 is een nieuwe polis afgegeven, waarin de voorwaarden KVV 2006-01 van toepassing zijn verklaard en waarin voor het eerst de hiervoor onder 2.6. weergegeven voorzichtigheidsclausule is opgenomen. De meest recente polis dateert van 3 februari 2012, waarin eveneens de voorwaarden KVV 2006-01 van toepassing zijn verklaard en voornoemde voorzichtigheidsclausule is opgenomen.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voorwaarden KVV
2006-01 van toepassing zijn op de verzekeringsovereenkomst, nu deze voorwaarden in de meest recente polis van 3 februari 2012 van toepassing zijn verklaard.
Dat de voorzichtigheidsclausule van toepassing is op de verzekeringsovereenkomst is niet in geschil.
4.2.
Vervolgens staat ter beoordeling het primaire verweer van [bedrijf 1] dat dekking onder de verzekeringsovereenkomst is uitgesloten omdat er sprake is van verduistering in de zin van artikel 4 lid 1 sub h van de voorwaarden KVV 2006-01, nu [eiser] het collier aan [naam 3] heeft toevertrouwd.
[eiser] heeft betoogd dat die bepaling toepassing mist, omdat die niet voorkwam in de KVV 2000-01 en de latere voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld en daarom toepassing missen dan wel voor vernietiging in aanmerking komen.
[bedrijf 1] heeft de stellingen van [eiser] bestreden. Primair heeft [bedrijf 1] gesteld dat de KVV 2006-01 blijkens de gegevens van [bedrijf 2] wel degelijk aan [eiser] ter hand zijn gesteld. Subsidiair heeft [bedrijf 1] aangevoerd dat de betreffende bepaling het karakter van een algemene voorwaarde mist, maar een kernbeding is, omdat het rechtstreeks van invloed is op de omvang van de dekking.
De rechtbank is met [bedrijf 1] van oordeel dat artikel 4 lid 1 sub h van de voorwaarden KVV 2006-01 rechtstreeks van invloed is op de omvang van de dekking en derhalve een kernbeding betreft. Dit betekent dat die bepaling niet kan worden vernietigd wegens onredelijke bezwarendheid als bedoeld in artikel 6:233 sub b BW juncto artikel 6:234 BW. Dit betekent verder dat artikel 4 lid 1 sub h niet van toepassing is indien daarover geen wilsovereenstemming bestaat tussen partijen bestaat. Door het enkele van toepassing verklaren en toezenden van de voorwaarden KVV 2006-01, als dit al zou zijn gebeurd, ontstaan nog geen wilsovereenstemming. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] ligt het op de weg van [bedrijf 1] om te bewijzen dat over artikel 4 lid 1 sub h van de voorwaarden KVV 2006-01 tussen partijen is wilsovereenstemming is bereikt. [bedrijf 1] heeft hiervan echter geen concreet bewijs aangeboden. Dit brengt mee dat niet is komen vast te staan dat artikel 4 lid 1 sub h van de KVV 2006-01 tussen partijen is overeengekomen, zodat dit artikel geen deel van de onderhavige overeenkomst uitmaakt. Het primaire verweer van [bedrijf 1] wordt derhalve verworpen.
4.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Artikel 4 lid 1 sub h van de KVV 2006-01 sluit dekking uit voor gevallen van verduistering. Uit de feiten zoals die niet in geschil zijn valt af te leiden dat [naam 3] van de aanvang af het oogmerk heeft gehad zich het collier onrechtmatig toe te eigenen. Indien [eiser] [naam 3] al het collier ter hand heeft gesteld om dit te controleren dan deed hij dat omdat [naam 3] bij hem de indruk van een bonafide handelaar had opgewekt. Hij is derhalve door valse voorwendselen van [naam 3] tot de afgifte bewogen. [naam 3] heeft het collier niet rechtmatig in handen gehad, zodat niet van verduistering maar van oplichting sprake was.
Oplichting is in de betreffende voorwaarde niet uitgesloten. Daaraan kan niet afdoen de stelling van [bedrijf 1] dat op oplichting een hoger strafmaximum is gesteld dan op verduistering. De betreffende bepaling zoekt geen aansluiting bij het strafmaximum hetgeen reeds kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat, zoals ter comparitie door [bedrijf 1] is erkend, de verzekeringsovereenkomst wel dekking biedt voor gevallen van diefstal. Voor eenvoudige diefstal geldt immers evenzeer een strafmaximum van vier jaar.
