In deze overleveringszaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan over het verzoek van Italië om een Italiaanse opgeëiste persoon over te leveren. De opgeëiste persoon wordt verdacht van het meermalen handelen in hasj en cocaïne. Het verzoek tot overlevering is ingediend op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 augustus 2013 door de Italiaanse autoriteiten is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld tijdens een openbare zitting op 11 oktober 2013. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De verdediging heeft verzocht om de overlevering te weigeren voor een specifiek feit, omdat de details over het soort en de hoeveelheid verdovende middelen ontbraken. De rechtbank oordeelt echter dat de beschrijving in het EAB voldoende is om de opgeëiste persoon te informeren over de beschuldigingen en dat het verzoek voldoet aan de vereisten van de OLW.
De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van artikel 13 OLW overwogen, maar concludeert dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De officier van justitie heeft terecht gevorderd om af te zien van de weigeringsgrond, omdat de overlevering in het belang van een goede rechtsbedeling is. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Italiaanse autoriteiten toe te staan, omdat het EAB aan de wettelijke eisen voldoet en er geen weigeringsgronden zijn.