ECLI:NL:RBAMS:2013:7059

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
HA ZA 12-1338
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig beslag en risicoaansprakelijkheid bij conservatoir beslag in civiele procedure

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de vraag centraal of er onrechtmatig beslag was gelegd door de gedaagde partij. De eiseres, een internationaal farmaceutisch bedrijf, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die actief was in de handel van molasse. De eiseres betoogde dat het beslag ongegrond was omdat de vordering niet in rechte was erkend en dat het beslag vexatoir was, omdat het lichtvaardig en voor een te hoog bedrag was gelegd. De rechtbank oordeelde dat de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid heeft voor de gevolgen van het gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Dit betekent echter niet dat het beslag onterecht is gelegd als de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de aansprakelijkheid van de beslaglegger moet plaatsvinden aan de hand van de criteria voor misbruik van recht. De rechtbank concludeerde dat het beslag niet onterecht was gelegd, aangezien de vordering niet als geheel ongegrond kon worden beschouwd. De eiseres had bovendien niet aangetoond dat de gedaagde misbruik van recht had gemaakt door het beslag te leggen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. In reconventie werd de eiseres gelast de bankgarantie aan de gedaagde te retourneren, met een dwangsom voor elke dag dat zij hiermee in gebreke bleef.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/529751 / HA ZA 12-1338
Vonnis van 3 juli 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. van den Brande te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.J. van Agteren te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 maart 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2013 met de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende exceptie van onbevoegdheid van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en reconventie

2.1.
[eiseres] handelt onder andere onder de naam [eiseres] (hierna: [eiseres]). [eiseres] is een internationaal farmaceutisch bedrijf dat verantwoordelijk is voor wetenschappelijk onderzoek naar en productie van innovatieve farmaceutische producten.
In [plaats 1], Ierland, heeft [eiseres] bij de productie van geneesmiddelen het synthetische hormoon Medroxy Progesterone Acetate (hierna: MPA) gebruikt. Het
coatenvan deze geneesmiddelen resulteerde in een afvalstroom van suikerwater met sporen van MPA.
2.2.
[gedaagde] is onderdeel van [gedaagde] en wereldwijd marktleider in de handel van molasse, een restproduct bij de suikerproductie, dat onder meer bestemd is voor verwerking in brandstof, briketten en diervoeders.
2.3.
Op 13 september 2002 heeft [gedaagde] een bodemprocedure tegen [eiseres] aanhangig gemaakt bij de
High Court of Dublin, Ierland. [gedaagde] claimde vergoeding van schade die zij stelde te hebben geleden als gevolg van van [eiseres] afkomstige resten MPA in door [gedaagde] als diervoeder verkochte molasse. Volgens [gedaagde] had dit geleid tot vruchtbaarheidsproblemen bij varkens en tot het slachten van 50.000 varkens over de gehele varkenssector bezien.
2.4.
Op 20 september 2002 heeft [gedaagde] beslagrekesten ingediend bij de voorzieningenrechter van zowel de rechtbank Haarlem als de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter te Haarlem heeft aansluitend verlof verleend tot beslaglegging ten laste van [eiseres], met begroting van de vordering op € 135 miljoen, waarna [gedaagde] conservatoir beslag heeft gelegd. In Amsterdam heeft de voorzieningenrechter het verzoek in eerste instantie afgewezen, maar is het verlof na een herhaald verzoek op 29 oktober 2002 alsnog verleend. Voorts heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam een door [eiseres] in kort geding ingestelde vordering tot opheffing van de krachtens het Haarlemse verlof gelegde beslagen bij vonnis van 31 oktober 2002 afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde - kort gezegd - dat [gedaagde] summierlijk had aangetoond dat [eiseres] zich naar Iers recht had schuldig gemaakt aan een
breach of duty of care.
2.5.
