ECLI:NL:RBAMS:2013:6560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
HA ZA 12-1511
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van aanvullende overeenkomst en aansprakelijkheid bij niet-nakoming van contractuele verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bohold B.V. en de vennoten van een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [gedaagden]. De zaak betreft de uitleg van een aanvullende overeenkomst en de vraag of de gedaagden aansprakelijk zijn voor schade die Bohold heeft geleden door een vermeende tekortkoming in de nakoming van een beheerscontract. Bohold vorderde onder andere schadevergoeding en een contractuele boete van de gedaagden, omdat zij van mening was dat de gedaagden zich niet aan de aanvullende overeenkomst hadden gehouden en de opzegtermijn van het beheerscontract niet in acht hadden genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvullende overeenkomst niet de bepalingen van het beheerscontract terzijde heeft gesteld, en dat de gedaagden derhalve niet onterecht de overeenkomst hebben opgezegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat Bohold niet voldoende heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden als gevolg van de opzegging van het beheerscontract. De vorderingen van Bohold zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de contractuele boete niet verschuldigd is, omdat de tekortkoming van de gedaagden niet heeft geleid tot schade voor Bohold.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/532397 / HA ZA 12-1511
Vonnis van 31 juli 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOHOLD B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.C.I. Veerman te Volendam,
tegen

1.[gedaagden],

2.
[gedaagden],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M. Dekker te Purmerend.
Partijen zullen hierna Bohold en [gedaagden] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 december 2012, met producties,
  • de conclusie van antwoord van 30 januari 2013, met producties,
  • het tussenvonnis van 27 februari 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 1 mei 2013, met de daarin vermelde processtukken.
1.2.
De rechtbank heeft voorts de volgende brieven ontvangen:
- de brief van 8 mei 2013 van de zijde van [gedaagden] en [gedaagden], waarin enkele opmerkingen worden gemaakt over de inhoud van het proces-verbaal,
- de brief van 15 mei 2013 van de zijde van Bohold, waarin wordt gereageerd op voornoemde brief van 8 mei 2013.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] en [gedaagden] waren vennoten van een vennootschap onder firma genaamd [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]). [bedrijf 1] was eigenaresse van een assurantieportefeuille. In 2009/2010 wenste [bedrijf 1] haar portefeuille uit te breiden, waartoe zij voornemens was portefeuilles van derden over te nemen en/of in beheer te nemen.
2.2.
Bohold trad (onder meer) op als assurantietussenpersoon. Zij was in 2009/2010 eigenaresse van een beperkte assurantieportefeuille, met daarin verzekeringsproducten die waren ondergebracht bij circa tien verzekeraars (hierna: de Bohold-portefeuille). Bohold ontving provisie over de afgesloten verzekeringen. Bestuurder van Bohold is [naam 1] (hierna: [naam 1]).
2.3.
In februari 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Bohold, in de persoon van (onder meer) [naam 1], en [bedrijf 1], in de personen van [gedaagden] en [gedaagden]. [naam 1] heeft nadien zowel een beheerscontract als een aanvullende brief (hierna: de aanvullende overeenkomst) opgesteld, die hij bij hetzelfde e-mailbericht aan [gedaagden] en [gedaagden] heeft toegezonden. [gedaagden] en [gedaagden] hebben eveneens per e-mailbericht enkele aanpassingen dienaangaande aan [naam 1] voorgesteld. Het e-mailbericht van 24 maart 2010 van [gedaagden] aan [naam 1] vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
In navolging op het plezierige gesprek van vanmorgen, tref jij bijgaand de documenten aan.
Ik heb in het contract de wijzigingen in rood zichtbaar gemaakt. Als je het ermee eens bent, kunnen deze met één druk op de knop, als door jou geaccepteerd, in het contract worden opgenomen.
Hetzelfde geldt voor de sideletter.
(…)”
2.4.
Vervolgens zijn het beheerscontract en de aanvullende overeenkomst op hetzelfde moment door partijen ondertekend. Dit ondanks dat de documenten een andere datering vermelden (het beheerscontract noemt als datum 23 maart 2010 en de aanvullende overeenkomst 25 maart 2010).
2.5.
Het ondertekende beheerscontract, waarin [bedrijf 1] wordt aangeduid als “[bedrijf 1]”, vermeldt onder meer het volgende.
“(…)
1.
Beheer verzekeringsportefeuille
Bohold geeft per 1-4-2010 haar assurantieportefeuille in beheer bij [bedrijf 1] (…)
2.
Eigendom portefeuille
2.1
De in beheer gegeven assurantieportefeuille blijft eigendom van Bohold. (…)
2.2
Indien Bohold in de toekomst mocht besluiten de portefeuille te verkopen, dan verplicht Bohold zich de portefeuille eerst aan [bedrijf 1] aan te bieden, voorzover [bedrijf 1] op dat moment nog het algehele beheer voert over de portefeuille.
3.
Duur en einde van deze overeenkomst
Deze overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd en is door partijen opzegbaar met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Ingeval van opzegging door een der partijen, verplicht [bedrijf 1] zich binnen 14 dagen na opzegging door één der partijen, een opgave van de polissen toebehorend aan Bohold te doen aan Bohold. (…) Bij gebreke is [bedrijf 1] vanaf de 15e dag na het verstrijken van die termijnen een boete van 100 euro per dag met een maximum van 25.000 euro verschuldigd (…).
4.
Verdeling provisies
[bedrijf 1] draagt zorg voor maandelijkse doorbetaling van 2/3 deel van door verzekeraars geboekte en aan Bohold toekomende provisie. (…)
6.
Wettelijke rente
Alle opvorderbare bedragen, welke uit deze overeenkomst voortvloeien, zowel verschuldigd door [bedrijf 1] als door Bohold, worden geacht met 5% rente te worden verhoogd indien enige partij, met inachtneming van de betalingstermijn, in gebreke blijft, zonder dat een ingebrekestelling daarvoor noodzakelijk is.
(…)”
2.6.
De door partijen ondertekende aanvullende overeenkomst vermeldt onder meer het volgende.
