In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op zijn echtgenote. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd zijn vrouw van het leven te beroven. Dit gebeurde op 13 augustus 2012 te Hilversum, terwijl het slachtoffer in bed lag. De verdachte heeft meermalen met kracht met een hamer op het hoofd van zijn vrouw geslagen en heeft haar vervolgens met zijn handen de keel dichtgeknepen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernstige depressie van de verdachte, die zijn toerekeningsvatbaarheid heeft verminderd. De psycholoog en psychiater concludeerden dat de verdachte leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat invloed had op zijn gedrag ten tijde van het delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat er wel sprake was van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, niet gevolgd en heeft gekozen voor een voorwaardelijke straf met een behandelverplichting en andere bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, die naast psychische schade ook fysieke verwondingen had opgelopen. De verdachte heeft door zijn handelen alles verloren, waaronder zijn echtgenote en zijn gezin, wat mogelijk kan leiden tot een terugval in zijn depressieve toestand.