ECLI:NL:RBAMS:2013:6558

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
HA ZA 13-240
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.P. Schoonbrood - Wessels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aandelenoverdracht en schadevergoeding in aandeelhoudersgeschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen [gedaagde] en [eiser] over de onrechtmatige overdracht van aandelen in de vennootschap [bedrijf 1]. De rechtbank oordeelde dat de overdracht van de aandelen van [gedaagde] aan [naam 2] niet onrechtmatig was, omdat er geen bewijs was dat de prijs te laag was vastgesteld. De vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding wegens het ten onrechte leggen van conservatoir beslag werd afgewezen, omdat er geen schadeposten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding wegens het ten uitvoer leggen van een verstekvonnis zonder de wettelijk vereiste betekening, toewijsbaar was. De rechtbank vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vordering van [gedaagde] af, terwijl het verzet van [eiser] gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade die [eiser] had geleden door de onrechtmatige beslaglegging. De rechtbank kende [eiser] een schadevergoeding toe van € 1.502,50, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/536876 / HA ZA 13-240
Vonnis in verzet van 31 juli 2013
in de zaak van
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
oorspronkelijk eiseres in conventie,
gedaagde in verzet,
verweerster in reconventie,
voorwaardelijk verweerster in incident,
advocaat: mr. F. van der Hoef te Burgum,
tegen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in verzet,
eiser in reconventie,
voorwaardelijk eiser in incident,
advocaat: mr. G. Reisenstadt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [gedaagde] en [eiser] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 maart 2013 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 juni 2013 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

inhoudelijk

2.1.
Tot januari 2008 waren [naam 1] (voor 50%), [naam 2] (voor 37,50%) en haar echtgenoot, [naam 3], (voor 12,50%) aandeelhouder in de vennootschap [bedrijf 1]
2.2.
In januari 2008 kwam [naam 1] te overlijden, waardoor zijn 50%-aandelenbelang in [bedrijf 1] krachtens erfrecht aan zijn echtgenote, [gedaagde], toeviel.
2.3.
[naam 2] is, althans was ten tijde hier van belang, bestuurder van [bedrijf 1]
2.4.
[bedrijf 1] is, althans was ten tijde hier van belang, bestuurder en enig aandeelhouder in de vennootschap [bedrijf 2]
2.5.
[bedrijf 2] was ten tijde hier van belang enig aandeelhouder in de vennootschap [bedrijf 2], terwijl [eiser] de bestuurder van [bedrijf 2] was.
2.6.
[bedrijf 2] was de enige werkmaatschappij binnen het concern en hield zich bezig met de groothandel en levering van (vooral) relatiegeschenken.
2.7.
In de statuten van [bedrijf 1] is bepaald – voor zover hier van belang – dat degene die aandelen in de vennootschap erft, verplicht is om die aandelen binnen een maand na het overlijden aan de overige aandeelhouders te koop aan te bieden voor een tussen de aanbieder en de kandidaat-koper(s) overeen te komen prijs of, indien zij over de prijs niet met elkaar tot overeenstemming komen binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van de naam (of namen) van de kandidaat-koper(s), voor een door drie deskundigen te bepalen prijs. En voorts dat bij gebreke van een tijdige aanbieding door de daartoe verplichte erfgenaam de vennootschap die aandelen namens de in gebreke blijvende persoon zal aanbieden aan de overige aandeelhouders en – indien dezen van het aanbod volledig gebruik maken – die aandelen aan hen in eigendom zal overdragen tegen gelijktijdige betaling van de koopsom. Volgens de statuten is de vennootschap alsdan tot die aanbieding en overdracht onherroepelijk gemachtigd.
2.8.
Voor het overlijden van [naam 1] was er al sprake van een langdurig aandeelhoudersgeschil. Overdracht van de aandelen van de een aan de ander bood geen oplossing omdat geen overeenstemming kon worden bereikt over de waarde van de aandelen. In oktober 2007 hebben de toenmalige aandeelhouders in [bedrijf 1] ([naam 1], [naam 2] en [naam 3]) een overeenkomst gesloten teneinde uit de impasse te komen. Daarin is neergelegd de te volgen procedure bij vervreemding van de aandelen alsook voor de wijze van waardering van de aandelen (namelijk door onafhankelijke deskundigen).