“(…)
In tegenstelling tot hetgeen in de overeenkomst tussen u en ons is vastgelegd d.d. 23 maart 2010, waarin wij overeenkwamen dat de portefeuille met ingang van 1 april 2010 door uw kantoor in beheer wordt genomen, bevestigen wij hierbij dat het eigendom van de portefeuille per 1 april 2018 aan uw kantoor wordt overgedragen, als aan de maandelijkse betalingsverplichtingen (conform artikel 4) conform de hiervoor genoemde overeenkomst is voldaan.
De in voornoemd contract overeengekomen provisiebetalingen, zullen gedurende acht jaar, op de wijze zoals in genoemd contract is overeengekomen, door u aan Bohold worden betaald. Derhalve eindigt de provisiebetaling per 1 april 2018, waarmee [bedrijf 1] alsdan eigenaar is geworden van de portefeuille.
Zolang [bedrijf 1] voldoet aan haar verplichting van financiele afrekening en transparantie van de portefeuille, (…) is het Bohold niet toegestaan de portefeuille aan derden aan te bieden of te verkopen en vervalt de portefeuille per 1 april 2018 om niet aan [bedrijf 1]. Dit in tegenstelling tot hetgeen is beschreven in het beheerscontract d.d. 23 maart 2010 onder 2.2 vermeld.
(…)”
2.7.
Op 25 maart 2010 is het beheerscontract ter beoordeling naar de belastingdienst verzonden teneinde vrijstelling van BTW voor Bohold te bewerkstelligen.
2.8.
Na het sluiten van het beheerscontract ontving [bedrijf 1] maandelijks provisie voor de beheerstaken die zij uitvoerde in verband met de verzekeringen die deel uitmaakten van de Bohold-portefeuille. Zoals zij met Bohold was overeengekomen, betaalde [bedrijf 1] tweederde deel daarvan aan Bohold.
2.9.
[bedrijf 1] onderhield het contact met de verzekeraars van de Bohold-portefeuille, met uitzondering van [bedrijf 2] met wie zij directe contacten onderhield, via [bedrijf 3] die voor [bedrijf 1] als vertegenwoordiger van de verzekeraars optrad.
2.10.
In oktober/november 2011 is [gedaagden] arbeidsongeschikt geraakt.
2.11.
In de eerste week van november 2011 heeft [gedaagden] telefonisch contact opgenomen met Bohold, in de persoon van [naam 1]. [gedaagden] heeft [naam 1] toen (onder meer) medegedeeld dat [bedrijf 1], vanwege de uitval van [gedaagden], de Bohold-portefeuille niet langer kon beheren.
2.12.
In november 2011 heeft [bedrijf 1] de aan haar in eigendom toebehorende assurantieportefeuille aan assurantietussenpersoon [naam 2] verkocht. Dit betrof niet de Bohold-portefeuille waarover [bedrijf 1] (enkel) het beheer voerde.
2.13.
Bij e-mailbericht van 11 november 2011 heeft [naam 1] aan [gedaagden] geschreven, zakelijk weergegeven, dat hij in principe akkoord is met de verkoop van de Bohold-portefeuille aan een potentiële koper (zijnde [naam 2]), mits die derde de rechten en plichten zoals tussen Bohold en [bedrijf 1] overeengekomen integraal overneemt, dan wel dat die derde de resterende provisiebedragen ineens aan Bohold voldoet.
2.14.
Daarna heeft [gedaagden] bij e-mailbericht van eveneens 11 november 2011, voor zover hier van belang, het volgende aan [naam 1] geschreven.
“(…) Ik zal de potentiële koper op de hoogte stellen van de afspraken zoals de thans gelden tussen Bohold en [bedrijf 1]. (…)
Voor wat betreft het tweede gedeelte van jouw voorstel (verkoop van de portefeuillerechten) is het goed om te weten dat het niet reëel is te stellen dat de potentiële koper aan Bohold de volledige provisie zal betalen over de nog resterende periode (tot 2018). (…)”
2.15.
Begin december 2011 is Bohold (in de persoon van [naam 1]) met tussenkomst van [bedrijf 1] in direct contact gekomen met [naam 2] als potentiële koper van de Bohold-portefeuille.
2.16.
Bij e-mailbericht van 9 december 2011, 11.12 uur, heeft [gedaagden], voor zover hier van belang, het volgende aan [naam 1] geschreven.
“(…) Nog even wat anders. Ik wil de druk niet opvoeren, maar er zal een besluit genomen moeten worden over de toekomst van de Bohold portefeuille. Je zult achter de schermen hier wellicht druk mee in de weer zijn, maar de Bohold klanten worden op dit moment niet geserviced op de wijze die ze van een tussenpersoon mogen verwachten. Dat spijt ons erg, maar het is helaas niet anders. Zoals ik je al heb meegedeeld, vervalt 15 december as. onze AFM inschrijving. (…)”
2.17.
Bij e-mail van 9 december 2011, 12.01 uur, heeft [naam 1], voor zover hier van belang, als volgt op voormeld e-mailbericht van [gedaagden] gereageerd.
“(…) Maar het lijkt mij erg onverantwoord de AFM inschrijving per 15-12-2011 te laten vervallen, als jullie volgens contract nog de verantwoordelijkheid hebben t.o.v. de Bohold portefeuille. En hoe zo niet geserviced zoals men mag verwachten? Overigens ingaan op het voorstel van de koper van jullie portefeuille, kost mij meer dan 14.000 euro en dat lijkt mij vooralsnog niet opportuun. (…)”
2.18.
Bij e-mail van 9 december 2011, 13.08 uur, heeft [gedaagden] onder meer het volgende aan [naam 1] geschreven.
“(…) Ik heb jou in de week voor 11 november 2011 mondeling op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen die bij [bedrijf 1] gaande zijn.