Op 18 december 2003 hebben partijen een bankgarantieovereenkomst (hierna: de bankgarantieovereenkomst) met elkaar gesloten. In die overeenkomst (waarin [eiseres] met [eiseres] is aangeduid) zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“(…)
WHEREAS
(…)
(xi) [gedaagde] has agreed to lift the attachments levied against [eiseres] under the Haarlem Order and the Amsterdam Order if and when [eiseres] furnishes to [gedaagde] sufficient security for its Claim. [eiseres] agrees to furnish to [gedaagde] sufficient security for its Claim if and when [gedaagde] furnishes to [eiseres] sufficient security for the costs [eiseres] incurs as a result of the furnishing of security to [gedaagde] as well as sufficient security for the legal costs which may be awarded to [eiseres] in the Irish Proceedings.
HEREBY AGREE AS FOLLOWS:
(…)
1.1
ABN AMRO Bank N.V.(“Bank”) has informed [eiseres] that it is willing to issue a bank guarantee in favour of [gedaagde] (…) in the maximum aggregate amount of € 135,000,000.00 (…).
(…)
1.3
Ultimately on 24 December 2003, [gedaagde] shall issue a counter guarantee in favour of [eiseres] as security for (i) the alleged claim for reimbursement of the costs [eiseres] has incurred and will incur as a result of the issuance of the Bank Guarantee and in the maximum amount of€ 8,000,000 (…) as well as (ii) the alleged claim for reimbursement of the legal costs (…) which may be awarded to [eiseres] in the Irish Proceedings and in the maximum amount of € 2,000,000 (…).
(…)
4.1
If and when at any time the amount of the Bank Guarantee exceeds the Claim (including interest and costs) or if there is any other reason for a reduction in the maximum amount of the Bank Guarantee, [gedaagde] shall notify [eiseres] thereof and [gedaagde] and [eiseres] jointly shall inform the Bank that the maximum amount which [gedaagde] may claim under the Bank Guarantee shall be reduced accordingly.
(…)
4.6.
[eiseres] offers security by way of the Bank Guarantee solely in order to mitigate the damages which it has incurred and shall incur as a result of the attachments levied against it under the Haarlem order and the Amsterdam order. [eiseres] reserves the right to claim from [gedaagde] compensation for these damages (plus legal costs and interest) and the costs of the Bank Guarantee (plus legal costs and interest). [gedaagde] offers security by way of the Counter Guarantees solely in order to avoid attachments being levied against it by [eiseres] for the relevant costs. [gedaagde] reserves the right to claim from [eiseres] compensation for the costs of the Counter Guarantees (plus legal costs and interest).
(…)”
2.6.
Op 17 december 2003 heeft [eiseres] een bankgarantie door ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro) laten stellen voor maximaal € 135 miljoen ten gunste van [gedaagde] (hierna: de bankgarantie). [gedaagde] heeft op haar beurt op 19 december 2003 door Fortis Bank Nederland N.V. (hierna: Fortis) een bankgarantie laten stellen voor maximaal € 8 miljoen ten gunste van [eiseres] (hierna: de tegenbankgarantie).
2.7.
Op 14 september 2004 is het maximumbedrag van de bankgarantie en de tegenbankgarantie verlaagd tot € 65 miljoen respectievelijk € 3.851.848,00.
2.8.
Op 21 december 2006 is het maximumbedrag van de bankgarantie en de tegenbankgarantie verlaagd tot € 28,6 miljoen respectievelijk € 1.694.814,80.
2.9.
Op 20 oktober 2010 hebben partijen in Ierland een schikking met elkaar getroffen. Partijen werden bij de onderhandelingen daarover bijgestaan door hun Ierse advocaten: [advocaat 1] en [advocaat 2] traden op als
barristerrespectievelijk
solicitorvan [eiseres], [naam 1] als
barristervan [gedaagde] en [naam 2] en [naam 3] beiden als
solicitorvan [gedaagde]. Tijdens de onderhandelingen hebben partijen niet over de bankgarantie en de tegenbankgarantie gesproken.
2.10.
De bereikte schikking is vastgelegd in de zogeheten
terms of settlement(hierna: de vaststellingsovereenkomst) van 20 oktober 2010. De vaststellingsovereenkomst (waarin [eiseres] met [eiseres] is aangeduid) bevat de volgende bepalingen, voor zover relevant:
“(…)
1.[eiseres] agrees to pay to [gedaagde] the sum of €12.75 million (inclusive of costs and VAT) in full and final settlement of all claims by [gedaagde] against[eiseres] arising out of the events the subject matter of these proceedings without any admission of any liability on the part of[eiseres].