2.9.
Bij brief van 19 juni 2008 hebben de in het kader van die procedureovereenkomst aangewezen deskundigen aan de aandeelhouders in [bedrijf 1] (dan inmiddels: [gedaagde], [naam 2] en [naam 3]) laten weten dat zij niet tot een waardering van de aandelen kunnen komen, omdat er ontwikkelingen spelen die de continuïteit van de onderneming mogelijk direct in gevaar brengen. Zij noemen met name een dreigend omzetverlies van € 2,2 miljoen als gevolg van de aankondiging van de belangrijkste klant van de onderneming, Rabobank Nederland (goed voor bijna 50% van de omzet), om het aantal orders drastisch te beperken. De deskundigen stellen dat het aan de leiding van de onderneming is om verschillende scenario’s voor de toekomst uit te werken en door te rekenen.
2.10.
Naar aanleiding van deze brief heeft op 30 juni 2008 een gesprek plaatsgevonden tussen de aandeelhouders in [bedrijf 1] – waarbij [gedaagde] zich heeft laten vertegenwoordigen door haar toenmalige advocaat –, de commissaris van [bedrijf 1] en [eiser]. Het verslag van dat gesprek luidt, voor zover van belang:
Alle partijen zijn het er over eens dat de inhoud van de brief duidelijk is en dat er snel een herstructurering moet worden ingezet, anders komt de continuering in gevaar. De omzet Rabobank Nederland is dusdanig onzeker dat ingrijpen moet geschieden.
Verwacht wordt dat er per november 2008 een onoverkomelijk liquiditeitstekort is. De enige oplossing om dit tekort op te lossen, en [bedrijf 1] haar liquiditeiten terug te geven, is het verkopen van het onroerend goed middels een sale en lease back constructie.
(…)
Alle onderwerpen zijn hiermee besproken en de volgende acties worden vastgelegd:
(…)
4. [naam 2] neemt stappen om de panden te verkopen en liquiditeit aan te
zuiveren.
5[eiser] wordt gevraagd om een herstructureringsplan te schrijven, ervan
uitgaande dat de Rabobank Nederland omzet wegvalt.
2.11.
Op 29 juli 2008 hebben [naam 2] en [naam 3] aan [gedaagde] voorgesteld om de opdracht aan de deskundigen in te trekken vanwege de problemen om tot een aandelenwaardering te komen. [gedaagde] heeft daarmee niet ingestemd.
2.12.
Bij brief van 3 oktober 2008 heeft [naam 2] als bestuurder van [bedrijf 1] op grond van de statuten (zie 2.7) de aandelen van [gedaagde] te koop aangeboden aan de andere aandeelhouders in [bedrijf 1] (zijnde [naam 2] zelf en [naam 3]) voor een koopprijs van € 158.074,00, waarna aandeelhouder [naam 2] de aandelen van [gedaagde] tegen deze prijs heeft gekocht. [naam 2] heeft die door haar gekochte aandelen vervolgens aangeboden aan [bedrijf 1], welke vennootschap deze eigen aandelen vervolgens heeft ingekocht voor € 158.074,00. De levering van de aandelen aan [naam 2] heeft krachtens de in de statuten neergelegde onherroepelijke machtiging plaatsgevonden op 10 oktober 2008, waarna op dezelfde datum doorlevering aan de vennootschap heeft plaatsgevonden.
2.13.