Ik heb jou aangegeven dat wij onze overeenkomst met Bohold, d.d. 23 maart 2010, opzeggen. Wij zullen conform de overeenkomst een opzegtermijn van 3 maanden in acht nemen. Voor de goede orde houdt dit in dat wij (…) tot 11 februari 2012 (11 november 2011 – 11 februari 2012) de portefeuille ex Bohold kunnen servicen. Jij kunt naar een andere partij van je portefeuille op zoek gaan. Wij hebben je al voorgesteld aan de koper van de portefeuille van [bedrijf 1] te weten [naam 2] van kantoor [naam 2] te [woonplaats]. Voor wat de intrekking van onze AFM inschrijving betreft, hebben wij de mogelijkheid tot 3 maanden na de intrekking van de AFM inschrijving de portefeuille over te dragen aan een andere partij. In deze periode kunnen wij de portefeuille blijven servicen. Zoals bij jou bekend is [naam 3] vanwege zijn gezondheid afwezig. Ik doe vanzelfsprekend mijn uiterste best de relaties van dienst te zijn tot datum overdracht portefeuille doch uiterlijk tot 11 februari 2012.
Onze AFM inschrijving wordt d.d. 15 december 2011 ingetrokken. Leek ons goed je hiervan op de hoogte te brengen en formeel af te stemmen.
Graag ontvangen wij een bevestiging van onze formele opzegging van onze overeenkomst d.d. 23 maart 2010. (…)”
2.19.
[bedrijf 1] heeft op of tegen 15 december 2011 haar inschrijving bij de Autoriteit Financiële Markt (AFM) opgezegd, waarna [bedrijf 1] – wat de AFM betreft – nog gedurende drie maanden bevoegd was als assurantietussenpersoon beheershandelingen te verrichten terzake de onder haar bevindende verzekeringen.
2.20.
Bij brief van 19 december 2011 heeft [naam 1], voor zover hier van belang, het volgende aan [gedaagden] geschreven.
“(…)
Primair
Wij hebben vorig jaar maart een overeenkomst gesloten, waarbij we gezamenlijk een contract hebben geconcipieerd dat voor de belastingdienst aanvaardbaar zou zijn teneinde niet voor vervelende verrassingen te komen staan zoals bijvoorbeeld heffing van BTW. Uiteindelijk zijn wij daarin geslaagd, is het voor de belastingdienst een beheersconstructie geworden vrij van BTW en werd een gestempeld exemplaar ter goedkeuring van de belastingdienst ontvangen.
Dat de portefeuille van Bohold feitelijk werd overgedragen aan [bedrijf 1] in Assurantiën op basis van een afbetalingsregeling gedurende acht jaar zonder financiële risico’s voor [bedrijf 1] in Assurantiën, omdat de financiering volledig uit de provisie gedurende voornoemde acht jaar zou worden voldaan, mag blijken uit de separate brief door partijen ondertekend en waaruit blijkt dat de enige tussentijdse ontbinding feitelijk het niet nakomen van de betalingsverplichting van [bedrijf 1] ten opzichte van Bohold zou kunnen zijn.
Het bevreemd mij dan ook zeer, dat je mij tijdens een bezoek op 2 december j.l. mededeelt dat de portefeuille van [bedrijf 1] zonder het deel van Bohold is overgedragen aan [naam 2] in [plaats], dat de inschrijving bij de AFM is opgezegd en de telefoon naar het nieuwe kantoor werd doorgeschakeld. Dat [naam 2] mij tijdens dat zelfde gesprek een aanbod doet de portefeuille van Bohold te willen overnemen voor 2,3 keer de provisie, is mijns inziens niet opportuun. Wij hebben immers op dat moment nog een overeenkomst en bovendien zou mij dat tussen de 14.000 en 15.000 euro minder opbrengst genereren.
Subsidiair
Ingeval je opzegging toch rechtsgeldig zou zijn het volgende. Op 11 november j.l. bevestig ik het telefoongesprek van enkele dagen daarvoor, waarin je mij mededeelde dat [naam 3] zijn werkzaamheden vrijwel niet meer kon uitoefenen en dat jullie in gesprek gaan met een kandidaat voor het overnemen van de portefeuille. Geen woord derhalve over een opzegging, noch een schriftelijke volgt. (…) Het volgende gesprek is bij mij thuis op 2 december waarbij [naam 2] je vergezelt en je mij dan meedeelt dat de portefeuille zonder het deel van Bohold is verkocht aan [naam 2] in [plaats]. Nog steeds is er van een opzegging geen sprake, (…).
Op 9 december j.l. e-mail je mij wat zaken formeel te willen vaststellen en bevestig je mij in november te hebben geïnformeerd over de ontwikkelingen bij [bedrijf 1]. Dat klopt inderdaad voorzover dat de gezondheid van [naam 3] betreft en de onderhandeling die zou worden aangegaan over de verkoop van de portefeuille van [bedrijf 1] in Assurantiën.
Geen woord derhalve over een eventuele opzegging en dat is dan evenmin voor de hand liggend gezien de inhoud van de email die ik je direct daarna stuurde op 11 november j.l. Je leest daarin tevens dat de portefeuille van Bohold onmogelijk kan worden teruggenomen.
Iedereen weet dat in onze branche per maand wordt geprolongeerd en wijziging van intermediair alleen per 1e van een maand door een verzekeraar kan worden doorgevoerd. Ingeval opzegging toch mogelijk zou zijn, beschouw ik jouw aangetekende brief van vorige week als zodanig en zou opzegging per 1 april 2012 de streefdatum zijn onder uitdrukkelijk voorbehoud van juridische bevestiging. In dat geval constateer ik dat je de belangen van Bohold bij de verkoop van jullie portefeuille hebt veronachtzaamd en lijdt ik (lees Bohold) hierdoor schade waarvoor ik jullie aansprakelijk houd.
(…)”
2.21.
Bij brief van 23 december 2011 heeft de advocaat van [bedrijf 1]/[gedaagden] en [gedaagden], voor zover hier van belang, als volgt op voornoemde brief van [naam 1] van 19 december 2011 gereageerd.
“(…) Cliënt betwist echter uitdrukkelijk dat partijen, middels uw brief van 25 maart 2010, de beheersovereenkomst geheel van tafel hebben willen schuiven. Dit blijkt ook niet uit de bewuste brief.
Conform het bepaalde in artikel 3 van de beheersovereenkomst kan dan ook door ieder van partijen de overeenkomst worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Cliënte heeft deze overeenkomst reeds op 11 november 2011 opgezegd. Met deze opzegging komt er per 11 februari 2012 dan ook een einde aan de overeenkomst.
Slechts indien en voorzover de mededelingen van cliënt niet als een rechtsgeldige opzegging kunnen worden aangemerkt, dan wordt middels deze brief voor zover nodig de overeenkomst d.d. 23 maart 2010 door cliënt opgezegd, met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van drie maanden.
Als gevolg van de opzegging eindigt de overeenkomst derhalve uiterlijk per 23 maart 2012.
(…)”
2.22.
Op 2 januari 2012 heeft [bedrijf 1] [naam 4] (hierna: [naam 4]) bij Bohold aangedragen als mogelijke partij voor de overname van de Bohold-portefeuille.
2.23.
Bohold is noch met [naam 2] noch met [naam 4] tot overeenstemming gekomen over de overname van de Bohold-portefeuille.
2.24.
Medio februari 2012, nadat op 16 februari 2012 gebleken was dat [naam 4] de Bohold-portefeuille niet zou overnemen, zijn de verzekeringen die deel uitmaakten van de Bohold-portefeuille door [bedrijf 3]/de verzekeraars ingenomen. Als gevolg hiervan heeft [bedrijf 1] met ingang van 1 februari 2012 geen maandelijkse provisie meer ontvangen.
2.25.
Vanaf 1 februari 2012 heeft [bedrijf 1] geen provisie meer aan Bohold betaald.
2.26.
Op 11 juni 2012 is [bedrijf 1] opgeheven en uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

3.Het geschil

3.1.
Bohold vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat [gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade en nog te lijden schade van Bohold, primair omdat [gedaagden] en [gedaagden] zich niet aan de aanvullende overeenkomst hebben gehouden en subsidiair omdat zij de opzegtermijn van artikel 3 van het beheerscontract niet in acht hebben genomen,
II. [gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Bohold van:
a. een bedrag van € 32.066,-- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de contractuele rente ex artikel 6 van het beheerscontract,
b. een bedrag van € 25.000,-- aan contractuele boete ex artikel 3 van het beheerscontract,
c. de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Bohold legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Nu [bedrijf 1] op 11 juni 2012 is opgeheven en uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, kan Bohold [bedrijf 1] niet meer in rechte betrekken om schade die zij door toedoen van [bedrijf 1] lijdt te verhalen. De opheffing van de vennootschap ontslaat de vennoten van [bedrijf 1] echter niet om aan hun verplichtingen uit de overeenkomst met Bohold te voldoen. [gedaagden] en [gedaagden] zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor vergoeding aan Bohold van de schade die Bohold als gevolg van het handelen van [bedrijf 1] lijdt.
3.2.2.
Primair is Bohold van mening dat de aanvullende overeenkomst het beheerscontract terzijde heeft gesteld. Het beheerscontract zag slechts op de verkrijging van vrijstelling van BTW door de belastingdienst. De aanvullende overeenkomst gaf de daadwerkelijke afspraken met betrekking tot de duur van de overeenkomst tussen partijen weer. Op grond van de aanvullende overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat [bedrijf 1] de Bohold-portefeuille tot 1 april 2018 voor Bohold zou beheren en dat de in het beheerscontract overeengekomen provisiebetalingen tot 1 april 2018 door [bedrijf 1] aan Bohold zouden worden voldaan. Nu [bedrijf 1] niet gerechtigd was de overeenkomst tussen partijen tussentijds op te zeggen, zijn [gedaagden] en [gedaagden] aansprakelijk voor de schade die Bohold dientengevolge lijdt. Deze schade bedraagt in totaal € 32.066,--, bestaande uit de door Bohold misgelopen provisie over de periode 1 februari 2012 tot 1 april 2018.
3.2.3.
Subsidiair stelt Bohold, voor het geval [bedrijf 1] het beheerscontract tussentijds mocht opzeggen, dat het beheerscontract eerst op 9 december 2011 is opgezegd. Nu [bedrijf 1] reeds op 31 januari 2012 haar beheersactiviteiten heeft gestaakt, heeft zij de overeengekomen opzegtermijn van drie maanden niet in acht genomen. Hierdoor is [bedrijf 1] terkortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit het beheerscontract, als gevolg waarvan Bohold aanspraak maakt op betaling door [gedaagden] en [gedaagden] van de door haar dientengevolge geleden schade van € 32.066,--. Wat betreft dit schadebedrag stelt Bohold dat indien [bedrijf 1] tot 9 maart 2012 de beheershandelingen had voortgezet, de kansen aanzienlijk waren vergroot dat zij erin was geslaagd om een koper voor de Bohold-portefeuille te vinden en dat Bohold in dat geval tot 1 april 2018 provisiebetalingen van in totaal € 32.066,-- had ontvangen.
3.2.4.
Voorts vordert Bohold de contractuele rente van 5% over de gevorderde schadevergoeding van € 32.066,-- op grond van artikel 6 van het beheerscontract en betaling van de overeengekomen maximale boete van € 25.000,-- ex artikel 3 van het beheerscontract. Aan de gevorderde boete legt Bohold ten grondslag dat [bedrijf 1] nimmer een volledig portefeuilleoverzicht aan Bohold heeft verstrekt, terwijl [bedrijf 1] hier op grond van het beheerscontract wel toe gehouden was.
3.3.
[gedaagden] en [gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] en [gedaagden] betwisten niet dat de opheffing van [bedrijf 1] hen als vennoten van [bedrijf 1] niet ontslaat van hun verplichtingen uit de overeenkomst met Bohold en dat zij, indien daar grond voor zou bestaan, derhalve hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de schade die Bohold als gevolg van het handelen van [bedrijf 1] lijdt. Dit wordt dan ook als vaststaand aangenomen.
4.2.
De vraag ligt vervolgens voor of sprake is van een tekortkoming van [bedrijf 1]/[gedaagden] en [gedaagden] in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst jegens Bohold die tot gevolg heeft dat [gedaagden] en [gedaagden] gehouden zijn tot vergoeding van schade die Bohold dientengevolge lijdt.