(…)
5. This agreement is subject to the following conditions:
(a)
Approval by the board of directors of [gedaagde] of the terms of this settlement; and
(b)[eiseres]
[eiseres] reaching a satisfactory agreement with [namen] in connection with this settlement agreement.
(…)
7. This agreement becomes binding once[eiseres] and [gedaagde] respectively communicate to the other satisfaction of the conditions set out at clause 5.
(…)
9. Any existing costs orders between[eiseres] and [gedaagde] shall stand discharged.
10. This agreement is governed by Irish law and any disputes will be subject to the exclusive jurisdiction of the Courts of Ireland. (…)”
2.11.
Bij e-mail van 29 oktober 2010 08:52 uur heeft [advocaat 2] [advocaat 1] het volgende geschreven, voor zover relevant:
“(…)
Further to our call this morning I enclose herewith the most recent guarantees, both dated 21 December 2006.
1. [eiseres] guarantee to [gedaagde] dated 21 December 2006 is €28,600,000.00
2. [gedaagde] cross guarantee to [eiseres] € 1,694,814.80
(…)
The guarantees’s reference the Irish proceedings so there should be a mutual release.
(…)”
2.12.
Bij e-mail van 29 oktober 2010 09:28 uur heeft [advocaat 1] de onder 2.11. genoemde e-mail van [advocaat 2] doorgestuurd aan [naam 1]. [naam 1] heeft de e-mail op zijn beurt op 29 oktober 2010 11:04 uur doorgestuurd aan [naam 2], met daarbij de volgende opmerking:
“(…)See below. A mutual release seems sensible.
(…)”
2.13.
Bij brief van 2 november 2010 heeft [naam 2] [advocaat 2] het volgende geschreven, voor zover relevant:
“(…)We refer to the settlement of these proceedings and the agreement of our mutual clients not to seek recourse and to renounce all rights under the guarantee issued by ABN AMRO Bank NV on 21 December 2006 (…) and /or the guarantee issued by Fortis Bank (Nederland) BV on 21 December 2006 (…).
We have discussed the necessary procedures further with our client’s Dutch lawyers (…). It appears the procedure is relatively simple.(…)”
2.14.
Bij e-mail van 4 november 2010 18:15 uur heeft [advocaat 2] [naam 3] en [naam 2] het volgende geschreven, voor zover relevant:
“WITHOUT PREJUDICE
Dear [naam 2] and [naam 3],
Further to our meeting and conversation last Friday in the Four Courts, I now attach a draft Settlement Agreement and Release and some further documentation (…).
Our client has asked that this agreement and the assignment be executed by the parties as the final step in the settlement process and for completeness. I understand your position as communicated to me, but (subject to the following) there is nothing new in the agreement and I do not think that there is anything in it to cause you or your client concern.
(…)
There are two “new” provisions regarding striking out the proceedings and the expiry of the bank guarantees. I think that the latter in particular is to the mutual benefit of our clients.
(…)”
2.15.
Bijlage bij de onder 2.14. genoemde e-mail is een Draft / SETTLEMENT AGREEMENT AND RELEASE. Daarin is de volgende bepaling opgenomen, voor zover relevant:
“(…)3.8Bank Guarantees
As soon as practicable following execution of this Settlement Agreement and Release:
(a)
[gedaagde] shall request its lawyers to furnish to ABN AMRO BankNV notification to cause the expiry of Attachment Guarantee (…); and
(b)
[eiseres] shall request its lawyers to furnish to Fortis Bank (Nederland) BV notification to cause the expiry of Bank Guarantee (…);
(c)
Each of the lawyers will copy the other with the notifications referred to at paragraph 3.8 (a) end (b) above at the same time as sending the notifications to the said banks.
(…)”
2.16.
Bij e-mail van 10 november 2010 12:17 uur heeft [naam 3] [advocaat 2] geschreven, voor zover relevant:
“(…)Our client is unwilling to enter into further discussions about additional documentation relative to the already agreed settlement of this case, save relative to the Guarantee release issue which remains to be finalised. Our client is not seeking to be difficult, but the case has already been settled on agreed terms, and in circumstances where both ourselves and counsel have advised that there is no requirement for a replacement settlement agreement to be executed, and where our clients representative, [naam 4], is heavily committed with other matters, [gedaagde] is understandably reluctant to spend further time on issues already agreed.
(…)”
2.17.
Bij e-mail van 16 november 2010 09:21 uur heeft [naam 3] [advocaat 2] om een reactie op haar onder 2.16. genoemde e-mail van 10 november 2010 gevraagd. Een reactie van [advocaat 2] is uitgebleven.
2.18.
Op 6 januari 2011 heeft [eiseres] [gedaagde] (via hun Nederlandse advocaten) laten weten dat er geen overeenstemming is bereikt over de kwestie van de bankgaranties en de onderhavige claim aangekondigd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van USD 3.218.440,69 althans USD 2.465.633,88 vermeerderd met wettelijke rente, € 6.422 aan buitengerechtelijke incassokosten, nakosten en met veroordeling in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt
primairnakoming van de bankgarantieovereenkomst aan haar vordering ten grondslag.
Subsidiairstelt [eiseres] dat sprake is van een onrechtmatige daad vanwege onrechtmatig beslag. Zij verwijt [gedaagde] in dit verband enerzijds dat het beslag ongegrond is, omdat de vordering van [gedaagde] niet in rechte is erkend. Anderzijds stelt [eiseres] dat het beslag vexatoir is omdat het lichtvaardig, voor een te hoog bedrag en op meer vermogensbestanddelen dan de vordering rechtvaardigde, is gelegd. Daarbij heeft [gedaagde] volgens [eiseres] misbruik van recht gemaakt door het beslag uitsluitend te leggen om druk uit te oefenen teneinde tot een schikking te komen. [eiseres] is onder deze druk bezweken, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij akkoord is gegaan met het vervangen van het beslag door de bankgarantie. De schade die [eiseres] stelt te hebben geleden bestaat uit de totale kosten van de bankgaranties van USD 3.218.440,69 of in ieder geval - voor zover het bedrag van de bankgaranties het schikkingsbedrag (van € 12.75 miljoen) oversteeg - USD 2.465.633,88.
3.3.
[gedaagde] betwist gemotiveerd (primair) dat de garantieovereenkomst een verplichting voor haar inhoudt om de kosten van de bankgaranties aan [eiseres] te vergoeden en tevens (subsidiair) dat sprake is van onrechtmatig beslag. Voorts voert [gedaagde] als verweer dat [eiseres] haar op 20 oktober 2010 kwijting heeft verleend voor de kosten van de bankgaranties. [gedaagde] voert daartoe
primairaan dat daarover wilsovereenstemming tussen partijen bestond,
subsidiairdat zij erop mocht vertrouwen (in de zin van artikel 3:35 Burgerlijk Wetboek (BW)) dat [eiseres] eveneens een volledige en finale kwijting wenste en
meer subsidiairdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] aanspraak op bedoelde kosten maakt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert  samengevat - dat de rechtbank [eiseres] gelast de door [gedaagde] gestelde bankgarantie binnen zeven dagen na de datum van het vonnis te retourneren op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [eiseres] hiermee in gebreke blijft alsmede
- uitvoerbaar bij voorraad - [eiseres] in de kosten van de procedure inclusief de nakosten te veroordelen.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vordering haar in conventie ingenomen stellingen ten grondslag.
3.7.
