Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek van de zaak
2.Tenlastelegging
[naam 1]”, voorzien van het visserijregistratienummer “
[nummer 1]” zich daarmee zonder ontheffing van Onze Minister (van Economische zaken ) heeft bevonden binnen een krachtens artikel 43 lid 1 van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone (bij Beschikking nummer
E/EP/MA/00042989d.d. 10 juli 2000) rond een mijnbouwinstallatie genaamd “
[nummer 2]”, welke verankerd is in de bodem van de Noordzee, te weten in de geografische positie 54’56’26” noorderbreedte en 004 35’45” oosterlengte, zijnde een positie gelegen binnen het Nederlandse deel van het continentaal plat, buiten het rechtsgebied van een Rechtbank, anders dan ten behoeve van het verrichten van een verkenningsonderzoek of het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers was genoemd visserschip verstrikt geraakt in de zogenoemde messenger-line, welke lijn verbonden is met vermelde mijnbouwinstallatie en zich maximaal uitstrekt tot
280meter van die
500meter:
3.De vordering van de Officier van Justitie
4.Verweer:
5.Beoordeling van het verweer:
Het verweer, dat verdachte niet bekend kon zijn met de mijnbouwinstallatie [nummer 2] en de daarbij behorende veiligheidszone, gaat niet op nu de beschikking waarbij de veiligheidszone is vastgesteld is gepubliceerd. De veiligheidszone was derhalve kenbaar voor verdachte. Aan dit oordeel doet niet af dat de veiligheidszone, zoals de ter zitting gehoorde getuige-deskundige [A] heeft verklaard, niet was aangegeven op de aan boord aanwezige officiële zeekaarten. Uit het bericht van de Dienst der Hydrografie van 31 mei 2011 aan de KLPD, dat zich in het dossier bevindt, blijkt dat de bedoelde veiligheidszone is afgebeeld op de papieren kaart 1037 en in de ENC-cel NL21037P. De keuze van de zeekaarten is de verantwoordelijkheid van verdachte als schipper. Op die grond wordt ook het subsidiaire beroep op verontschuldigbare dwaling omtrent het bestaan van de veiligheidszone verworpen.