Primaire grondslag: overeenkomst was niet opzegbaar
4.3.
Voor de beantwoording van deze vraag is allereerst van belang of de tussen [bedrijf 1] en Bohold gesloten overeenkomst opzegbaar was. Bepalend hierbij is of de aanvullende overeenkomst de bepaling in het beheerscontract terzake de opzegtermijn opzij heeft gezet.
4.4.
Bohold stelt dat het beheerscontract slechts is opgesteld ter verkrijging van vrijstelling van BTW door de belastingdienst en dat de daadwerkelijke afspraken tussen partijen zijn opgenomen in de aanvullende overeenkomst. Uit de aanvullende overeenkomst volgt volgens Bohold dat de werkelijke bedoeling van partijen was dat de Bohold-portefeuille op 1 april 2018 in eigendom zou komen van [bedrijf 1] en dat de overeengekomen wijze van provisiebetaling in feite een afbetalingsregeling van acht jaar inhield. Volgens Bohold zet de aanvullende overeenkomst alle bepalingen uit het beheerscontract met betrekking tot het beheer opzij zodat [bedrijf 1] niet gerechtigd was het beheerscontract tussentijds op te zeggen.
4.5.
[gedaagden] en [gedaagden] betwisten dat het beheerscontract uitsluitend is opgesteld om vrijstelling van BTW te verkrijgen en dat de aanvullende overeenkomst afspraken bevat over de duur van de overeenkomst, met terzijdestelling van het beheerscontract. Dat kan volgens [gedaagden] en [gedaagden] niet uit de tekst van de aanvullende overeenkomst worden afgeleid en is ook niet de bedoeling van partijen geweest. De aanvullende overeenkomst bevat slechts een specifieke afspraak over de overdracht van de eigendom van de Bohold-portefeuille per 1 april 2018 en is door partijen uitsluitend separaat vastgelegd op verzoek van Bohold, zodat zij aanspraak kon maken op BTW-vrijstelling. Opname van deze afspraak in het beheerscontract zou de BTW-vrijstelling in de weg kunnen staan. Indien Bohold niet om separate vastlegging had verzocht, was de afspraak volgens [gedaagden] en [gedaagden] gewoon in het beheerscontract opgenomen. Verder voeren [gedaagden] en [gedaagden] nog aan dat het beheerscontract en de aanvullende overeenkomst op hetzelfde moment zijn overeengekomen en niet los van elkaar kunnen worden gezien en dat partijen nadrukkelijk niet hebben beoogt om met de aanvullende overeenkomst afspraken over de duur van de overeenkomst te maken in afwijking van het beheerscontract. Volgens [gedaagden] en [gedaagden] had ook Bohold belang bij de mogelijkheid van opzegging, daar zij, in het geval [bedrijf 1] de beheerstaken niet naar behoren zou uitvoeren, het beheerscontract kon opzeggen.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld en of die overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan volgens vaste rechtspraak niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeengekomen bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tekst van de aanvullende overeenkomst niet dat door ondertekening van de aanvullende overeenkomst artikel 3 van het beheerscontract, over de opzegging van de overeenkomst, niet meer zou gelden tussen partijen. De aanvullende overeenkomst (zie hiervoor onder 2.6. aangehaald) vermeldt slechts de afspraak dat de eigendom van de Bohold-portefeuille om niet aan [bedrijf 1] wordt overgedragen per 1 april 2018, onder de voorwaarde dat tot die tijd is voldaan aan de in artikel 4 van het beheerscontract overeengekomen provisiebetalingen. Voorts staat in de aanvullende overeenkomst dat, in tegenstelling tot artikel 2.2 van het beheerscontract, het Bohold niet is toegestaan de Bohold-portefeuille te verkopen zolang [bedrijf 1] voldoet aan de verplichting van financiële afrekening en transparantie. Uit de tekst van de aanvullende overeenkomst leidt de rechtbank af dat slechts voor zover dat voor de uitvoering van de aanvullende overeenkomst noodzakelijk is, partijen daarin afwijken van hetgeen zij in het beheerscontract zijn overeengekomen. Dat met het aangaan van de aanvullende overeenkomst ook de overige bepalingen uit het beheerscontract, waaronder de bepaling over de mogelijkheid van opzegging van het beheerscontract, terzijde worden geschoven, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de tekst van de aanvullende overeenkomst niet worden afgeleid. Het kan best zo zijn, zoals Bohold stelt, dat Bohold heeft bedoeld overeen te komen met [bedrijf 1] dat door ondertekening van de aanvullende overeenkomst het beheerscontract niet langer door partijen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, opzegbaar was. Bohold heeft dit alsdan echter niet (voldoende duidelijk) in de tekst van de aanvullende overeenkomst aan [bedrijf 1] kenbaar gemaakt. Dat Bohold dit op andere wijze wel voldoende duidelijk aan [bedrijf 1] kenbaar heeft gemaakt, is voorts niet afdoende gemotiveerd gesteld of gebleken. Hierbij wordt overwogen dat, anders dan Bohold stelt, uit het e-mailbericht van [gedaagden] aan [naam 1] van 24 maart 2010 (zie hiervoor onder 2.3. aangehaald) niet zonder meer volgt dat expliciet is gesproken over de door Bohold bepleite bedoeling van de aanvullende overeenkomst en Bohold heeft dit – door [gedaagden] en [gedaagden] betwiste – standpunt ook niet verder toegelicht. Als door Bohold niet weersproken staat voorts vast dat tijdens de ontmoeting tussen partijen in februari 2010 niet is gesproken over de uitsluiting van tussentijdse opzegging van het beheerscontract. Bohold heeft – in overeenstemming met de stellingen van [gedaagden] en [gedaagden] – nog aangevoerd dat de afspraak over de eigendomsoverdracht niet in het beheerscontract kon worden opgenomen omdat dat voor haar nadelige gevolgen zou hebben, daar zij dan BTW-plichtig zou zijn. Deze enkele omstandigheid leidt echter niet tot de conclusie dat het de bedoeling van partijen was om met de aanvullende overeenkomst de bepaling van het beheerscontract over de mogelijkheid van opzegging buiten werking te stellen. Tot slot overweegt de rechtbank dat de inhoud en de strekking van de aanvullende overeenkomst, die ziet op de eigendomsoverdracht van de Bohold-portefeuille na betaling door [bedrijf 1] aan Bohold van provisie tot 1 april 2018, evenmin (zonder meer) met zich brengt dat tussentijdse opzegging niet mogelijk zou zijn. Het voorgaande leidt ertoe dat niet kan worden aangenomen dat de aanvullende overeenkomst artikel 3 van het beheerscontract opzij heeft gezet en dat [bedrijf 1] derhalve niet gerechtigd was de tussen partijen gesloten overeenkomst, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, op te zeggen.
