ECLI:NL:RBAMS:2013:7268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
AWB 13/5465
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van handhaving van illegale reclameborden door Stadsdeel Oost

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeker, een winkelier in mobiele telefonie, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Oost, waarin hem werd opgedragen om illegaal geplaatste reclameborden op zijn winkelpanden aan de Javastraat te verwijderen. De winkelier verzocht de rechter om dit besluit te schorsen totdat er op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen aanleiding was om het besluit te schorsen, omdat de reclameborden zonder vergunning waren geplaatst en het stadsdeel bevoegd was om handhavend op te treden.

De rechter overwoog dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden konden rechtvaardigen. De reclameborden konden niet gelegaliseerd worden, omdat zij in strijd waren met de redelijke eisen van welstand. Ook het feit dat de winkelier voor de illegale borden precariobelasting had betaald, werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. De voorzieningenrechter benadrukte dat het bestuursorgaan in de regel van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik moet maken, zeker in het belang van de openbare orde en veiligheid.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting stand zou houden in bezwaar. Hoewel de lange periode tussen het constateren van de overtreding en de handhaving onwenselijk was, maakte dit niet dat het stadsdeel niet meer handhavend mocht optreden. De rechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/5465

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [vennootschap],
wonende te [plaats], verzoeker,
en
het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Oost, Sector Dienstverlening & Handhaving & Veiligheid, Afdeling Handhaving Bouwen,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.R. Waal.

Procesverloop

Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 5 september 2013.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 oktober 2013.
Verzoeker is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.
Verzoeker exploiteert twee winkels op de adressen [adres 1] en [adres 2], een belwinkel en een winkel in mobiele telefonie. Bij besluit van 5 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd omdat verzoeker aan de panden aan de [adres 1] en [adres 2] reclameborden heeft aangebracht zonder omgevingsvergunning. Indien verzoeker de borden niet weghaalt, verbeurt zij een dwangsom van € 5.000,-- per bord ineens. Verweerder heeft overwogen dat het legaliseren van de borden door middel van een omgevingsvergunning niet mogelijk is, omdat de welstandscommissie heeft geoordeeld dat de borden in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10 eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
4.
Verzoeker voert aan dat de reclameborden er al hingen op het moment dat verzoeker de panden overnam van de vorige ondernemers, in 1997 respectievelijk 2005. Verweerder heeft tot 2010 niet laten weten dat er sprake is van een illegale situatie, terwijl verzoeker gedurende die lange periode wel altijd precariobelasting aan verweerder heeft betaald. Verzoeker wijst er voorts op dat zij al op 8 juni 2010 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de brief van verweerder van 1 juni 2013 dat sprake is van illegale gevelreclame. Verzoeker heeft daar nooit meer iets van gehoord. Tot slot voert verzoeker aan dat het vervangen van de borden haar onevenredig veel geld kost en nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
5.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden om een bouwwerk dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk […] in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria van de welstandsnota.
6.
De betreffende reclameborden bestaan uit borden over de gehele gevel met daarop (onder meer) het opschrift “[vennootschap]". Verzoeker heeft aangegeven dat dit opschrift er op is geplaatst bij overname van de winkels in 1997 respectievelijk 2001. Gelet op de omvang, de constructie en het plaatsgebonden karakter van deze borden kan worden gesproken van een bouwwerk voor de oprichting waarvan destijds een bouwvergunning als bedoeld in art. 40 Woningwet (oud) en thans een omgevingsvergunning inzake de Wabo is vereist.
Vast staat dat de borden zijn aangebracht zonder de daartoe vereiste vergunning. Verweerder was derhalve bevoegd tot het doen uitgaan van de onderhavige last onder dwangsom. Verzoeker stelt dat het besluit jegens hem onevenredig is en dat verweerder in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.
7.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Als een dergelijke bijzondere omstandigheid is aan te merken het bestaan van een concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen gronden heeft gericht tegen de conclusie van verweerder dat de reclameborden in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10 eerste lid, onder d, van de Wabo en er daarom geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
8.
Voorts volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2007, LJN: BA5244) dat de enkele omstandigheid dat het bestuursorgaan een overtreding lange tijd ongemoeid heeft gelaten niet dat het bestuursorgaan daartegen niet meer handhavend mag optreden. Ook het feit dat ten aanzien van de onrechtmatige reclame-uiting precariobelasting wordt geheven en betaald, levert geen bijzondere omstandigheid op die leidt tot de conclusie dat niet meer handhavend mocht worden opgetreden. Daarvoor is redengevend dat de vraag of met het object waarover belasting wordt geheven een overtreding wordt begaan voor die heffing niet van belang is. Verzoekers standpunt dat het verwijderen van de oude borden en het moeten aanschaffen van nieuwe niet in het belang van het milieu is, is evenmin aan te merken als een bijzondere omstandigheid die maakt dat verweerder in redelijkheid niet handhavend kan optreden. Verweerder kan het belang van handhaving om de zonder vergunning geplaatste borden uit de openbare ruimte te doen verwijderen laten prevaleren boven het gestelde belang van duurzaamheid of het financiële belang van verzoeker.
8.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting stand zal kunnen houden. Hoewel de voorzieningenrechter verzoeker volgt in het standpunt dat de periode tussen het constateren van de overtreding in 2010 en de daadwerkelijke handhaving onwenselijk lang is geweest, maakt dit het voorgaande niet anders.
9.
Voorts is van belang dat verweerder ter zitting heeft toegezegd, op verzoek van verzoeker, de begunstigingstermijn te willen verlengen van zeven tot veertien dagen. Verzoeker heeft verklaard dat dit een reële termijn is om de borden te kunnen verwijderen. Er bestaat derhalve geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10.
Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB