ECLI:NL:RBAMS:2013:6584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
13.737355-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een Europees Aanhoudingsbevel voor de overlevering van een Surinaamse onderdaan aan Spanje

Op 4 oktober 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Surinaamse onderdaan aan Spanje op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een vrijheidsstraf van vier jaar en zes maanden, waarvan nog 601 dagen resteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Suriname, niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW), omdat hij geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bezit. Dit is een vereiste voor niet-EU-burgers om gelijkgesteld te worden met Nederlanders in het kader van de overlevering. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander vanwege zijn langdurige verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon enkel de Surinaamse nationaliteit heeft en derhalve geen EU-burger is. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en de beslissing werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.737355-13
RK nummer: 13/2606
Datum uitspraak: 4 oktober 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 april 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 april 2013 door
the president of section 1 of the Crown Court of Madrid(Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juni 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 20 september 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd aangezien zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 10 november 2009 met referentienummer 468/2009, onherroepelijk sinds 20 april 2010.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straf resteren volgens het EAB nog 601 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd omdat door de Spaanse uitvaardigende justitiële autoriteit, ook na het verzoek om aanvullende informatie, nog steeds geen volledige en juiste informatie is gegeven met betrekking tot de resterende straf. De rechtbank kan niet volstaan, zoals door de officier van justitie is voorgesteld, met het zelf uitrekenen van de resterende straf.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In het EAB onder c) is vermeld dat de opgeëiste persoon van 12 juni 2009 tot 24 april 2012 in Spanje gedetineerd was. Volgens de uitvaardigende autoriteit zou de uitgezeten straf 741 betreffen. Verder is vermeld dat de reststraf 601 dagen bedraagt.
In de aanvulling van 28 juni 2013 is nogmaals bevestigd dat de resterende straf 601 dagen bedraagt. Hierin wordt de straf vermeld van 4 jaar en zes maanden en “15 suplementary days in case of non payment”. Daarbij worden de in het EAB genoemde dagen die zijn uitgediend herhaald en wordt vermeld dat de opgeëiste persoon 3 dagen verlof waren verleend waarvan hij terugkeerde. De Spaanse autoriteiten berichten nogmaals dat de resterende straf 601 dagen bedraagt. De rechtbank stelt vast dat bij globale berekening van de genoemde straffen en het uitgezeten deel daarvan, omgerekend in dagen, een resterende straf van 601 dagen zeer wel mogelijk is. Daarmee is de informatie die door de Spaanse autoriteiten is verstrekt niet onmiskenbaar onjuist en dient de rechtbank daarop ook te vertrouwen.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de overlevering te weigeren of om nogmaals de behandeling van de vordering aan te houden om nadere informatie over de berekening te verstrekken.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW

Namens de opgeëiste persoon heeft de raadsman een beroep op artikel 6, vijfde lid, van de OLW. Dit artikel dient volgens de raadsman ruim te worden geïnterpreteerd. De opgeëiste persoon dient dan ook te worden gelijkgesteld met een Nederlander en als gevolg daarvan dient de overlevering op grond van artikel 6, tweede lid, van de OLW te worden geweigerd. De opgeëiste persoon is dan wel geen Nederlander, maar hij heeft sinds 2006 legaal verblijf in Nederland, is hier ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie en heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd tot 2017. Het is ook in het belang van een goede resocialisatie dat een terugkeergarantie wordt verleend. De opgeëiste persoon heeft zijn leven in Nederland.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie is, maar een onderdaan van een zogenoemd derde land. Hij heeft immers de Surinaamse nationaliteit. Ten aanzien van een vreemdeling die onderdaan is van een derde staat geldt onverkort de voorwaarde van het bezit van een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (rechtbank Amsterdam 23 maart 2010, LJN: BM1677).
Artikel 6, vijfde lid, OLW geeft aan een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dezelfde rechten als die aan een Nederlander zouden toekomen op grond van de eerste vier leden van dit artikel, voor zover die vreemdeling in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf verliest als gevolg van hetgeen waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarde van het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon uitsluitend de Surinaamse nationaliteit heeft. De opgeëiste persoon is derhalve geen burger van de Europese Unie, maar onderdaan van een derde land. Uit de uitdraai van de ID-staat SKDB (hetgeen door de raadsman wordt bevestigd) blijkt dat de opgeëiste persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tot 7 februari 2017.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank geldt dat slechts ten aanzien van onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie het vereiste van het bezit van een formele vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd niet geldt (zie rechtbank Amsterdam 5 januari 2010, LJN: BK9117).
Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 maart 2010 (LJN: BM1677) overweegt de rechtbank dat ten aanzien van een vreemdeling die onderdaan is van een derde staat onverkort de voorwaarde van bezit van een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geldt.
Een eventuele gunstigere behandeling van onderdanen van de Europese Unie is bovendien gerechtvaardigd aangezien de lidstaten van de Europese Unie een eigen rechtsorde vormen met een eigen burgerschap (zie bijvoorbeeld EHRM 7 augustus 1996, LJN: AD4438)
Anders dan bij burgers van de Unie, is het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in het geval van niet-Unieburgers een constitutief vereiste. Dit betekent dat aan de opgeëiste persoon het administratief vereiste van artikel 6, vijfde lid, van de OLW – te weten het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – wel kan worden gesteld.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan het eerste criterium van artikel 6, vijfde lid, van de OLW, te weten het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zodat reeds om die reden de opgeëiste persoon niet voor gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking komt.
Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon],aan
the president of section 1 of the Crown Court of Madrid(Spanje) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.