4.8.
De door Bohold primair gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagden] en [gedaagden] zich niet aan de aanvullende overeenkomst hebben gehouden, is derhalve niet toewijsbaar. Dit geldt evenzeer voor de gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] en [gedaagden] tot betaling van schadevergoeding aan Bohold, voor zover die vordering gebaseerd is op de grondslag dat [bedrijf 1] zich – kort gezegd – niet heeft gehouden aan (haar verplichting uit) de aanvullende overeenkomst.
Subsidiaire grondslag: schade als gevolg van niet inachtneming opzegtermijn
4.9.
Tussen partijen staat voorts ter discussie of de opzegtermijn van drie maanden zoals overeengekomen in artikel 3 van het beheerscontract door [bedrijf 1] in acht is genomen en, zo nee, of [gedaagden] en [gedaagden] als gevolg daarvan aansprakelijk zijn voor schade die Bohold daardoor lijdt.
4.10.
Wat betreft de datum van beëindiging van het beheerscontract geldt het volgende.
4.11.
Bohold stelt dat, voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat [bedrijf 1] het beheerscontract tussentijds mocht opzeggen, [bedrijf 1] de overeenkomst eerst op 9 december 2011 heeft opgezegd. Dit betekent volgens Bohold dat, nu in artikel 3 van het beheerscontract een opzegtermijn van drie maanden is overeengekomen, [bedrijf 1] de beheershandelingen ten minste tot 9 maart 2012 had moeten voortzetten. Door op 31 januari 2012 haar beheerswerkzaamheden te staken, heeft [bedrijf 1] de opzegtermijn van drie maanden niet in acht genomen, aldus Bohold.
4.12.
[gedaagden] en [gedaagden] betwisten dat de opzegtermijn van drie maanden niet in acht is genomen. Zij voeren daartoe primair aan dat de overeenkomst mondeling is opgezegd op 11 november 2011, waardoor deze op 11 februari 2012 rechtsgeldig is beëindigd. Subsidiair, voor het geval Bohold de opzegging van 11 november 2011 betwist, voeren [gedaagden] en [gedaagden] aan dat de overeenkomst is opgezegd op 9 december 2011 en derhalve is geëindigd op 9 maart 2012.
4.13.
Gelet op de formulering van het hiervoor onder 4.12. weergegeven subsidiaire verweer van [gedaagden] en [gedaagden] (‘voor zover de opzegging van 11 november 2011 door Bohold zou worden betwist’) en het feit dat Bohold de datum van opzegging van 11 november 2011 weerspreekt, gaat de rechtbank uit van 9 december 2011 als datum van opzegging. Dit ligt ook in de rede nu [gedaagden] ter comparitie heeft verklaard dat hij niet meer precies weet of hij tijdens het telefoongesprek met [naam 1] in november 2011 heeft uitgesproken dat de overeenkomst tussen Bohold en [bedrijf 1] werd opgezegd. Gevolg hiervan is dat de overeenkomst tussen partijen, met in achtneming van de in artikel 3 van het beheerscontract overeengekomen opzegtermijn van drie maanden, is beëindigd op 9 maart 2012.
4.14.
De vraag is vervolgens of [bedrijf 1] in de periode van 1 februari 2012 tot 9 maart 2012 toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit het beheerscontract jegens Bohold. Het antwoord op deze vraag kan evenwel in het midden worden gelaten gelet op het volgende.
4.15.
Zelfs indien [bedrijf 1] in de periode van 1 februari 2012 tot 9 maart 2012 jegens Bohold toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit het beheerscontract door in die periode geen beheerswerkzaamheden te verrichten, zoals Bohold stelt en [gedaagden] en [gedaagden] betwisten, leidt dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot toewijzing van de daarop gebaseerde vorderingen van Bohold. Overwogen wordt daartoe als volgt.
4.16.