[gedaagde] heeft naar aanleiding van deze feiten (onder anderen) [naam 2] gedagvaard voor de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank Leeuwarden heeft bij vonnis van 2 maart 2011 geoordeeld – kort gezegd – dat [naam 2] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld doordat [naam 2] als aandeelhouder jegens [gedaagde] als mede-aandeelhouder was gebonden aan de procedureovereenkomst, doch die overeenkomst, en daarmee [gedaagde], opzij heeft gezet door gebruik te maken van haar uit de statuten voortvloeiende bestuurdersbevoegdheid om de aandelen van [gedaagde] aan zichzelf als aandeelhouder te laten leveren. Van dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
2.14.
Op 9 september 2009 is [bedrijf 2] in staat van faillissement verklaard.
in aanloop tot het onderhavige geding
2.15.
[gedaagde] heeft, nadat de voorzieningenrechter van deze rechtbank daartoe op 8 november 2012 verlof had verleend, conservatoir beslag doen leggen ten laste van [eiser]:
  • op 21 november 2012 onder Rabobank Noord Gooiland U.A.
  • op 22 november 2012 op de woning van [eiser] en zijn echtgenote en
  • op 26 november 2012 onder Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.
2.16.
Op 4 december 2012 heeft [gedaagde] in vervolg op de beslagleggingen de eis in de hoofdzaak ingesteld door [eiser] te dagvaarden voor deze rechtbank, waarna tegen [eiser] verstek is verleend.
2.17.
Op 16 januari 2013 heeft deze rechtbank bij verstek een toewijzend vonnis gewezen, zoals hierna onder 3.2 vermeld (hierna: het verstekvonnis).
2.18.
Op 28 januari 2013 heeft [gedaagde] het verstekvonnis, zonder dit aan [eiser] te laten betekenen, doen tenuitvoerleggen op de onder Rabobank Noord Gooiland U.A. beslagen tegoeden.
2.19.
Bij vonnis in kort geding van 29 januari 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de gelegde beslagen op vordering van [eiser] opgeheven op de grond dat – kort gezegd – summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] op [eiser] was gebleken.
2.20.
Op 2 februari 2013 is de op 28 januari 2013 gedane tenuitvoerlegging van het verstekvonnis ongedaan gemaakt.
2.21.
Bij dagvaarding van 12 februari 2013 heeft [eiser] verzet gedaan tegen het verstekvonnis.

3.Het geschil

in conventie in de hoofdzaak

3.1.
[gedaagde] heeft als oorspronkelijk eiseres gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt:
I tot betaling van € 687.716,88 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2008 tot de dag der algehele voldoening,
II tot vergoeding van de kosten van conservatoir beslag,
III in de kosten van het geding.
3.1.1.
[gedaagde] heeft aan de vordering het volgende ten grondslag gelegd. De overdracht van de aandelen van [gedaagde] aan [naam 2] was onrechtmatig, zo is komen vast te staan in andere gerechtelijke procedures. [eiser], die als de feitelijk leidinggevende van het gehele concern kon worden beschouwd terwijl de bestuurders van [bedrijf 1] in wezen zijn stromannen waren, was de initiatiefnemer van (i) de aandelenoverdracht aan [naam 2] alsook van de daarop volgende overdracht van de aandelen aan [bedrijf 1] en (ii) de uiteindelijk gehanteerde waardering van de aandelen [bedrijf 1] (namelijk: waardering op basis van een worstcase-scenario). [eiser] heeft de aandelenoverdracht van [gedaagde] aan [naam 2] ook gefaciliteerd door een geldlening van hem aan [naam 2] opdat laatstgenoemde in staat was om de aandelen van [gedaagde] te kopen. En [eiser] heeft de waarde van de aandelen in [bedrijf 1] bepaald, althans doen bepalen, op basis van een worstcase-scenario, wetende dat dat onjuist was. [eiser] had ook voordeel van de opvolgende aandelenoverdrachten. Het directe gevolg van die overdrachten was immers dat [bedrijf 1], althans [bedrijf 2], in staat was om haar bedrijfspand met een aanzienlijke boekwinst te verkopen, waardoor [bedrijf 1] de inkoopprijs van de aandelen ad € 158.074,00 aan [naam 2] kon voldoen, waardoor [naam 2] vervolgens het door haar van [eiser] geleende geldbedrag aan [eiser] kon terugbetalen. Na de aandelenoverdrachten zijn door [bedrijf 1] aanzienlijke geldbedragen aan [bedrijf 2] betaald, mede ten gevolge waarvan [eiser] aanzienlijke donaties in zijn pensioenreserve als bestuurder van [bedrijf 2] heeft kunnen toevoegen.
