ECLI:NL:RBAMS:2013:6661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
C-13-541016 - KG ZA 13-529
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering van eigendom van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw (eiseres) en haar ex-echtgenoot (gedaagde) over de levering van 50% van de eigendom van hun voormalige echtelijke woning. De vrouw vorderde dat de man haar zijn aandeel in de woning zou leveren, onder de voorwaarde dat hij zou worden ontslagen uit de hypothecaire verplichtingen. De vrouw stelde dat zij de volledige hypotheeklasten betaalde zonder het bijbehorende belastingvoordeel, aangezien de man niet meer in de woning woonde. De rechtbank oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij de levering van het aandeel van de man, omdat zij al geruime tijd de woonlasten alleen droeg en de woning met hun kinderen bewoonde. De rechtbank wees de vordering toe, maar stelde voorwaarden aan de levering, waaronder het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening en het niet vermelden van de waarde van de woning in de akte van levering. De rechtbank bepaalde ook dat de man een dwangsom van € 5.000,- per dag verbeurt als hij niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-. De vordering van de vrouw tot betaling van een geldbedrag werd afgewezen, omdat deze onvoldoende vaststond. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: C/13/541016 / KG ZA 13-529 SP/MB
Vonnis in kort geding van 10 oktober 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres bij dagvaarding van 15 mei 2013,
advocaat mr. M.M. Schoots te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 23 mei 2013 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Na het debat ter terechtzitting is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 7 juni 2013, om partijen de gelegenheid te geven een oplossing in der minne te bereiken. Bij (fax-)brief van 11 juni 2013 heeft de raadsvrouw van [eiseres] aan de voorzieningenrechter meegedeeld geen bericht van [gedaagde] te hebben ontvangen en vonnis gevraagd. Nadat de vonnisdatum was bepaald op
27 juni 2013 heeft [gedaagde] aanvullende berichten aan de voorzieningenrechter toegezonden. Bij brief van 19 juni 2013 heeft de raadsvrouw van [eiseres] verzocht deze – vanwege het late tijdstip van indiening – buiten beschouwing te laten. Nu [gedaagde] vervolgens op 22 juni 2013 een taxatierapport van de in het geding zijnde woning aan de voorzieningenrechter heeft toegezonden, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat zij van de aanvullende bescheiden kennis zou nemen. Als vervolg daarop heeft de raadsvrouw van [eiseres] per (fax-)brief van 27 juni 2013 verzocht om een nadere pro forma aanhouding, om een hernieuwde poging te doen om met [gedaagde] tot overeenstemming te kunnen komen. Aangezien dat niet is gelukt heeft een voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden op 26 september 2013, waarna partijen na verder debat vonnis hebben gevraagd.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
Op beide zittingen waren aanwezig: [eiseres] met mr. Schoots en haar kantoorgenote
mr. N. Weening, en [gedaagde] in persoon.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 31 juli 1999 met elkaar gehuwd onder het aangaan van huwelijkse voorwaarden, waarin is bepaald dat tussen hen geen enkele gemeenschap van goederen bestaat. Voorts is in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden een zogenaamd periodiek verrekenbeding opgenomen.
2.2.
Het huwelijk tussen partijen is op 19 september 2012 door echtscheiding ontbonden als gevolg van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 mei 2012 in de daartoe bestemde registers.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Bij beschikking van 19 oktober 2011 is de woning bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen aan [eiseres], die daar met de kinderen van partijen (een tweeling van thans negen jaar oud) is blijven wonen. [gedaagde] heeft de woning op 26 oktober 2011 verlaten. Ter financiering van de woning zijn partijen in 2002 een hypothecaire geldlening aangegaan van € 518.000,-. Deze lening omvat een ‘meegroeihypotheek’, die op 30 december 2011 een waarde vertegenwoordigde van € 42.461,23.
2.4.
[eiseres] heeft [gedaagde] een concept echtscheidingsconvenant inclusief ouderschapsplan voorgelegd, voor het eerst op 10 mei 2012, met het verzoek daarmee in te stemmen. Dat is tot op heden niet gebeurd.
2.5.
In de woning heeft in 2011 een verbouwing plaatsgevonden - er is een kapconstructie aangebracht - die deels door partijen gezamenlijk, deels door [eiseres] alleen is gefinancierd.
2.6.
[eiseres] heeft (als productie 8) een taxatierapport in het geding gebracht van 22 februari 2013, opgesteld door [A], makelaar (aangesloten bij NVM), waarin de woning, met volgens dit rapport een woonoppervlakte van 165 m², is getaxeerd op € 555.000,-.
2.7.