Bohold stelt dat doordat [bedrijf 1] zich meer dan een maand te vroeg heeft onttrokken van het beheren van de Bohold-portefeuille, het voor Bohold niet meer mogelijk was om tijdig een koper voor de Bohold-portefeuille te vinden, met als gevolg dat de verzekeraars de verzekeringsproducten hebben ingetrokken en zij schade heeft geleden. Bohold licht dit vervolgens toe met de stelling dat bij voortzetting van de beheerswerkzaamheden door [bedrijf 1] in de betreffende periode de kansen aanzienlijk vergroot waren dat een koper voor de Bohold-portefeuille zou zijn gevonden. Bohold laat evenwel na deze – door [gedaagden] en [gedaagden] weersproken – stelling concreet te onderbouwen. Of en waarom de voortzetting van de beheerswerkzaamheden door [bedrijf 1] in de periode 1 februari 2012 tot 9 maart 2012 een aanzienlijk verhoogde kans tot gevolg zou hebben gehad dat een koper voor de Bohold-portefeuille werd gevonden, blijft hierdoor onduidelijk. De enkele stelling van Bohold, dat het feit dat [naam 2] en [naam 4] zijn ‘afgehaakt’ nog niet wil zeggen dat er op een later moment geen andere kopers zouden zijn, heft die onduidelijkheid in ieder geval niet (in voldoende mate) op. Het vorenstaande geldt te meer nu Bohold zelf heeft gesteld dat op 16 februari 2012 duidelijk werd dat met [naam 4] geen overeenstemming kon worden bereikt en dat (eerst) nadien de verzekeringen door de verzekeraars zijn ingenomen. De tijdsduur tussen het moment van ‘afhaken’ van [naam 4]/de intrekking van de verzekeringen en het eind van het beheerscontract was dus (hooguit) drie weken. Niet gesteld of gebleken is dat in die periode, althans in de periode 1 februari 2012 tot 9 maart 2012 sprake was van een andere potentiële koper voor de Bohold-portefeuille of op zijn minst een concreet voornemen van Bohold om in die periode of al eerder een mogelijke koper te zoeken, laat staan dat de betreffende overname met die potentiële koper geen doorgang vond doordat [bedrijf 1] haar beheerstaken voortijdig had gestaakt. Voor de goede orde overweegt de rechtbank hierbij dat, zoals [gedaagden] en [gedaagden] ook aanvoeren, zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet kan worden aangenomen, voor zover Bohold dat al stelt, dat het aan [bedrijf 1] was om een koper voor de Bohold-portefeuille te vinden. In de tussen [bedrijf 1] en Bohold gesloten overeenkomsten is deze verplichting in ieder geval niet opgenomen. Dat [bedrijf 1] potentiële kopers heeft aangedragen bij Bohold, is – zoals [gedaagden] en [gedaagden] ook stellen – derhalve geheel onverplicht geweest. Van belang is in dit kader verder nog dat tussen partijen niet in geschil is dat het niet tot overeenstemming komen met [naam 2] en [naam 4] niet het gevolg was van het door Bohold gestelde tekortschieten van [bedrijf 1] in haar beheerstaken in de periode 1 februari 2012 tot 9 maart 2012. Blijkens de stellingen van partijen lag dit echter, in elk geval voor wat betreft de stukgelopen onderhandelingen met [naam 2], eerder aan de door Bohold gestelde hoge eisen aan een overname.
4.17.
De conclusie van het voorgaande is dat als onvoldoende onderbouwd niet voor juist kan worden aangenomen dat Bohold de gestelde schade, bestaande uit misgelopen provisiebetalingen die zij volgens eigen zeggen zou hebben gegenereerd met de Bohold-portefeuille indien de portefeuille zou zijn ondergebracht bij een andere tussenpersoon, als gevolg van het gestelde tekortschieten van [bedrijf 1] heeft geleden of zal lijden. Dat Bohold andere schade door het gestelde tekortschieten van [bedrijf 1] heeft geleden of zal lijden, is niet gesteld of gebleken.
4.18.
Op grond van het vorenstaande zal de door Bohold gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] en [gedaagden] tot betaling van schadevergoeding van € 32.066,--, te vermeerderen met (de contractuele) rente, vanwege het gestelde toerekenbaar tekortschieten van [bedrijf 1] in de nakoming van haar verplichtingen uit het beheerscontract in de periode 1 februari 2012 tot 9 maart 2012 worden afgewezen.
4.19.
De door Bohold gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagden] en [gedaagden] de in artikel 3 van het beheerscontract overeengekomen opzegtermijn niet in acht hebben genomen waardoor Bohold schade heeft geleden, zal gezien het voorgaande eveneens worden afgewezen.
Contractuele boete
4.20.
Ten aanzien van de gevorderde maximale contractuele boete van € 25.000,-- geldt het volgende.
4.21.
Bohold stelt dat [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan haar verplichting uit artikel 3 van het beheerscontract om binnen veertien dagen na opzegging van het beheerscontract een opgave te doen van polissen toebehorend aan Bohold. Gelet op het bepaalde in artikel 3 van het beheerscontract hebben [gedaagden] en [gedaagden] derhalve op 12 september 2012 de maximaal overeengekomen boete van € 25.000,-- verbeurd, aldus Bohold.
4.22.
[gedaagden] en [gedaagden] betwisten een boete verschuldigd te zijn aan Bohold. [gedaagden] en [gedaagden] voeren aan dat vanaf het begin van het beheer van de Bohold-portefeuille door [bedrijf 1] Bohold toegang heeft gehad tot het geautomatiseerde systeem van [bedrijf 3] en dat zij voorts beschikte over digitale toegang tot de portefeuille van [bedrijf 2]. Bohold kon volgens [gedaagden] en [gedaagden] dan ook op elk gewenst moment controleren welke polissen door [bedrijf 1] ten behoeve van Bohold werden beheerd.
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 3 van het beheerscontract is opgenomen dat [bedrijf 1] ingeval van opzegging van het beheerscontract door één van partijen verplicht is binnen veertien dagen na de opzegging een opgave aan Bohold te doen van de polissen toebehorend aan Bohold. De stelling van Bohold dat [bedrijf 1] niet aan deze verplichting heeft voldaan, hebben [gedaagden] en [gedaagden] niet, althans onvoldoende onderbouwd weersproken. Bohold heeft gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [bedrijf 1] een overzicht van de polissen van Bohold, aangevraagd bij en verstrekt door de verzekeraars, binnen veertien dagen na opzegging van de overeenkomst aan Bohold zou verstrekken en dat [bedrijf 1] een dergelijk overzicht niet aan Bohold heeft verstrekt. [gedaagden] en [gedaagden] hebben dit niet (voldoende gemotiveerd) betwist. De enkele stelling van [gedaagden] en [gedaagden] dat [gedaagden] zich niet kan herinneren of hij het betreffende overzicht aan [naam 1] heeft verstrekt (zoals ter comparitie door [gedaagden] is verklaard en terecht door de advocaat van [gedaagden] en [gedaagden] in de brief van 8 mei 2013 ter correctie op het proces-verbaal van comparitie is opgemerkt), is daartoe in ieder geval niet voldoende. Hierbij komt dat, als al juist is dat – zoals [gedaagden] en [gedaagden] stellen en Bohold betwist – alle op het overzicht van de verzekeraars vermelde informatie ook digitaal door Bohold te achterhalen/raadplegen was, dit het voorgaande niet anders maakt. Het opzoeken van informatie in een geautomatiseerd systeem (en het eventueel uitprinten daarvan) is naar het oordeel van de rechtbank immers niet hetzelfde als het binnen veertien dagen na het opzeggen van het beheerscontract aangereikt krijgen van een overzicht met daarop de betreffende informatie weergegeven. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagden] en [gedaagden] in beginsel gehouden zijn de maximale contractuele boete van € 25.000,-- aan Bohold te betalen.