Door de onrechtmatige aandelenoverdracht is aan [gedaagde] de kans ontnomen om de maximale verkoopopbrengst voor haar aandelen te realiseren. Die maximale opbrengst bedroeg volgens een waardebepaling op 3 oktober 2007 € 774.500,00, maar [gedaagde] heeft voor haar aandelen slechts € 86.783,12 ontvangen (zijnde de verkoopprijs van de aandelen van € 158.074,00 verminderd met een rekening-courantschuld van wijlen [naam 1] aan [bedrijf 1], en voorts advocaat-, notaris- en accountantkosten). De schade van [gedaagde] bedraagt het verschil tussen die twee bedragen, derhalve € 687.716,88. [eiser] is voor die schade aansprakelijk op grond van zijn onrechtmatig handelen zoals hiervoor omschreven. Aldus steeds [gedaagde].
3.2.
Nadat tegen [eiser] verstek was verleend heeft de rechtbank de vordering van
[gedaagde] bij het verstekvonnis van 16 januari 2013 volledig toegewezen, als volgt:
De rechtbank
3.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 687.716,88 (zeshonderdzevenentachtig duizendzevenhonderdzestien euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 10 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.712,00,
3.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 4.115,17,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Verzet doende vordert [eiser] thans dat de rechtbank het verstekvonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering althans haar die vordering ontzegt met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.3.1.
[eiser] voert – onder meer en samengevat – het volgende verweer tegen de vordering van [gedaagde]. [eiser] was geen feitelijk leidinggevende of machthebber van het gehele concern; hij was slechts, en eerst sinds mei 2006, bestuurder van de werkmaatschappij [bedrijf 2] In het traject dat leidde tot de uiteindelijke waardering van de aandelen op basis van een worstcase-scenario en de aandelenoverdrachten heeft [eiser], als bestuurder van werkmaatschappij [bedrijf 2], gehandeld conform de instructies die hij van hogerhand kreeg. Wat betreft het opstellen van een herstructureringsplan van de groep op basis van een worstcase
-scenario is die instructie ook schriftelijk neergelegd in het onder 2.10 genoemde verslag van het op 30 juni 2008 gehouden gesprek. De reden om voor de herstructurering van het concern en de waardering van de aandelen uit te gaan van een worstcase-scenario was de mededeling van de grootste klant van [bedrijf 2] dat deze in de toekomst niet langer producten / diensten zou gaan afnemen.
in conventie in het incident
3.4.
Onder de voorwaarde dat de rechtbank in conventie in de hoofdzaak geen eindvonnis maar een tussenvonnis wijst, vordert [eiser] – samengevat – dat [gedaagde] zekerheid stelt voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden.
3.5.
[gedaagde] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.7.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig jegens [eiser] zijn en [gedaagde] mitsdien aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade,
II [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van schadevergoeding ten bedrage van € 14.543,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2012 tot de dag der algehele voldoening,
III [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.7.1.
