ECLI:NL:RBAMS:2013:7099

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
214876 \ CV VERZ 13-16870
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verklaring van geen aanspraak op de boedel in faillissement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van [partij x], vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T. Spronk, en mr. M. de Vries q.q., curator in het faillissement van [de failliet]. De procedure betreft de vraag of [partij x] aanspraak kan maken op de failliete boedel van [de failliet]. De curator heeft [partij x] ontslagen op grond van artikel 40 van de Faillissementswet, en [partij x] heeft een vordering ingediend in het faillissement ter hoogte van € 33.428,36 bruto. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van [partij x] geen boedelschuld is, maar een concurrente vordering die ter verificatie ingediend moet worden. Dit betekent dat [partij x] en de curator niet ontvankelijk zijn in hun verzoek om voor recht te verklaren dat [partij x] geen aanspraak kan maken op de boedel. De erven van [partij y] hebben zich als belanghebbenden gevoegd in de procedure en hun verzoek om voeging is door de kantonrechter toegestaan. De uitspraak benadrukt dat de vordering van [partij x] voortkomt uit handelingen die voorafgaand aan het faillissement zijn verricht en dat de curator niet buiten zijn bevoegdheden is getreden. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 2148765 \ CV VERZ 13-16870
vonnis van: 10 oktober 2013 (bij vervroeging)
func.: 590
vonnis van de kantonrechter op het verzoek ex artikel 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[partij x],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen [partij x],
verschenen
gemachtigde: mr. T Spronk
en
mr. M. de Vries q.q.
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [de failliet]
domicilie gekozen te hebben te Naarden
met als gevoegde partij
[partij y]laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats]
gemachtigde: mr. E.M. van Zelm
Verloop van de procedure:
  • verzoek, ter griffie binnengekomen op 1 juli 2013;
  • verzoek tot voeging als belanghebbende van 10 juli 2013;
  • mondelinge behandeling van 19 september 2013 waarbij aanwezig [partij x] met haar gemachtigde, mr. de Vries en mr. Van Zelm.
Rechtsoverwegingen:

1.Feiten

In deze procedure zijn de volgende feiten van belang:
1.1.
[partij x], geboren op [geboortedatum], is vanaf 7 oktober 1996 als secretaresse, in dienst geweest van [de failliet] tegen laatstelijk een salaris van € 2.210,87 bruto per maand excl. vakantietoeslag.
1.2.
In de loop van 2005 heeft [de failliet] tweemaal aan het CWI een vergunning gevraagd om [partij x] te mogen ontslaan. Dat is tot tweemaal toe geweigerd.
1.3.
Op het voorstel van de toenmalige gemachtigde van [partij x] aan [de failliet] om de arbeidsverhouding te beëindigen onder toekenning aan [partij x] van een vergoeding van € 30.000,00 bruto is [de failliet] niet ingegaan.
1.4.
[de failliet] heeft haar eigen faillissement aangevraagd en is op [datum] failliet verklaard met (thans) mr. M. de Vries als curator.
1.5.
De curator heeft [partij x] bij brief van [datum] op grond van artikel 40 Faillissementswet ontslagen.
1.6.
De door [partij x] tegen [naam 1] als executeur testamentair van de inmiddels overleden DGA [partij y]ingestelde vordering tot betaling van een bedrag ad € 33.428,36 bruto met rente en kosten is door de rechtbank te Utrecht afgewezen. Aan haar vordering had [partij x] ten grondslag gelegd de stellingen dat het faillissement louter is aangevraagd om de arbeidsovereenkomst met haar zonder vergoeding te beëindigen en dat er sprake is van misbruik van faillissementsrecht.
1.7.
Het door [partij x] ingestelde hoger beroep is door het Gerechtshof bij arrest van 18 augustus 2009 afgewezen. De dragende overwegingen van het arrest zijn dat [partij x] geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 10 lid 1 van de Faillissementswet geboden mogelijkheid om in verzet te gaan tegen de faillietverklaring van [de failliet] en de uitspraak daardoor kracht van gewijsde heeft verkregen. Voorts overweegt het Hof dat het gesloten systeem van rechtsmiddelen met zich brengt dat het faillissement van de vennootschap geacht moet zijn terecht te zijn uitgesproken.
1.8.
De vordering van de curator tegen de erven van de voormalige DGA van [de failliet] [partij y] en de erven van [naam 1] (voormalig bestuurder van [de failliet]) tot voldoening van het opgetreden boedeltekort is tot een bedrag ad € 236.722,00 door de rechtbank te Utrecht van 16 januari 2013 toegewezen. Volgens de rechtbank is dit als dividend door [de failliet] uitgekeerde bedrag door [de failliet] onverschuldigd betaald aan aandeelhouder [partij y] en heeft de curator terecht de nietigheid van de aan die uitkering ten grondslag gelegde overeenkomst ingeroepen.
1.9.
Bij brief van 1 april 2010 heeft [partij x] bij de curator een vordering in het faillissement ingediend ten bedrage van € 33.428,36 bruto met rente; de vordering is gebaseerd op artikel 7: 681 BW en/of artikel 611 BW en/of onrechtmatige daad.
1.1
De curator heeft verklaard toestemming van de rechter-commissaris te hebben om samen met [partij x] het verzoek ex artikel 96 Rv in te dienen.