[gedaagde] heeft een taxatierapport in het geding gebracht van 28 mei 2013, opgesteld door [B], makelaar (aangesloten bij NVM), waarin de woning is getaxeerd op € 675.000,-. In dit rapport is een woonoppervlakte van 190 m² vermeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis, dan wel op een door de voorzieningenrechter te bepalen andere termijn, aan [eiseres] te leveren het aan [gedaagde] in eigendom toebehorende (50%) aandeel in de woning (zoals nader omschreven in het petitum van de dagvaarding), op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede, wanneer een dwangsom van € 50.000,- is verbeurd, het vonnis in de plaats te stellen van de ontbrekende wilsverklaring van [gedaagde] benodigd voor het opstellen en verlijden van de tot levering van de woning bestemde akte, met machtiging van [eiseres] om namens [gedaagde] de akte te doen opmaken en al datgene te verrichten dat [eiseres] nodig of nuttig zal oordelen, met het recht van substitutie. Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 11.052,52 of een in goede justitie te bepalen ander bedrag, alsmede in de buitengerechtelijke kosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] heeft ter toelichting op haar vorderingen, samengevat, het volgende gesteld. [gedaagde] stelt zich onbereidwillig op waar het de (afwikkeling van de) echtscheiding betreft. Hij reageert niet of pas op het allerlaatste moment op verzoeken van [eiseres]. Op zichzelf heeft [gedaagde] zich nooit verzet tegen toebedeling van de woning aan [eiseres], maar hij is wel bezig om de zaak te traineren. Op basis van het door [eiseres] in het geding gebrachte taxatierapport bedraagt de overwaarde van de woning € 18.500.-. Dit dient door tweeën te worden gedeeld en voorts te worden verrekend met (de helft van de) kostenposten die [eiseres] heeft betaald in verband met de verbouwing, het aanbrengen van een planken vloer in de woning en de hypothecaire lasten, die zij sinds februari 2012 alleen draagt. Na deze verrekeneningen resteert een bedrag van € 11.052,52 dat [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen. [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, aangezien zij de echtscheiding wenst af te wikkelen, de woonlasten voor de woning geheel voor haar rekening neemt, terwijl zij slechts voor 50% van de belastingaftrek gebruik kan maken, aangezien [gedaagde] niet meer in de woning woont en partijen al geruime tijd geen fiscale partners meer zijn.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst zal worden ingegaan op de vordering van [gedaagde] tot levering van het aandeel van 50% van [gedaagde] in de voormalige echtelijke woning. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, heeft [eiseres] bij die vordering een voldoende spoedeisend belang. [gedaagde] heeft erkend dat [eiseres] reeds sinds februari 2012 alleen de woonlasten draagt en thans slechts 50% van haar lasten kan aftrekken van de belasting. Dat dit laatste inmiddels al meer dan een jaar het geval is, nu partijen, naar [gedaagde] onweersproken heeft gesteld al sinds juni 2012 geen fiscale partners meer zijn, betekent niet dat [eiseres] bij de levering thans geen spoedeisend belang meer heeft. Verder heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] een voortvarende afwikkeling van de scheiding niet bepaald heeft bevorderd, doordat hij niet, of pas in een zeer laat stadium, zijn standpunten kenbaar heeft gemaakt en/of onderbouwd. Zo heeft hij bijvoorbeeld het taxatierapport van de woning, dat dateerde van 28 mei 2013 pas op 22 juni 2013 overgelegd, terwijl het kort geding toen (aanvankelijk) al voor vonnis stond. De stelling van [gedaagde] dat ook [eiseres] is tekort geschoten in het verschaffen van de benodigde informatie en documenten, heeft hij, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiseres], onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.2.
[eiseres] heeft er een groot belang bij dat het deel van de woning van [gedaagde] aan haar wordt geleverd. Zoals gezegd draagt zij al geruime tijd alleen de woonlasten en bewoont zij de woning met de kinderen van partijen. [gedaagde] heeft tegen de toedeling van de woning aan [eiseres] nimmer bezwaar gemaakt en heeft dat ook in deze procedure niet gedaan. Ook heeft hij niet betwist dat [eiseres] in staat kan worden geacht om de aan de woning verbonden financiële lasten te (blijven) dragen. Zijn enige grond om zich niettemin tegen de overdracht van zijn aandeel in de woning te verzetten, is dat hij het niet eens is met de taxatiewaarde die [eiseres] (althans de door haar ingeschakelde taxateur) aan de woning heeft toegekend.
4.3.
