In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van [partij x], vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T. Spronk, en mr. M. de Vries q.q., curator in het faillissement van [de failliet]. De procedure betreft de vraag of [partij x] aanspraak kan maken op de failliete boedel van [de failliet]. De curator heeft [partij x] ontslagen op grond van artikel 40 van de Faillissementswet, en [partij x] heeft een vordering ingediend in het faillissement ter hoogte van € 33.428,36 bruto. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van [partij x] geen boedelschuld is, maar een concurrente vordering die ter verificatie ingediend moet worden. Dit betekent dat [partij x] en de curator niet ontvankelijk zijn in hun verzoek om voor recht te verklaren dat [partij x] geen aanspraak kan maken op de boedel. De erven van [partij y] hebben zich als belanghebbenden gevoegd in de procedure en hun verzoek om voeging is door de kantonrechter toegestaan. De uitspraak benadrukt dat de vordering van [partij x] voortkomt uit handelingen die voorafgaand aan het faillissement zijn verricht en dat de curator niet buiten zijn bevoegdheden is getreden. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.