ECLI:NL:RBAMS:2013:6894

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2013
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
13-660676-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op echtgenote met hamer en wurging

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op zijn echtgenote. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd zijn vrouw van het leven te beroven. Dit gebeurde op 13 augustus 2012 te Hilversum, terwijl het slachtoffer in bed lag. De verdachte heeft meermalen met kracht met een hamer op het hoofd van zijn vrouw geslagen en heeft haar vervolgens met zijn handen de keel dichtgeknepen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernstige depressie van de verdachte, die zijn toerekeningsvatbaarheid heeft verminderd. De psycholoog en psychiater concludeerden dat de verdachte leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat invloed had op zijn gedrag ten tijde van het delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat er wel sprake was van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, niet gevolgd en heeft gekozen voor een voorwaardelijke straf met een behandelverplichting en andere bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, die naast psychische schade ook fysieke verwondingen had opgelopen. De verdachte heeft door zijn handelen alles verloren, waaronder zijn echtgenote en zijn gezin, wat mogelijk kan leiden tot een terugval in zijn depressieve toestand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/660676-12
Datum uitspraak: 17 oktober 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1946,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA adres],
feitelijk verblijvend te [adres], [postcode] [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. de Groot, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 augustus 2012 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (terwijl die [A] sliep en/of in bed lag) een of meer ma(a)l(en) (drie) (met kracht) met een hamer en/of moker, althans een zwaar en/of hard en/of stomp voorwerp, op/tegen het hoofd van die [A] heeft geslagen en/of
(vervolgens) (met kracht) met zijn, verdachtes, hand(en) de hals en/of de keel van die [A] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen gehouden en/of dichtgedrukt gehouden;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte raad nu de poging heeft plaats gevonden in een situatie van in ieder geval hevige en plotselinge emotie. Er deed zich dan ook geen moment van bezinning voor. Daarnaast valt het voorwaardelijk opzet op de dood niet uit de bewijsmiddelen af te leiden. Tot slot zijn de verklaringen van verdachte die hij heeft afgelegd in de dagen na het incident niet betrouwbaar vanwege zijn depressie. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw en oordeelt als volgt.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen voor zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verbalisant die verdachte op 13 augustus 2012 in de woning heeft aangetroffen kende verdachte. Tegen deze verbalisant heeft verdachte verteld dat hij zijn echtgenote veel verdriet had aangedaan en hij daarom een einde aan zijn leven wilde maken. Als hij dat zou doen zou zijn echtgenote daar ook weer verdriet van hebben. Daarom had hij de dag ervoor, op 12 augustus 2012, besloten om eerst haar om te brengen, vervolgens een afscheidsbrief te schrijven en daarna zichzelf te verhangen. Toen de buurvrouw, mevrouw [B], de dag erna, 14 augustus 2012, bij verdachte op bezoek ging in het [adres 1] vertelde hij haar ongeveer hetzelfde. Volgens de buurvrouw had verdachte echt een plan en wist hij dit tot in detail te vertellen. Uit deze verklaringen kan worden afgeleid dat verdachte de dag voor het incident het plan had gemaakt om zijn echtgenote te doden. Na het incident heeft verdachte meerdere gesprekken gehad mede over het ten laste gelegde, onder andere bij de reclassering, waar hij ook verklaard heeft dat hij zijn vrouw het verdriet over zijn suicide wilde besparen door eerst haar om te brengen. De omstandigheid dat verdachte zich deze verklaringen ten tijde van de terechtzitting niet meer kon herinneren en dat deze zouden zijn afgelegd op een moment dat verdachte in een depressie verkeerde, aldus de raadsvrouw, maakt deze verklaringen niet onbetrouwbaar.
Uit deze verklaringen volgt eveneens dat verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, hetgeen ook blijkt uit de gedragingen van verdachte tijdens het delict. Het slachtoffer heeft bij de politie verklaard dat zij wakker werd van een klap op haar hoofd, dat zij bij de derde slag zag dat het haar man met een hamer was en dat zij deze hamer heeft kunnen afpakken en uit het raam heeft gegooid. Vervolgens voelde zij dat verdachte zijn handen om haar nek en hals legde en dat hij haar keel dicht kneep. Tijdens het verhoor door verbalisanten van politie op 16 augustus 2012 heeft verdachte ook zelf verklaard dat hij zijn echtgenote van het leven wilde beroven. Verdachte heeft verklaard dat hij die ochtend een hamer is gaan pakken en dat hij daarmee zijn slapende echtgenote op de zijkant van haar hoofd en op haar achterhoofd heeft geslagen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij haar nog probeerde te slaan toen zij het bed uitsprong, dat hij achter haar aan ging, dat hij wilde afmaken waar hij aan begonnen was en dat hij nog geprobeerd heeft om haar keel dicht te knijpen.
Uit de hiervoor genoemde verklaringen over de gedragingen van verdachte voor en tijdens het delict volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer en dat sprake was van voorbedachte raad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 augustus 2012 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, terwijl die [A] in bed lag, meermalen met kracht met een hamer tegen het hoofd van die [A] heeft geslagen en vervolgens met kracht met zijn, verdachtes, handen de keel van die [A] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde.