Aan de belangen van [gedaagde] kan tegemoet worden gekomen door aan de toewijzing van de vordering van [eiseres] voorwaarden te verbinden, vergelijkbaar met de voorwaarden in het vonnis van de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage van 9 augustus 2012 (zaak-/rolnummer 423073/KG ZA 12-721), waarnaar [eiseres] heeft verwezen. Dit betreft ten eerste de voorwaarde dat [gedaagde] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, waarmee de hypotheekhouder (de bank) dan wel zal moeten instemmen. Volgens de stellingen van [eiseres] heeft de bank zich hiertoe reeds bereid verklaard. Daarnaast kan, gezien het geschil van partijen over de waarde van de woning, toewijzing alleen geschieden onder de voorwaarde dat in de akte van levering geen waarde van de woning wordt vermeld. [gedaagde] heeft de stelling van [eiseres] dat een waardevermelding geen vereiste is voor de akte van levering, niet betwist. Vooralsnog bestaat onvoldoende grond om zonder meer uit te gaan van de taxatiewaarde die [eiseres] voorstaat, aangezien het taxatierapport waarop [gedaagde] zich beroept, evenals het door [eiseres] in het geding gebrachte rapport, afkomstig is van een makelaar die ter zake kundig geacht moet worden en de taxateurs ieder uitgaan van een (substantieel) verschillend aantal vierkante meters woonoppervlak, waarvoor thans geen duidelijke verklaring bestaat. Er zal dan ook een nader onderzoek (nadere taxatie) plaats moeten vinden door een onafhankelijke taxateur, welk onderzoek de grenzen van dit kort geding te buiten gaat. Voorts zal de peildatum voor de verdeling van de gemeenschappelijke eigendom (en dus van de waardebepaling van de woning) moeten worden vastgesteld. Deze valt niet samen met een van de taxatiedata, zoals partijen lijken te veronderstellen, maar in beginsel met de datum van echtscheiding.
4.4.
Anders dan [gedaagde] stelt, rechtvaardigt het geschil tussen partijen over de waarde van de woning niet dat de woning thans in de markt te koop wordt gezet, in welk geval [eiseres] zal kunnen meebieden. Met de hiervóór gekozen constructie van een levering onder voorwaarden wordt voldoende aan zijn belangen tegemoet gekomen. Als partijen het, ook met eventuele inschakeling van een onafhankelijke derde taxateur, niet eens worden over een nadere waardebepaling van de woning (en/of over de overige verrekenposten) kan de meest gerede partij (de partij die zich benadeeld acht) zich tot de rechter wenden en een vordering instellen tegen de ander.
4.5.
De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, als na te melden.
De vordering om dit vonnis in de plaats te stellen van de wilsverklaring van [gedaagde], in het geval hij zijn medewerking na het verbeuren van de dwangsom blijft weigeren zal eveneens worden toegewezen, nu [gedaagde] tegen die vordering geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd.
4.6.
Het tweede onderdeel van de vordering van [eiseres] is een geldvordering. Deze kan in kort geding alleen worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure deze ook zou toewijzen en van [eiseres] niet kan worden gevergd de uitkomst van een zodanige procedure af te wachten.
4.7.
Zoals hiervoor reeds is overwogen kan niet zonder meer worden uitgegaan van de juistheid van de door [eiseres] bepleite waarde van de woning. Daarnaast heeft [gedaagde] een aantal andere, van de berekening van [eiseres] deel uitmakende kostenposten betwist. Op grond daarvan staat de vordering van [eiseres] onvoldoende vast, waarmee deze niet voldoet aan het onder 4.6 genoemde criterium. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten worden gecompenseerd, zoals hierna vermeld, aangezien partijen ex-echtelieden zijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om – binnen twee weken na betekening van dit vonnis, doch indien dan nog geen conceptakte van levering van de woning aan [gedaagde] is toegezonden, binnen twee weken na toezending van een dergelijke akte – zijn aandeel in de eigendom van de woning aan het adres [adres] te ([postcode]) [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie S nummer 184, met de rechten van de erfpachter op de zich op die grond bevindende opstallen, te leveren aan [eiseres], onder de voorwaarden dat:
  • [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire lening;
  • in de leveringsakte geen waarde van de woning wordt vermeld;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een aan [eiseres] te betalen dwangsom verbeurt van € 5.000,- voor iedere dag of dagdeel dat hij in gebreke blijft met de nakoming van de onder 5.1 opgenomen veroordeling, met een maximum van € 50.000,-;
5.3.
bepaalt dat dit vonnis, wanneer € 50.000,- aan dwangsommen is verbeurd en [gedaagde] in gebreke blijft met de voldoening aan de veroordeling als genoemd onder 5.1, in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring en handtekening van [gedaagde], benodigd voor het opstellen en verlijden van de tot levering van de woning bestemde akte, met machtiging van [eiseres] om namens [gedaagde] de akte van levering van zijn aandeel in de eigendom van de woning aan [eiseres] te doen opmaken en al datgene te verrichten dat voor de levering noodzakelijk is, met het recht van substitutie;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.type: MB