[eiseres] voert als verweer dat de rechtbank onbevoegd is van de vordering van [gedaagde] kennis te nemen, nu partijen in de vaststellingsovereenkomst een forumkeuzebeding voor de Ierse rechter hebben opgenomen. [eiseres] erkent dat de bankgarantie aan [gedaagde] geretourneerd moet worden indien haar vordering in conventie wordt afgewezen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Nu de vorderingen in conventie samenhangen met die in reconventie, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
Primair: nakoming bankgarantieovereenkomst
4.2.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog dat [gedaagde] op grond van de bankgarantieovereenkomst gehouden is de kosten van de bankgaranties te vergoeden. Zij overweegt daartoe dat de bankgarantieovereenkomst geen daartoe strekkende bepaling bevat. Een dergelijke verplichting van [gedaagde] kan niet worden gelezen in artikel 1.3 van de bankgarantieovereenkomst, nu daarin - zoals [gedaagde] terecht heeft opgemerkt - wordt gesproken over een ‘
allegedclaim’: een beweerde vordering. Deze vordering wordt, gelet op de tekst, door [gedaagde] betwist. Ook artikel 4.6 van de bankgarantieovereenkomst houdt geen verplichting van [gedaagde] in om [eiseres] de bankgarantiekosten te vergoeden. In dat artikel is immers slechts bepaald dat [eiseres] ‘
reserves the right’- derhalve zich het recht voorbehoudt - om een vordering wegens (schadevergoeding en) de kosten van de bankgarantie in te dienen. Nu de bankgarantieovereenkomst ook overigens niet voorziet in de door [eiseres] gestelde betalingsverplichting van [gedaagde], kan de vordering tot nakoming niet slagen. [eiseres] heeft nog gesteld dat deze verplichting volgt uit het geheel van afspraken tussen partijen, waaronder het mechanisme van de verlaging van het bedrag van de (tegen)bankgarantie en het vrijwillig verstrekken van een tegenbankgarantie door [gedaagde], maar deze omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden, aangezien [gedaagde] betwist dat hieruit zou blijken dat zij de claim heeft erkend. Nu het blijkens de tekst van artikel 1.3 en artikel 4.6 van de bankgarantieovereenkomst om een betwiste vordering gaat, en overigens niet van een andere afspraak is gebleken, is tussen partijen niet overeengekomen dat [gedaagde] de bankgarantiekosten zou vergoeden, maar uitsluitend dat [eiseres] zich het recht voorbehield vergoeding van deze kosten van [gedaagde] te vorderen.
4.3.
De primaire grondslag kan dan ook niet tot toewijzing van de vordering in conventie leiden.
Subsidiair: onrechtmatig beslag
4.4.
Ook de subsidiaire grondslag (de onrechtmatigheid van de gelegde beslagen) leidt niet tot toewijzing van de vordering tot vergoeding van de door [eiseres] gemaakte kosten van de bankgaranties. Deze kosten zijn immers gemaakt doordat [eiseres] zich jegens [gedaagde] verbonden heeft tot het stellen van de bankgaranties; de met deze garanties gemoeide kosten dateren bovendien alle van ná opheffing van de beslagen. De (on)rechtmatigheid van de beslagen is voor de vraag of die kosten door [gedaagde] vergoed moeten worden dan ook niet relevant. Met de bankgarantieovereenkomst hebben partijen immers hun rechtsverhouding vernieuwd. Dat zou anders kunnen zijn indien [eiseres] de bankgarantieovereenkomst onder invloed van een wilsgebrek als bedoeld in artikel 3:44 BW is aangegaan. Maar dan zou de bankgarantieovereenkomst eerst moeten worden vernietigd, waarna de door [eiseres] voor de bankgaranties betaalde kosten wellicht zouden kunnen worden verhaald op [gedaagde]. Nu echter moet worden uitgegaan van de geldigheid van de bankgarantieovereenkomst (en de daaruit voortgevloeide bankgaranties) is er geen grond de kosten van die bankgaranties af te wentelen op [gedaagde]. Het verband tussen de gevorderde kosten en de door [gedaagde] gelegde beslagen ontbreekt daartoe.
4.5.
Desondanks - derhalve ten overvloede - zal de rechtbank ook de gestelde onrechtmatigheid van de beslagen bespreken.
4.6.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid rust voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Indien de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat dit voor een te hoog bedrag of lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht. Uitgaande van de concrete omstandigheden van het geval kan aldus aan de orde komen of een beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt.
4.7.
In het onderhavige geval is het beslag, anders dan [eiseres] stelt, niet onterecht gelegd. Weliswaar is de vordering niet in rechte komen vast te staan omdat de bodemprocedure in Ierland is ingetrokken. Deze intrekking is onderdeel van de tussen partijen bereikte schikking en is gebeurd na betaling door [eiseres] van een bedrag van
€ 12,75 miljoen aan [gedaagde]. Gelet hierop, kan de vordering niet als geheel ongegrond worden beschouwd. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar standpunt nog naar voren gebracht dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat zij geen aansprakelijkheid erkent, maar ook dit enkele feit leidt niet tot het oordeel dat de vordering geheel ongegrond was.