4.4.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan het subsidiaire verweer van [bedrijf 1], inhoudende dat [eiser] niet heeft voldaan aan de in de voorzichtigheidsclausule gestelde voorwaarden, zodat de aanspraak van [eiser] op uitkering ingevolge die clausule is beperkt tot € 100.000,--.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de voorzichtigheidsclausule moet worden opgevat in die zin dat indien niet aan de in die clausule gestelde voorwaarden wordt voldaan, de uitkering is beperkt tot € 100.000,--. In de voorzichtigheidsclausule wordt, voor zover hier relevant, als voorwaarden gesteld dat het collier op/aan het lichaam wordt gedragen dan wel dat deze met de hand wordt gedragen, onder persoonlijk toezicht van verzekerde. Deze bepaling dient aldus te worden uitgelegd, zoals ook partijen betogen, dat het collier niet mag worden afgegeven aan een derde. Derhalve ligt hier de vraag voor of [eiser] het collier heeft afgegeven aan [naam 3]. Nu [bedrijf 1] zich op een beperking van de uitkering beroept, ligt het, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiser], op haar weg om te bewijzen dat [eiser] het collier aan [naam 3] heeft afgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is [bedrijf 1] voorshands in dit bewijs geslaagd. Blijkens het rapport van [onderzoeksbureau] (zie hiervoor onder 2.14.) heeft [eiser] in een eerste verklaring tegenover de Indonesische politie verklaard dat hij het collier heeft afgedaan en aan [naam 3] heeft gegeven voor een nader onderzoek. Die verklaring van [eiser] wordt blijkens hetzelfde rapport ondersteund door de verklaring van [naam 2], die in exact dezelfde bewoordingen tegenover de Indonesische politie heeft verklaard.
In een later afgenomen interview van [eiser] door [bedrijf 3] (zie hiervoor onder 2.15.) en ter comparitie heeft [eiser] echter anders verklaard, namelijk dat [naam 3] het collier van zijn hals heeft gerukt. De verklaring van [naam 2] onderbouwt de latere verklaring van [eiser] op dit punt niet. Derhalve is de gewijzigde verklaring van [eiser] op zichzelf blijven staan.
4.5.
In het licht van het voorgaande ligt het op de weg van [eiser] om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [bedrijf 1] dat [eiser] het collier heeft afgegeven aan [naam 3]. Overeenkomstig zijn aanbod zal [eiser] tot dit tegenbewijs worden toegelaten.
4.6.
Indien [eiser] slaagt in het tegenbewijs, is niet komen vast te staan dat hij het collier aan [naam 3] heeft afgegeven. Dit brengt mee dat [eiser] in dat geval heeft voldaan aan de in de voorzichtigheidsclausule opgenomen voorwaarden. Dan gaat het beroep van [bedrijf 1] op de daarin opgenomen beperking niet op en zal [bedrijf 1] worden veroordeeld tot uitkering van de getaxeerde waarde van € 340.000,--.
4.7.
Indien [eiser] niet in het tegenbewijs slaagt, is komen vast te staan dat hij het collier aan [naam 3] heeft afgegeven. In dat geval heeft [eiser] niet voldaan aan de voorwaarden zoals geformuleerd in de voorzichtigheidsclausule. Dit brengt mee [bedrijf 1] zich in dat geval terecht beroept op de beperking van de uitkering tot € 100.000,--, zodat de vordering dan tot dit bedrag zal worden toegewezen.
4.8.
Reeds nu wordt geoordeeld dat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 11 februari 2013. [bedrijf 1] heeft immers onweersproken aangevoerd dat [eiser] eerst per brief van 6 februari 2013 aanspraak heeft gemaakt op uitkering onder de verzekeringsovereenkomst binnen vijf dagen nadien. Derhalve is [bedrijf 1] pas op 11 februari 2013 in verzuim geraakt.
Verder wordt reeds nu geoordeeld dat de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 8.197,75 zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet of onvoldoende gesteld, gespecificeerd en/of onderbouwd dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu een geding is gevolgd worden die kosten geacht betrekking te hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenvergoeding al een vergoeding pleegt in de sluiten.
4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [eiser] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [eiser] op 26 maart 2012 het collier heeft afgegeven aan [naam 3],
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 oktober 2013voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2013 tot en met januari 2014 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van G.H. Marcus in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2013.