Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
1.Verloop van de procedure
- de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. G. Raap;
- mr. P.M. de Vries, raadsvrouw van de vader;
- [medewerker], namens het BJAA.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) met betrekking tot de minderjarige [kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds het voorjaar van 2012 in Groot-Brittannië, specifiek in Schotland, woont. Dit is onderbouwd door een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, waaruit blijkt dat de minderjarige op 5 april 2013 naar Groot-Brittannië is vertrokken. De moeder van de minderjarige heeft ter zitting verklaard dat zij instemt met de situatie dat haar dochter bij haar grootouders in Glasgow zal opgroeien. Hierdoor is er consensus tussen de partijen over de verblijfplaats van de minderjarige.
De kinderrechter heeft vervolgens beoordeeld of hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Op basis van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003, ook wel bekend als Brussel II bis, is de kinderrechter van oordeel dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, aangezien de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Groot-Brittannië ligt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende aanknopingspunten zijn om Groot-Brittannië als de gewone verblijfplaats van de minderjarige te beschouwen, en heeft zich daarom onbevoegd verklaard om de verzoeken van het BJAA te behandelen.
De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat het van belang is dat de zaak zo spoedig mogelijk via de Centrale Autoriteit ter kennis komt van de autoriteiten in Groot-Brittannië die belast zijn met jeugdzaken. De beschikking is gegeven door mr. R.H. de Vries en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.