[eiser] legt het volgende aan de vordering ten grondslag. Bij de beslaglegging op de woning is [gedaagde] eraan voorbij gegaan dat die woning mede in eigendom toebehoort aan een in dit verband als derde te beschouwen persoon, de echtgenote van [eiser]. Sinds de opzegging van zijn overeenkomst met [bedrijf 2] door de curator heeft [eiser] geen vast inkomen meer genoten. [eiser] tracht zich dan ook in te kopen in een onderneming teneinde als ondernemer inkomsten te genereren. Hij kon daarvoor echter geen financiering verkrijgen vanwege het beslag dat was gelegd op de aan hem en zijn echtgenote toebehorende woning, daar de woning door het beslag niet langer als zekerheid voor de financier kon strekken. [eiser] lijdt daardoor aanzienlijke schade wegens derving van inkomsten. Mede gelet op die urgentie heeft [eiser] zich tot het uiterste moeten inspannen om tot opheffing van de gelegde beslagen te komen, zowel in als buiten rechte. De daarmee gemoeide kosten kwalificeren als schade ex artikel 6:96 lid 2 sub a en b BW. De kosten zijn redelijk en in redelijkheid gemaakt. De schade betreft het gederfde honorarium dat [eiser] als interim-kracht elders had kunnen genieten, indien hij niet de voornoemde werkzaamheden in en buiten rechte had behoeven te verrichten ter weerlegging van zijn aansprakelijkheid, ter opheffing van de beslagen en ter revindicatie van het ten onrechte geëxecuteerde banksaldo. [eiser] begroot deze schade, conform de door hem als productie 19 ingediende schadestaat, op € 14.543,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der beslaglegging, 8 november 2012, tot de dag der algehele voldoening. Aldus steeds [eiser].
3.8.
[gedaagde] voert verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie in de hoofdzaak

4.1.
De centrale stellingen van [gedaagde] in dit geding zijn dat [eiser] de initiator was van het (onrechtmatig) handelen van [naam 2] inzake de overdracht van de aandelen van [gedaagde] aan [naam 2] en dat [eiser] de waardebepaling van de aandelen heeft gebaseerd op een worstcase-scenario, wetend dat dit onjuist is. Daaruit zou voortvloeien dat niet slechts [naam 2], maar ook [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde].
4.2.
Dat het handelen van [naam 2] jegens [gedaagde] onrechtmatig is geweest, is geoordeeld door de rechtbank Leeuwarden bij het vonnis van 2 maart 2011, waarvan het hoger beroep nog loopt. In het hierna volgende wordt uitgegaan van de juistheid van dat vonnis, zodat uitgangspunt is dat bestuurder [naam 2] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door, met terzijdestelling van de procedureovereenkomst, de aandelen van [gedaagde] te doen leveren aan zichzelf. De rechtbank Leeuwarden heeft daartoe overwogen, kort gezegd, dat [naam 2] gebruik heeft gemaakt van haar bestuursbevoegdheid – die haar in beginsel krachtens de statuten toekwam – om een verschil van mening dat zij in haar hoedanigheid van aandeelhoudster had met [gedaagde] in haar voordeel te beslechten. Daarmee heeft zij gehandeld in strijd met hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd van haar ten opzichte van [gedaagde] (r.o. 6.24 en 6.25). De rechtbank Leeuwarden heeft echter niet vastgesteld dat de prijs waarvoor de aandelen van [gedaagde] zijn gekocht te laag was. Dit heeft [gedaagde] in de procedure vooralsnog niet bewezen, aldus de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank heeft [naam 2] veroordeeld tot schade, op te maken bij staat.
4.3.
Voorts moet bij de beoordeling van de vordering tegen [eiser] als vaststaand worden aangenomen – als tussen partijen niet in geschil – dat de waardebepaling van de aandelen van [gedaagde] is geschied op basis van een door [eiser] opgesteld worstcase
-scenario voor [bedrijf 2]
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van [gedaagde] dat [eiser] bij de transactie of de prijsbepaling de initiatiefnemer is geweest.
4.5.
Inderdaad heeft [eiser] een herstructureringsplan voor het concern opgezet, uitgaande van een worstcase-scenario
,te weten het scenario dat het grootste deel van de omzet van Rabobank Nederland zou wegvallen. Dat [eiser] dit plan zou opstellen, is in overleg tussen en met instemming van alle betrokkenen – onder wie ook de toenmalige advocaat van [gedaagde] – bepaald, zoals blijkt uit het (niet weersproken) verslag van het gesprek van 30 juni 2008. Daaruit kan dan ook geen enkele onrechtmatige betrokkenheid van [eiser] bij de transactie blijken.
