2.De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.1.1 Alvorens aan de beoordeling van de inhoud van het bestreden besluit toe te kunnen komen dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of verweerder terecht een aantal bezwaarmakers niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1.2 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte een aantal van hen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ter zitting hebben eisers betoogd dat er tot en met perceel[adres 1] zicht is op de scoutinglocatie. Ook de overige eisers (die geen zicht hebben op de locatie) zijn aan te merken als belanghebbende vanwege de korte afstand vanaf hun perceel tot de locatie en de ruimtelijke uitstraling van het project. De scoutinggroep heeft meer dan 100 leden en het aantal verkeersbewegingen zal ten gevolge van het gebruik toenemen. De mededeling van verweerder dat er van geluidsoverlast geen sprake zal zijn is niet onderbouwd en niet af te dwingen. Kenmerkend voor de scouting is dat men zich richt op buitenactiviteiten, zodat de activiteiten direct invloed hebben op het hele gebied en de omgeving. Eisers hebben wel degelijk een onderscheidend belang.
2.1.3 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.1.4 Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient degene, om als belanghebbend in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012: BY1726).
2.1.5 Ten aanzien van de eisers [naam 5] en[naam], woonachtig op respectievelijk de[adres 2] en de [adres 3], is tussen partijen niet in geschil dat deze woningen zicht hebben op de scoutinglocatie en om die reden zijn aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover tot een ander oordeel te komen.
2.1.6 Ten aanzien van[adres 4] overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat deze woning zich op [afstand] afstand van de scoutinglocatie bevindt. Ter zitting heeft belanghebbende foto’s getoond waaruit blijkt dat er vanaf dit perceel en vanaf de woning zicht is op de scoutinglocatie. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de bewoner van [adres 4]zijnde eiseres [naam 6], ten onrechte niet heeft aangemerkt als belanghebbende. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid onder c, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van [naam 6] alsnog ontvankelijk achten.
2.1.7 De overige woningen bevinden zich op een grotere afstand van de scoutinglocatie. De rechtbank is van oordeel dat de overige eisers niet in zodanig directe nabijheid van de locatie woonachtig zijn dat zij in verband daarmee als belanghebbenden kunnen worden beschouwd. Voor zover er al in een bepaald jaargetijde sprake zou zijn van enig zicht op de scoutinglocatie vanaf het perceel, acht de rechtbank dit onvoldoende belang om deze eisers te onderscheiden van anderen. Ten aanzien van de door eisers gestelde toename aan verkeersbewegingen overweegt de rechtbank dat enige toename weliswaar niet onaannemelijk is te achten, maar dat niet aannemelijk is geworden dat deze toename, mede gelet op de reeds naast de scoutinglocatie aanwezige sportvelden, dusdanig zal zijn dat hiermee de belanghebbendheid van de overige eisers is gegeven. Hetzelfde geldt ten aanzien van de door eisers gestelde te verwachten geluidsoverlast. In dit kader wijst de rechtbank op de in het primaire besluit I opgenomen voorwaarden dat tussen 23:00 uur en 7:00 uur geen activiteiten op de locatie mogen plaatsvinden en de locatie alleen mag worden gebruikt door belanghebbende, welke voorwaarden de potentiële geluidsoverlast in feite verminderen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de overige eisers terecht niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb heeft aangemerkt.
2.2.1. Ten aanzien van het handhavingsverzoek en de gedoogbeschikking stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de opgerichte units en fietsenstalling en het gebruik van de locatie als scoutinglocatie in strijd zijn met het ten tijde van het bestreden besluit vigerende bestemmingsplan [naam 7]’. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de bebouwing zonder de benodigde omgevingsvergunning is gerealiseerd. Verweerder was dus bevoegd handhavend op te treden.