2.Inhoud verzoek

[partij x] en de curator verzoeken bij wege van uitspraak op grond van art. 96 Rv met uitsluiting van hoger beroep
  • voor recht te verklaren dat [partij x] geen aanspraak kan doen gelden tegen de boedel van [de failliet], dan wel
  • indien de kantonrechter mocht menen dat [partij x] wel een aanspraak tegen de boedel van [de failliet] geldend kan maken, de curator q.q. (dat wil zeggen: de faillissementsboedel van [de failliet]) te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 33.428,-- met rente en kosten,
  • waarbij ieder der partijen de eigen kosten voor zijn/haar rekening zal nemen.

3.Voeging

De erven van [partij y] wensen zich als belanghebbende in deze procedure te voegen en verzetten zich, bij monde van hun advocaat, tegen het via de weg van artikel 96 Rv beslechten van het geschil. Hun inziens is de kantonrechter niet bevoegd omdat er een specifieke regeling bestaat voor het al of niet betwisten van vorderingen ingevolge de Faillissementswet. De erven [partij y] zijn crediteuren van de vennootschap en belanghebbenden omdat de uitspraak mogelijk de omvang van de failliete boedel zou kunnen beïnvloeden.

4.Beoordeling van de standpunten

4.1.
[partij x] en de curator verzetten zich niet tegen de voeging van de erven [partij y] in deze procedure. De kantonrechter staat deze voeging toe.
4.2.
Ter beoordeling van de kantonrechter staat allereerst of partijen de weg van artikel 96 Rv kunnen volgen. Partijen kunnen alleen dan zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen als de rechtgevolgen ter hunner vrije beschikking staan.
4.3.
Partijen zijn het er, met de kantonrechter, over eens dat voor [partij x] en de curator de weg van artikel 96 Rv alleen dan openstaat als de vordering van [partij x] is aan te merken als een boedelvordering en dat voor vorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben (de zogenaamde pré-faillissementsvorderingen) gedurende het faillissement tegen de gefailleerde op geen andere dan de in artikel 26 juncto 110 Faillissementswet bepaalde wijze kunnen worden ingesteld en dat deze voorgeschreven wijze van indiening van een vordering van openbare orde is.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de door [partij x] bij de curator ingediende vordering van [partij x] geen boedelschuld maar een vóór het faillissement ontstane concurrente vordering. Daar gaat ook, anders dan [partij x] betoogt, de rechtbank Utrecht in haar uitspraak van 31 december 2008 (ECIL:NL:RBUTR 2008BG8908) van uit. Voor zover [partij x] stelt dat de vordering is ontstaan als gevolg van de ontslagaanzegging door de curator overweegt de kantonrechter dat een dergelijke vordering als concurrente vordering heeft te gelden. De hoofdregel is immers dat als de curator in verband met het belang van de boedel besluit een overeenkomst niet gestand te doen, voor een wederpartij als [partij x] steeds – behoudens door de wet erkende redenen van voorrang – een concurrente vordering resteert. Van een boedelschuld is alleen dan sprake als de curator die schuld (bewust) is aangegaan of het gevolg is van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting (zie HR 19 april 2013 LJN BY6108, Koot/Tideman q.q.). Niet in geschil tussen partijen is dat de curator niet buiten zijn bevoegdheden is getreden. Integendeel, hetgeen [partij x] ten grondslag legt aan haar vordering tot betaling van het bedrag van € 33.428,36 zijn aan de DGA/bestuurder van [de failliet] verweten gedragingen. Deze vermeende onrechtmatige gedragingen hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het faillissement door een ander dan de curator en kunnen dan ook niet tot een boedelschuld leiden.
4.5.
De conclusie is dat de vordering van [partij x] geen boedelschuld is, [partij x] haar vordering ter verificatie bij de curator als concurrente vordering moet indienen en [partij x] en de curator niet ontvankelijk zijn in hun verzoek.
4.6.
De afspraak van partijen is dat ieder de eigen kosten draagt. Dienovereenkomstig wordt dan ook beslist.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. staat de voeging van erven [partij y] toe;
II. verklaart [partij x] en de curator niet ontvankelijk in hun verzoek;
III. compenseert de kosten van de procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. P. van der Kolk-Nunes, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.