4.24.
[gedaagden] en [gedaagden] hebben, voor het geval de rechtbank van oordeel mocht zijn dat zij de contractuele boete in beginsel aan Bohold verschuldigd zijn, een beroep gedaan om matiging van de boete tot nihil. Bohold heeft daartegen verweer gevoerd.
4.25.
De rechtbank overweegt te dien aanzien dat matiging van een boete ingevolge artikel 6:94 Burgerlijk Wetboek slechts mogelijk is indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Die maatstaf brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, LJN: AZ6638).
4.26.
Deze maatstaven in acht nemend, overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de aard van het beheerscontract en de formulering van artikel 3 kan de overeengekomen boete in ieder geval geacht worden bedoeld te zijn als prikkel tot nakoming van de daarin verwoorde verplichting van [bedrijf 1] om binnen veertien dagen na opzegging van het beheerscontract opgave aan Bohold te doen van de polissen toebehorend aan Bohold. Bohold stelt dat haar belang bij het beschikken over het betreffende overzicht erin gelegen was dat zij het overzicht zou kunnen tonen aan potentiële kopers van de Bohold-portefeuille. Hieraan voegt Bohold evenwel zelf toe dat er geen potentiële kopers waren aan wie zij het overzicht wenste te tonen en dat zij daarom nimmer aan [bedrijf 1] om het overzicht heeft gevraagd. Dat Bohold een ander belang had bij de nakoming door [bedrijf 1] van haar verplichting tot – kort gezegd – het verstrekken van het polisoverzicht, heeft Bohold niet gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken. [gedaagden] en [gedaagden] hebben bovendien
– onweersproken – aangevoerd dat de twee door [bedrijf 1] aangedragen potentiële kopers, [naam 2] en [naam 4], door [bedrijf 1] in het bezit zijn gesteld van het bedoelde overzicht. Op basis van het voorgaande dient er dan ook van te worden uitgegaan dat Bohold niet in haar belangen is geschaad, althans dat Bohold onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat zij in haar belangen is geschaad door het tekort schieten van [bedrijf 1] in haar verplichting uit het beheerscontract tot het doen van een opgave van de polissen toebehorend aan Bohold binnen veertien dagen na opzegging van het beheerscontract. Dit geldt nog eens te meer nu tussen partijen niet in geschil is dat Bohold tot de intrekking van de verzekeringen toegang had tot in ieder geval het geautomatiseerde systeem van [bedrijf 3] waarop op zijn minst een deel van de informatie op het overzicht van de verzekeraars (volgens Bohold wat er verzekerd was en welke polissen er liepen) te raadplegen was. Dat [bedrijf 1] het overzicht van de verzekeraars niet aan Bohold heeft verstrekt, is gezien voornoemde omstandigheden dus slechts aan te merken als een schending van puur een formaliteit.
Voorts stelt de rechtbank vast dat niet gesteld of gebleken is dat Bohold schade heeft geleden door de tekortkoming van [bedrijf 1] in haar verplichting tot het doen van opgave van de polissen toebehorend aan Bohold binnen veertien dagen na opzegging van het beheerscontract. Dit leidt ertoe dat, voor zover de tussen [bedrijf 1] en Bohold overeengekomen boete er al mede toe strekte in de plaats te treden van de wettelijke schadevergoeding die verschuldigd is voor welke tekortkoming dan ook, in rechte ervan dient te worden uitgegaan dat die schade nihil is. De verhouding tussen de werkelijk geleden schade van Bohold door de tekortkoming en de boete van € 25.000,-- is daarmee naar het oordeel van de rechtbank buitenproportioneel.
Al het voorgaande in ogenschouw nemend leidt ertoe dat de toepassing van het overeengekomen boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank ziet derhalve aanleiding van haar bevoegdheid tot matiging van de contractuele boete gebruik te maken.
4.27.
Bij de mate van matiging neemt de rechtbank alle hiervoor in 4.26. genoemde omstandigheden in aanmerking. Voorts betrekt de rechtbank daarbij het feit dat Bohold nimmer aan [bedrijf 1] om het bedoelde polisoverzicht van de verzekeraars heeft gevraagd en dat [bedrijf 1] – blijkens de onbetwiste stellingen van [gedaagden] en [gedaagden] – het overzicht niet aan Bohold heeft verstrekt om de enkele reden dat zij in de (al dan niet terechte) veronderstelling verkeerde dat Bohold alle op het overzicht vermelde informatie digitaal kon raadplegen. Dat [bedrijf 1] met enige kwade opzet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting jegens Bohold om binnen veertien dagen na opzegging van het beheerscontract opgave aan Bohold te doen van de polissen toebehorend aan Bohold, kan dan ook niet worden aangenomen. Dit alles tezamen leidt ertoe dat de rechtbank aanleiding ziet de bedongen boete naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, overeenkomstig het verzoek van [gedaagden] en [gedaagden], te matigen tot nihil.
4.28.
De door Bohold gevorderde veroordeling van [gedaagden] en [gedaagden] tot betaling van de contractuele boete van € 25.000,-- zal derhalve worden afgewezen.
Overigens
4.29.
Nu de vorderingen van Bohold niet toewijsbaar zijn, is voor toewijzing van de gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke kosten evenmin plaats.
4.30.
Bohold zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] en [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 821,00
- salaris advocaat €
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  2.609,00
4.31.
De door [gedaagden] en [gedaagden] gevorderde veroordeling van Bohold in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.32.
Tot slot overweegt de rechtbank nog op dat de opmerkingen van partijen bij brieven van 8 mei 2013 en 15 mei 2013 met betrekking tot de inhoud van het proces-verbaal van comparitie, voor zover uit het voorgaande niet anders blijkt, geen (nadere) bespreking behoeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Bohold in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] en [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.609,00,
5.3.
veroordeelt Bohold in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Bohold niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.R. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.