4.6.
Verder heeft [gedaagde] zich beroepen op een memo van 26 september 2008 van een belastingadviseur aan [bedrijf 2] ter attentie van [eiser], waarin de belastingadviseur in kwestie adviseert over de fiscale aspecten van de uitkoop van [gedaagde]. Ook hieruit kan geen enkele onrechtmatige betrokkenheid van [eiser] bij de transactie blijken. Dat [gedaagde] zou worden uitgekocht, was onvermijdelijk in het licht van de statuten. Na het overlijden van haar man, diende [gedaagde] haar aandelen immers aan de mede-aandeelhouders aan te bieden en nakoming van die aanbiedingsplicht kon worden afgedwongen. Dat [eiser] over de fiscale aspecten van die uitkoop advies heeft gevraagd, is dan ook in geen enkel opzicht verdacht. Opmerking verdient dat in het advies in kwestie met geen woord over de prijsbepaling wordt gerept. Overigens heeft [eiser] gesteld dat hij het advies van de belastingadviseur heeft gevraagd conform de instructie van [bedrijf 1] en heeft [gedaagde] dit niet betwist, zodat ook reeds daarom niet valt in te zien dat het memo in kwestie de zaak van [gedaagde] in enig opzicht kan ondersteunen.
4.7.
Ten slotte heeft [gedaagde] gewezen op een bespreking tussen [eiser] en zijn (toenmalige) raadsman op 9 oktober 2008 en op een bericht van 10 oktober 2008 van die raadsman aan de notaris waarin wordt medegedeeld hoe de eindafrekening aan [gedaagde] er volgens hem en [eiser] uit zou moeten zien (namelijk een koopprijs voor de aandelen van € 158.074,00 te verminderen met een rekening-courantschuld van wijlen [naam 1] en kosten, zodat resteert een aan [gedaagde] te betalen bedrag van € 86.968,00). Uit dit memo volgt slechts dat [eiser] bij de afwikkeling van de transactie betrokken was, maar niet dat hij enige invloed op de (wijze van) prijsbepaling heeft gehad. Overigens heeft [gedaagde] ook hier niet weersproken de stelling van [eiser] dat zijn bemoeienis het gevolg was van een opdracht van De Vries - Nieboer Beheer.
4.8.
Uit het feit dat [eiser] aan [naam 2] het geld heeft geleend voor de aankoop van de aandelen, kan ook niet worden afgeleid dat [eiser] de initiatiefnemer tot de transactie of de wijze van prijsbepaling is geweest. [naam 2] kon de transactie niet zelf financieren en dat [eiser] haar daartoe in staat heeft gesteld, kan niet als onrechtmatig tegenover [gedaagde] worden gekwalificeerd. Het levert evenmin een aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van [gedaagde] op. Dat [eiser] tot financiering bereid was, is niet verdacht nu daardoor eindelijk een einde gemaakt zou kunnen worden aan het langslepende conflict tussen de aandeelhouders, dat de taak van [eiser] bemoeilijkte.
4.9.
[gedaagde] heeft tot slot gesteld dat het na de aandelenoverdracht mogelijk bleek om de liquiditeitspositie van [bedrijf 2] te versterken – na verkoop van het onroerend goed van [bedrijf 1] – waarna [eiser] “aanzienlijke donaties aan zijn pensioenreserve” als bestuurder van [bedrijf 2] heeft kunnen doen. Nu [gedaagde] niet heeft geconcretiseerd op welke “donaties” zij doelt, moet de rechtbank in het licht van het verweer van [eiser] en het door [eiser] overgelegde faillissementsverslag van de curator d.d. 18 oktober 2012 aannemen dat zij doelt op de betaling van de jaarpremie voor de pensioenverzekering die [bedrijf 2] had afgesloten voor haar directeur. Dit betoog kan [gedaagde] in geen enkel opzicht baten. Nog daargelaten dat vast staat – als niet betwist – dat een versterking van de liquiditeitspositie van [bedrijf 2] hard nodig was en de “donatie” kennelijk een opeisbare vordering van de pensioenverzekeraar was, roept de rechtbank nogmaals in herinnering dat uitkoop van [gedaagde] onvermijdelijk was en de versterking van de liquiditeitspositie – door de door [gedaagde] niet gewenste verkoop van het onroerend goed – vroeg of laat toch doorgang had kunnen vinden.
