ECLI:NL:RBAMS:2013:6916

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
13.737.644-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsoverlevering en bewijs van verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Wrocław, Polen, op 24 mei 2013. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1975, heeft een verzoek ingediend om aanhouding van de behandeling van het EAB, omdat hij stukken ter onderbouwing van zijn stellingen in het Nederlands wilde laten vertalen. Dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven in de periode voorafgaand aan zijn inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon sinds 2001 in Nederland verblijft, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze claim te ondersteunen. De rechtbank merkte op dat de opgeëiste persoon voornamelijk over Poolse documenten beschikte, wat een aanwijzing was dat hij mogelijk in twee landen heeft gewoond.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, OLW overwogen, maar besloot dat de overlevering niet in de weg stond, omdat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen andere weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.737.644-13
RK nummer: 13/4528
Datum uitspraak: 1 oktober 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 juli 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 mei 2013 door
the Regional Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) op het [GBA-adres] en verblijvend op het adres [straat 1], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 september 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. D.N. de Jonge, advocaat te Amsterdam, die verklaart waar te nemen voor haar kantoorgenoot mr R. Malewicz, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court for Wrocław Śródmieście of 30 April 2013, file reference number V Kp 743/13, on temporary detention of the suspect for the period of 14 days of the date when he was taken in custody.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en onder nummer 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de opgeëiste persoon aanspraak heeft op de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon verblijft en werkt vanaf 2001 in Nederland. Hij heeft hier een vriendin en een kind, hij werkt hier in zijn eigen bedrijf en zijn leven hele leven speelt zich hier af. Gelet op de uitspraken van de rechtbank van 25 juni 2013 moet de opgeëiste persoon gelijk worden gesteld met een Nederlander. De opgeëiste persoon betaalt sinds 2004 belasting in Nederland. Hij werkt vanaf 2007 op basis van een detacheringovereenkomst.
De raadsvrouw heeft meegedeeld dat de opgeëiste persoon beschikt over stukken die het ononderbroken en rechtmatige verblijf vanaf 2001 kunnen aantonen, maar dat deze stukken grotendeels in het Pools zijn gesteld. Het is de raadsvrouw niet gelukt om deze stukken vóór de zitting te laten vertalen.
De opgeëiste persoon heeft onder meer verklaard dat hij in 2007 een eigen bedrijf heeft opgericht in Polen dat diensten verleende aan Nederlandse bedrijven. Bij een controle in 2009 werd hij gedwongen om dit bedrijf te sluiten. Vanaf die tijd heeft hij tot 2010 via een uitzendbureau gewerkt. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon weer een Poolse onderneming opgericht. In die onderneming heeft hij een half jaar gewerkt. Daarna heeft hij een jaar via een uitzendbureau gewerkt. Later heeft hij een Nederlandse onderneming opgericht. In de tijd dat de opgeëiste persoon in zijn Poolse onderneming(en) werkte, betaalde bij belasting in Polen. Hij weet niet meer waar en wanneer hij voor ziektekosten was verzekerd.
Bij gelegenheid van het laatste woord heeft de opgeëiste persoon aangeboden om de detacheringovereenkomsten en de facturen inzake de door hem verrichte werkzaamheden alsnog te laten vertalen.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken en legaal in Nederland verblijft. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon hoofdzakelijk over in het Pools gestelde bewijsstukken beschikt volgt al dat er iets niet klopt. Een echte in Nederland gewortelde persoon zou beschikken over allerlei in het Nederlands gestelde documenten. Een en ander vormt een aanwijzing dat de opgeëiste persoon jaren lang in twee landen heeft gewoond.
De opgeëiste persoon heeft niets gesteld over zijn woonsituatie in Nederland. Het kan zijn dat hij in 2004 belasting heeft betaald in Nederland, maar op latere momenten heeft hij belasting in Polen betaald. De opgeëiste persoon heeft niet aangetoond dat hij in de relevante periode over een ziektekostenverzekering en over voldoende middelen van bestaan beschikt en beschikte.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het aan de opgeëiste persoon is om aan te tonen dat hij teruggerekend vanaf de datum van deze uitspraak vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
In hetgeen de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw hebben aangevoerd is nog geen begin van aannemelijkheid gelegen van de stelling dat de opgeëiste persoon in de periode van 1 oktober 2008 tot 7 februari 2011, de datum van inschrijving in de GBA, ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Zo heeft de opgeëiste persoon niets aangevoerd over zijn woonsituatie in Nederland, heeft hij verklaard dat hij gedurende twee perioden werkzaamheden heeft verricht via een in Polen geregistreerd bedrijf en daarvoor in Polen belasting heeft betaald en weet hij niet meer of hij in Nederland tegen ziektekosten verzekerd is (geweest).
De rechtbank verstaat het aanbod van de opgeëiste persoon om de stukken die hij ter onderbouwing van zijn stellingen wil overleggen alsnog in het Nederlands te laten vertalen als een verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB. In hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ziet zij reeds daarom aanleiding het verzoek niet in te willigen. Bovendien heeft de opgeëiste persoon voldoende de gelegenheid gehad om de stukken te laten vertalen. De raadsvrouw heeft zich immers al bij het verhoor door de rechter-commissaris op 9 juli 2013 beroepen op het langdurige verblijf in Nederland.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer en wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB af

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
-
slechts een deel van de feiten werd op Nederlands grondgebied gepleegd;
-
de drugs waren bestemd voor doorverkoop op de Poolse markt waardoor de rechtsorde in Polen is aangetast;
-
de opsporing en de vervolging van de opgeëiste persoon zijn in Polen reeds aangevangen; aldaar bevinden zich de stukken en bewijs;
-
de verdovende middelen zijn in Polen ingevoerd;
-
het Poolse onderzoek betreft ook (Poolse) medeverdachten.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Poolse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Wrocławten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Inden, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C