ECLI:NL:RBAMS:2013:6937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
13-1183/545837
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kinderrechter in internationale jeugdzorgzaak met betrekking tot minderjarige woonachtig in Groot-Brittannië

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) met betrekking tot de minderjarige [kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds het voorjaar van 2012 in Groot-Brittannië, specifiek in Schotland, woont. Dit is onderbouwd door een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, waaruit blijkt dat de minderjarige op 5 april 2013 naar Groot-Brittannië is vertrokken. De moeder van de minderjarige heeft ter zitting verklaard dat zij instemt met de situatie dat haar dochter bij haar grootouders in Glasgow zal opgroeien. Hierdoor is er consensus tussen de partijen over de verblijfplaats van de minderjarige.

De kinderrechter heeft vervolgens beoordeeld of hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Op basis van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003, ook wel bekend als Brussel II bis, is de kinderrechter van oordeel dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, aangezien de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Groot-Brittannië ligt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende aanknopingspunten zijn om Groot-Brittannië als de gewone verblijfplaats van de minderjarige te beschouwen, en heeft zich daarom onbevoegd verklaard om de verzoeken van het BJAA te behandelen.

De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat het van belang is dat de zaak zo spoedig mogelijk via de Centrale Autoriteit ter kennis komt van de autoriteiten in Groot-Brittannië die belast zijn met jeugdzaken. De beschikking is gegeven door mr. R.H. de Vries en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer: 13-1183/545837
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van de verzoeken van
het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen: het BJAA,
met betrekking tot de minderjarige:
[kind], geboren te [geboorte plaats] op [geboorte datum].
[naam moeder], wonende te [woonplaats], is de moeder.
[naam vader], wonende op een onbekend adres te [land], is de vader.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2012 zijn de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over de minderjarige belast.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de ouders en [grootouders], grootouders/pleegouders v.z.

1.Verloop van de procedure

Op 12 juli 2013 heeft het BJAA een verzoekschrift met bijlagen ingediend, waaronder het hulpverleningsplan en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de duur van zes maanden.
Tevens verzoekt het BJAA verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige voor verblijf bij een pleegouder voor de duur van zes maanden. Er is geen indicatiebesluit overgelegd.
Op 21 augustus 20113 en aanvullend op 22 augustus 2013 heeft mr. P.M. de Vries, raadsvrouw van de vader, een verweerschrift ingediend primair strekkende tot het onbevoegd verklaren van de rechtbank en subsidiair tot het vaststellen van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing op een jaar met de opdracht aan het BJAA de zaak aan de Engelse autoriteiten over te dragen.
Op 27 augustus 2013 heeft de kinderrechter de verzoeken ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. G. Raap;
  • mr. P.M. de Vries, raadsvrouw van de vader;
  • [medewerker], namens het BJAA.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn de vader en de grootouders v.z. niet verschenen.

2.Beoordeling van het verzochte

Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 7 maart 2011 is voornoemde minderjarige onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 7 september 2013.
In het kader van de ondertoezichtstelling is de minderjarige uit huis geplaatst. De laatst gegeven machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf elders, te weten bij grootouders v.z,
is geldig tot 7 september 2013.
De raadsvrouw van de vader heeft aan haar primaire verzoek tot het onbevoegd verklaren van de rechtbank ten grondslag gelegd dat [kind] zich al sinds 27 maart 2012 bij haar grootouders in [land] bevindt en dat zij blijkens een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie Amsterdam (GBA) op 5 april 2013 is vertrokken naar [land].
Uit de toelichting bij artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis), zo stelt de raadsvrouw in haar verweerschrift, blijkt dat dit Verdrag voorrang heeft op het Haags Kinderbeschermings-verdrag 1996 (HKV) in het geval dat de minderjarige de gewone verblijfplaats in een lidstaat van de EEG heeft dan wel zich er bevindt. Artikel 8 lid 1 Brussel II bis bevat evenals artikel
5 lid 1 HKV de hoofdregel dat de gerechten van de lidstaat bevoegd zijn op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Uit de jurisprudentie blijkt dat het begrip gewone verblijfplaats zo moet worden uitgelegd dat deze verblijfplaats een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. In casu woont [kind] sinds voorjaar 2012 bij haar grootouders in [land], gaat daar naar school en spreekt inmiddels vloeiend Engels. Daarnaast bepaalt artikel 1 lid 3 Wet op de jeugdzorg dat de wet alleen van toepassing is op jeugdigen die in Nederland verblijven. De Nederlandse rechter is derhalve niet bevoegd om het verzoekschrift te beoordelen, aldus nog steeds de raadsvrouw.
Het BJAA heeft ter zitting de verzoeken toegelicht. Daarbij is in zoverre van belang dat het BJAA niet heeft betwist dat [kind] sinds het voorjaar van 2012 haar gewone verblijfplaats heeft bij haar grootouders in [land] en dat het de bedoeling is deze situatie in de toekomst te bestendigen. Ten aanzien van de bevoegdheid van de kinderrechter heeft het BJAA ter zitting geen standpunt naar voren gebracht.
De moeder heeft ter zitting haar reactie op de verzoeken kenbaar gemaakt. Daarbij is ten aanzien van de gewone verblijfplaats van [kind] van belang dat de moeder heeft verklaard dat zij er, ondanks haar pijn en verdriet daarover, vrede mee heeft dat haar dochter in de toekomst bij haar grootouders in [land] zal opgroeien.
De raadsvrouw van de moeder heeft zich ter zitting niet uitgelaten over de bevoegdheid van de kinderrechter om van het onderhavige verzoekschrift kennis te nemen. Wel heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de moeder gezien heeft dat het goed gaat met haar dochter bij de grootouders in [plaats] en dat deze constatering de moeder rust geeft.
OVERWEGINGEN
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken dient de kinderrechter te beoordelen of hij bevoegd is van het onderhavige verzoekschrift kennis te nemen.
Op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat [kind] sinds het voorjaar van 2012 in [land], meer specifiek in [land], woonachtig is, daar een vast adres heeft, naar school gaat en inmiddels vloeiend Engels spreekt, gaat de kinderrechter ervanuit dat [kind] op het moment van indiening van het onderhavige verzoekschrift (te weten 12 juli 2013) haar gewone verblijfplaats in [land] had. Daarnaast is door de raadsvrouw van de vader een uittreksel uit de GBA overgelegd, waaruit blijkt dat [kind] op 5 april 2013 is vertrokken naar [land]. Het BJAA heeft ter zitting de vaste verblijfplaats van [kind] in [land] niet betwist. Voorts heeft de moeder ter zitting verklaard ermee in te stemmen dat haar dochter nu en in de toekomst bij haar grootouders v.z. in [plaats] zal opgroeien. Tussen partijen is derhalve niet in geschil dat de minderjarige haar vaste verblijf thans en in de komende tijd ten huize van de grootouders v.z. in [plaats] heeft c.q. zal hebben. Voorts staat vast dat deze situatie al bestond ten tijde van indiening van de onderhavige verzoeken.
Gelet op vorenstaande, is de kinderrechter van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om [land] als de gewone verblijfplaats van [kind] te beschouwen.
Nu de gewone verblijfplaats van [kind] [land] is, zal de kinderrechter zich ten aanzien van de onderhavige verzoeken, gelet op artikel 8 lid 1 Brussel II bis onbevoegd verklaren.
Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat de minderjarige thans in [land] verblijft, zonder dat aldaar het ouderlijk gezag over haar wordt uitgeoefend. Het is dan ook van belang dat deze zaak ten spoedigste via de Centrale Autoriteit ter kennis komt van de met jeugdzaken belaste autoriteit in [land] dan wel [plaats].
Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De kinderrechter:
- verklaart zich onbevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H. de Vries, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2013, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Hoenderdaal, griffier. [1]