4.8.
Evenmin kan het beslag als vexatoir worden aangemerkt omdat naar het oordeel van de rechtbank niet aan de criteria van misbruik van recht is voldaan. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] misbruik van recht heeft gemaakt, betoogd dat [gedaagde] de beslagen uitsluitend heeft gelegd met het doel druk op haar uit te oefenen teneinde haar ertoe te bewegen - naar de rechtbank begrijpt - het beslag te vervangen door een bankga-rantie en een schikking met haar te treffen. De rechtbank volgt [eiseres] niet in dit betoog. Daartoe overweegt zij dat partijen vanaf de beslaglegging (september / oktober 2002) zijn bijgestaan door advocaten en dat de bankgarantieovereenkomst eerst ruim een jaar later (december 2003) is gesloten. Nog daargelaten dat [eiseres] de gestelde druk niet heeft geconcretiseerd, kan op basis van het door [eiseres] gestelde niet gezegd worden dat zij de bankgarantieovereenkomst onder druk van [gedaagde] is aangegaan. Hetzelfde geldt - in meerdere mate - voor de vaststellingsovereenkomst, nu deze acht jaar na de beslaglegging (oktober 2010) is gesloten en partijen daarbij eveneens zijn bijgestaan door hun (Ierse) advocaten. Ook de door [eiseres] aangedragen omstandigheid dat de beslagen in Nederland zijn gelegd, terwijl de meeste van haar bezittingen zich in Ierland bevonden en de vordering werd beheerst door Iers recht, maakt niet dat sprake is van misbruik van recht. [gedaagde] heeft, na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter te Haarlem en Amsterdam en na in het opheffingskortgeding in het gelijk te zijn gesteld, beslag gelegd op Nederlandse vermogensbestanddelen van [eiseres]. Dit stond haar vrij.
4.9.
Voor zover [eiseres] bedoeld heeft te stellen dat [gedaagde] ook misbruik van recht heeft gemaakt door het beslag (i) lichtvaardig, (ii) voor een te hoog bedrag, dan wel te lang voor een te hoog bedrag en (iii) op meer vermogensbestanddelen dan de vordering rechtvaardigde te leggen, verwerpt de rechtbank deze stellingen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.10.
Ten aanzien van de (i) lichtvaardigheid van het beslag, ter onderbouwing waarvan [eiseres] heeft gesteld - en door [gedaagde] gemotiveerd is betwist - dat zij zich destijds in een uitstekende financiële positie bevond, overweegt de rechtbank dat dit enkele feit niet relevant is. Het doel van het leggen van conservatoir beslag is juist bewaring van de inbeslaggenomen vermogensbestanddelen, teneinde te voorkomen dat de schuldenaar deze wegmaakt in de periode die nodig is om een executoriale titel te halen. Een goede financiële positie op het moment van beslaglegging staat derhalve niet aan het leggen van conservatoir beslag in de weg. In tegendeel, de aanwezigheid van vermogensbestanddelen is juist een voorwaarde voor het succesvol leggen van conservatoir beslag; anders kleeft dit niet.
4.11.