2.2.2 Op grond van vaste rechtspraak zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.3 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de gedoogbeschikking dient te worden ingetrokken aangezien verweerder handhavend moest optreden. Er was geen concreet zicht op legalisatie aangezien verweerder enkel het voorontwerpbestemmingsplan in procedure had gebracht. Eerst na het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. Ook met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan is er onvoldoende concreet zicht op legalisatie aangezien succes van het nieuwe bestemmingsplan wel aannemelijk moet zijn en dat is hier niet het geval. Verweerder heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat deze locatie in ruimtelijk opzicht geschikt is voor de scouting en dat het nieuwe bestemmingsplan op dit onderdeel in stand zal blijven, ondanks de bezwaren van de omwonenden, de kwetsbare natuurwaarden, de ligging binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de status van aardkundig monument. Door willens en wetens in strijd met de wet te handelen verkrijgt verweerder concreet zicht op legalisatie aangezien door de ingebruikname van het terrein de op de locatie aanwezige natuurwaarden onvermijdelijk volledig zullen verdwijnen.
2.2.4 Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012: BY4374 volgt dat om concreet zicht op legalisatie in verband met een nieuw bestemmingsplan aan te kunnen nemen ten minste vereist is dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik, waar het handhavingsverzoek op ziet, past. In dat geval bestaat echter evenmin concreet zicht op legalisatie indien op voorhand duidelijk is dat het ontwerpplan geen rechtskracht zal verkrijgen. Dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk kan worden vernietigd, is onvoldoende om dat aan te nemen.
2.2.5 De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit het ontwerpbestemmingsplan [naam 4]’ nog niet ter inzage was gelegd. Dat het voorontwerpbestemmingsplan op dat moment wel ter inzage had gelegen, is niet voldoende. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. Verweerder heeft aangevoerd dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit er voor verweerder wel concreet zicht was op legalisatie, aangezien het ontwerpbestemmingsplan al klaar lag, maar nog niet gepubliceerd was. Verweerder heeft er in dit kader op gewezen dat het[woonplaats] Journaal slechts één keer in de twee weken uit komt. De rechtbank acht deze toelichting van verweerder onvoldoende om aan te nemen dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet zicht was op legalisatie. Dat het voor verweerder intern duidelijk was dat het ontwerpbestemmingsplan gereed lag, doet niet af aan het feit dat er niet voldaan is aan het minimumvereiste uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage moet zijn gelegd, zodat de inhoud hiervan ook voor derden kenbaar is.
2.2.6 Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank vervolgens beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
2.3.1 De rechtbank overweegt dat inmiddels het bestemmingsplan [naam 4]’ vanaf 15 juli 2013 tot en met 26 augustus 2013 ter inzage heeft gelegen, maar nog niet in werking is getreden. Ook in de definitieve versie van het bestemmingplan is het gebruik van de locatie voor de scouting planologisch vastgelegd door de locatie de bestemming ‘maatschappelijk’ te geven met daarin de aanduiding ‘sm-sc’, waaruit volgt dat hier een specifieke vorm van maatschappelijke bestemming geldt, namelijk scouting. De enkele omstandigheid dat eisers tegen het bestemmingplan een procedure hebben aangespannen bij de Afdeling en in dit kader een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hebben ingediend, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om op voorhand aan te nemen dat het bestemmingsplan geen rechtskracht zal krijgen. Eisers hebben gewezen op hetgeen zij hebben aangevoerd in het kader van de bestemmingplanprocedure. Deze gronden kunnen echter niet in deze procedure door de rechtbank worden beoordeeld, maar zullen worden beoordeeld door de Afdeling in de bestemmingsplanprocedure. In het kader van de onderhavige procedure moet de rechtbank alleen beoordelen of op voorhand duidelijk is dat het nieuwe bestemmingsplan niet in werking zal treden. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er ook thans voldoende concreet zicht is op legalisatie, zodat verweerder in dit geval ook nu niet gehouden is handhavend op te treden. Hieruit volgt ook dat verweerder in redelijkheid ook thans mag gedogen dat het perceel wordt bebouwd en gebruikt in afwijking van het oude bestemmingsplan, in afwachting van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan waarin de bestaande situatie wordt gelegaliseerd.
2.3.2. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit – voor zover het niet betreft de onterechte niet-ontvankelijkverklaring van eiseres [naam 6] – in stand te laten. Voor wat betreft het beroep van laatstgenoemde eiseres dient de onderhavige uitspraak op de voet van artikel 8:72 lid 4, onderdeel c, van de Awb in de plaats te treden van het bestreden besluit.
2.4Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand forfaitair vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient eveneens het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.