De psycholoog en psychiater zijn in hun rapporten tot de conclusie gekomen dat sprake is van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. De depressieve stoornis staat vast, maar de psychotische klachten niet zonder meer. Daarnaast heeft verdachte vlak voor het incident nieuwe medicatie gekregen. Van deze medicatie is agressie een van de mogelijke bijwerkingen. De psychiater sluit enige invloed van de medicatie op het handelen van verdachte niet uit. Op grond hiervan dient verdachte volgens de raadsvrouw het voordeel van de twijfel te worden gegund en volledig ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard. Verdachte is dan niet strafbaar.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg van 20 november 2012 en de Pro Justitia rapportage van psychiater J.E. Schölvinck van 22 november 2012.
Zowel psycholoog Van Willigenburg als psychiater Schölvinck concluderen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een (recidiverend) depressieve stoornis.
De psycholoog omschrijft verdachte als een 65-jarige man die door een combinatie van een kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van stemmingsstoornissen en een opeenstapeling van zeer belastende life-events in het afgelopen jaar recentelijk een ernstige depressie heeft doorgemaakt. Zijn karaktertrekken als subassertiviteit, weinig zelfvertrouwen en een laag zelfbeeld hebben er waarschijnlijk voor gezorgd dat de depressie-symptomen in ernst konden toenemen en pas in een laat stadium zijn vastgesteld en behandeld. De aanwezigheid van psychotische overtuigingen over zijn eigen waardeloosheid ten tijde van het ten laste gelegde is zeer waarschijnlijk, maar niet helemaal zeker. Er kan volgens de psycholoog met zekerheid worden vastgesteld dat er ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ernstige depressie en er zijn aanwijzingen voor psychotische kenmerken.
De psychiater concludeert dat niet valt uit te sluiten noch te bevestigen of ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van denkstoornissen in de vorm van wanen, suïcidale gedachten en/of ideaties en zelfs plannen en mogelijke oordeel- en kritiekstoornissen. Verdachte lijkt wel verminderd controle over zijn eigen gedachten en gedragingen en een gestoorde realiteitstoetsing te hebben gehad. De depressieve stoornis bepaalde het gedrag van verdachte. Op grond hiervan kan volgens de psychiater gesteld worden dat sprake is van verminderde toekenbaarheid.
De invloed van de medicatie, Venlafaxine, is volgens de psychiater niet in te schatten. Het wordt door de psychiater echter wel onwaarschijnlijk geacht dat de medicatie een grote invloed heeft gehad op het delict. De psychiater acht het aannemelijker dat de depressieve episode de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde ernstig was en dat de medicatie nog onvoldoende effect hierop had.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, zoals weergegeven in bovengenoemde rapportages, over en maakt die tot de hare. Het bewezen geachte feit wordt verdachte wegens een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens sterk verminderd toegerekend.
Louter het gegeven dat niet helemaal kan worden uitgesloten dat agressie een van de bijwerkingen is geweest van het middel Venlafaxine (volgens apotheker [C] bij 0,01 tot 0,1% van de gebruikers) creëert onvoldoende houvast om vast te stellen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Bij een zo gering percentage kunnen geen verstrekkende conclusies worden getrokken. De rechtbank oordeelt dan ook dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Hij verzoekt hierbij een meldplicht, behandelverplichting, contactverbod en locatieverbod als bijzondere voorwaarden op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging moord op zijn echtgenote. Terwijl zijn echtgenote lag te slapen is verdachte naar de schuur gegaan, heeft hij een hamer gepakt en heeft hij haar vervolgens meerdere malen op haar hoofd geslagen. Toen zij probeerde te vluchten heeft verdachte haar nog proberen te wurgen. Gelukkig kon zijn echtgenote ontsnappen. Zij heeft er naast psychische gevolgen, een scheurtje in haar schedel, een zware hersenschudding en diverse verwondingen in haar gezicht, oor en hals aan overgehouden. Het had nog veel erger kunnen aflopen. Dat dit niet het geval is, is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ernstige depressie en daardoor sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Gelet op deze omstandigheid zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Verdachte is door dit incident alles kwijtgeraakt, zijn echtgenote, kinderen, kleinkinderen en woning. Dit kan er mogelijk voor zorgen dat verdachte, hoewel het momenteel weer wat beter met verdachte lijkt te gaan, weer terugvallen in een zware depressie. Vanwege deze reden acht de rechtbank een voorwaardelijk straf met daarbij bijzondere voorwaarden en een lange proeftijd op zijn plaats.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de psychiater een langdurige medicamenteuze behandeling voor de depressieve stoornis heeft geadviseerd en ook door de reclassering is geadviseerd om verdachte te verplichten tot behandeling, gelet op de samenhang van het delict en zijn psychische gezondheid.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zich al 14 maanden, sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in augustus 2012, vrijwillig onder behandeling heeft gesteld. De rechtbank zal daarom – anders dan de officier van justitie – geen proeftijd van vijf, maar van drie jaren opleggen.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Meldingsgebod
Veroordeelde dient zich te melden bij Reclassering Nederland op de [adres 2] te [plaats] wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde periode blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde.
2. Behandelverplichting
Veroordeelde dient zich te laten behandelen door een instelling zoals de GGZ (in relatie tot de psychische gezondheid) en Inforsa of een vergelijkbare instelling (in relatie tot delictanalyse). Indien de reclassering dit noodzakelijk acht, kan zij veroordeelde verplichten tot een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, binnen een ambulant behandeltraject, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
3. Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [A], met uitzondering van het contact via advocaten dat noodzakelijk is ten behoeve van de reeds lopende echtscheidingsprocedure.
4. Locatieverbod
Veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd niet bevinden in de [adres 3] te [plaats].
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. J.O. Rutten en M. Woerdman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Beerts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2013.