Ook volgt de rechtbank [eiseres] niet in haar betoog dat er (ii) voor een te hoog bedrag beslag is gelegd, waarbij de rechtbank terzijde opmerkt dat niet exact gesteld is voor welk bedrag beslag is gelegd maar slechts voor welk bedrag verlof is gevraagd en verkregen. Op zich is juist dat deze bedragen (€ 160 miljoen respectievelijk
€ 135 miljoen) vele malen hoger liggen dan het door [eiseres] betaalde schikkingsbedrag van € 12,75 miljoen. Nu [gedaagde] echter onvoldoende weersproken heeft aangevoerd dat zich ten tijde van het leggen van het beslag diverse onzekere factoren voordeden (zoals de lastige vaststelling van de omvangrijke schade, onduidelijkheid over door derden ingediende en nog in te dienen claims, op dat moment niet te voorziene hulp van de overheid in de vorm van de zogeheten ‘opkoopregeling’ en vergoeding aan [gedaagde] van schade door haar verzekeraars), had [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank goede gronden om de schade op het moment van het leggen van het beslag hoger in te schatten. [eiseres] verwijt [gedaagde] tevens dat zij het beslag (de bankgarantie) voor een te hoog bedrag heeft gehandhaafd. De rechtbank overweegt dat het bedrag waarvoor de bankgarantie is gesteld tweemaal op initiatief van [gedaagde] naar beneden is bijgesteld nadat zij meer duidelijkheid had gekregen over de hoogte van de vordering. Op 14 september 2004 is het bedrag - in overleg met [eiseres] - verlaagd van € 135 miljoen naar € 65 miljoen en op 21 december 2006 van € 65 miljoen naar € 28,6 miljoen. Ook al is dit laatste bedrag nog steeds aanzienlijk hoger dan de € 12,75 miljoen waarvoor partijen de zaak (bijna vier jaar na de laatste bijstelling van de bankgarantie) hebben geschikt, met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat dit nog altijd een zodanig substantieel deel van haar (gepretendeerde) vordering is, dat van misbruik van bevoegdheid geen sprake was. Daarbij weegt de rechtbank mee, zoals door [gedaagde] naar voren gebracht, dat in het kader van een schikking zelden de hele vordering betaald wordt.
4.12.
[eiseres] heeft voorts nog gesteld dat [gedaagde] beslag heeft gelegd (iii) op meer vermogensbestanddelen dan haar vordering rechtvaardigde, ter onderbouwing waarvan [eiseres] - met een beroep op een door haar zelf opgesteld overzicht - heeft gewezen op de omstandigheid dat alleen al de aandelen waarop [gedaagde] op 25 september 2002 beslag heeft gelegd een waarde van meer dan USD 1 miljard vertegenwoordigden, zodat het daarna gelegde beslag niet nodig was. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele omstandigheid niet tot het oordeel kan leiden dat [gedaagde] misbruik van recht heeft gemaakt, ook niet in onderling verband en samenhang bezien met de overige gestelde omstandigheden. Zij overweegt daartoe dat gesteld noch gebleken is dat er causaal verband bestaat tussen dat deel van het gelegde beslag dat boven het bedrag waarvoor verlof was verleend (€ 135 miljoen) uitsteeg en de gestelde schade, te weten de kosten van de bankgaranties. Immers hebben partijen het bedrag waarvoor de bankgarantie oorspronkelijk was gesteld beperkt tot het bedrag waarvoor het verlof was verleend (€ 135 miljoen) en niet tot het bedrag waarvoor het beslag doel heeft getroffen
4.13.
Op grond van het voorgaande luidt de conclusie dat de vordering ook op de subsidiaire grondslag niet kan worden toegewezen.
Tussenconclusie
4.14.
Dit betekent tevens dat de vordering van [eiseres] in conventie voor afwijzing gereed ligt en dat niet meer beoordeeld hoeft te worden of [eiseres] [gedaagde] terzake kwijting heeft verleend.
Retourneren bankgarantie [gedaagde]
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de [eiseres] de bankgarantie van [gedaagde] dient te retourneren indien de vorderingen in conventie worden afgewezen. Gelet op het hiervoor door de rechtbank weergegeven oordeel dat de vordering in conventie zal worden afgewezen, zal de rechtbank de vordering in reconventie toewijzen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.16.
[gedaagde] heeft gevorderd de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [eiseres] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat dit onderdeel van de vordering toewijsbaar is.
Proceskosten
4.17.
[eiseres] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal €  10.043,00
4.18.
Ook in reconventie zal [eiseres] zal in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
3.211,00(2,0 punt × factor 0,5 × tarief € 3.211,00)
Totaal €  3.211,00
4.19.
De in conventie en reconventie gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 10.043,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijfde dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.3.
gebiedt [eiseres] het origineel van de door [gedaagde] gestelde bankgarantie binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis aan [gedaagde] te retourneren,
5.4.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.211,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijfde dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en reconventie
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen 5.2, 5.5 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, mr. A.E. de Vos en mr. F.J. van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2013. [1]

Voetnoten

1.type: