ECLI:NL:RBAMS:2013:7071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
13/737824-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringszaak van een Italiaanse opgeëiste persoon wegens handel in verdovende middelen

In deze overleveringszaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan over het verzoek van Italië om een Italiaanse opgeëiste persoon over te leveren. De opgeëiste persoon wordt verdacht van het meermalen handelen in hasj en cocaïne. Het verzoek tot overlevering is ingediend op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 augustus 2013 door de Italiaanse autoriteiten is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld tijdens een openbare zitting op 11 oktober 2013. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De verdediging heeft verzocht om de overlevering te weigeren voor een specifiek feit, omdat de details over het soort en de hoeveelheid verdovende middelen ontbraken. De rechtbank oordeelt echter dat de beschrijving in het EAB voldoende is om de opgeëiste persoon te informeren over de beschuldigingen en dat het verzoek voldoet aan de vereisten van de OLW.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van artikel 13 OLW overwogen, maar concludeert dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De officier van justitie heeft terecht gevorderd om af te zien van de weigeringsgrond, omdat de overlevering in het belang van een goede rechtsbedeling is. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Italiaanse autoriteiten toe te staan, omdat het EAB aan de wettelijke eisen voldoet en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737824-13
RK nummer: 13/5276
Datum uitspraak: 25 oktober 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 augustus 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 augustus 2013 door de Judge for Preliminary Investigations attached to the Court of Naples (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] op [1959],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 oktober 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N. van Ditzhuyzen.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Order of Preliminary Custody van 7 maart 2013, met kenmerk 154/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid van de stukken
De raadsman verzoekt de rechtbank om de overlevering van de opgeëiste persoon ten aanzien van feit H te weigeren aangezien met betrekking tot dit feit niet het soort verdovende middel is vermeld en ook de hoeveelheid niet is vermeld.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt dat in de omschrijving van de feiten van feit H) het soort verdovende middel niet staat vermeld en dat over de hoeveelheid aangetroffen verdovend middel staat vermeld dat deze niet minder dan 3,5 kg bevat. Bij de omschrijving van de 11 andere in het EAB genoemde feiten gaat het om hasj en cocaïne. Bij die feiten zijn steeds dezelfde toepasselijke wetsbepalingen aangehaald als bij feit H. Voorts is voor alle feiten het lijstfeit
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenaangekruist. Dat betekent dat alle feiten – ook feit H – zowel in Italië als in Nederland strafbaar zijn.
Meest waarschijnlijk is derhalve dat het ook bij het onder H omschreven feit gaat over hasj dan wel cocaïne.
In ieder geval is de rechtbank in het licht van het vorenstaande – mede gezien het feit dat sprake is van een vervolgings-EAB – met de officier van justitie van oordeel dat voor de opgeëiste persoon kenbaar is waarvan hij in Italië wordt verdacht. Tevens is het voor de rechtbank duidelijk dat het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daarnaast kan op basis van de omschrijving het specialiteitsbeginsel worden gewaarborgd. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
- nr. 1: deelneming aan een criminele organisatie
- nr. 5: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op feiten die gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten. De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe aangevoerd:
- dat slechts een deel van de feiten op Nederlands grondgebied is gepleegd;
- dat in Italië de rechtsorde is geschokt;
- dat zich in Italië het bewijs bevindt;
- dat de mededaders zich in Italië bevinden en
- dat Italië heeft aangegeven de vervolging op zich te willen nemen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Judge for Preliminary Investigations attached to the Court of Naples (Italië) ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. C.W. Inden en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.