4.10.
Voor het overige heeft [gedaagde] volstaan met de algemene stelling dat ‘de bestuurders van’ [bedrijf 1] (kennelijk slechts doelende op: [naam 2]) stromannen van [eiser] waren. Nu zij deze stelling in geen enkel opzicht heeft geïllustreerd of toegelicht, moet de rechtbank daaraan voorbij gaan.
4.11.
Uit het voorgaande volgt reeds dat de vordering van [gedaagde] niet kan worden toegewezen. [gedaagde] heeft bewijs aangeboden van de rol die [eiser] heeft gespeeld in het kader van de aandelenoverdracht. Dit bewijsaanbod zal echter worden gepasseerd, nu [gedaagde] in het licht van het verweer van [eiser] en de stukken van het geding onvoldoende heeft toegelicht haar stelling dat [eiser] de initiator van de transactie en de prijsbepaling was.
4.12.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat [gedaagde] ook in het geheel niet heeft toegelicht haar stelling dat [eiser] wist dat de prijsbepaling ten onrechte op het door hem uitgewerkte worstcase-scenario werd gebaseerd. Zij heeft niet duidelijk gemaakt waarom de prijsbepaling niet mocht geschieden op basis van het worstcase
-scenario dat [eiser] in opdracht van de gezamenlijke aandeelhouders had uitgewerkt. Tot een toelichting op dit punt van de zijde van [gedaagde] bestond te meer aanleiding nu het worstcase-scenario zich heeft gerealiseerd (de omzet van de Rabobank is inderdaad geheel of grotendeels weggevallen) en [bedrijf 2] (de enige werkmaatschappij van het concern) bovendien in september 2009 failliet is gegaan. Ook hierop stuit de vordering van [gedaagde] af.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de aan de zijde van [eiser] gevallen kosten van het geding behoudens de explootkosten voor de verzetdagvaarding, tot heden begroot op:
€ 1.436,00 aan griffierecht
€ 5.160,00aan salaris advocaat (2 punten, tarief VII)
€ 6.596,00 totaal
in conventie in het incident
4.14.
Nu aan de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld niet is voldaan, verstaat de rechtbank dat geen vordering is ingesteld. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
in reconventie
4.15.
Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Deze situatie doet zich hier voor. De door [gedaagde] verschuldigde schadevergoeding moet worden berekend door met elkaar te vergelijken de situatie waarin [eiser] als gevolg van de beslaglegging daadwerkelijk verkeert, en de situatie waarin hij zou hebben verkeerd als het beslag niet was gelegd en gehandhaafd.
4.16.
[eiser] heeft zijn schade nader onderbouwd met een overgelegde schadestaat. In dit stuk worden opgesomd de kosten en handelingen die [eiser] zich heeft moeten getroosten in het kader van (de ongedaanmaking van) de beslaglegging met haar effecten en zijn verweer tegen de vordering van [gedaagde]. Daarnaast is in het stuk € 3.000,00 opgenomen als immateriële schade als gevolg van de vermindering van de kredietwaardigheid van [eiser] door het handelen van [gedaagde]; [eiser] wijst in dat verband erop dat hij als klant van zijn bank is overgeheveld naar de afdeling bijzonder beheer van die bank, dat hij een BKR-melding heeft gekregen en, in algemene zin, dat zijn kredietwaardigheid is verminderd.
4.17.
Blijkens de inhoud van de schadestaat verbindt [eiser] derhalve zelf geen gevolgen aan zijn stelling dat de beslagen woning mede aan zijn echtgenote toebehoorde en ook niet aan zijn stelling dat hij inkomsten heeft gederfd door het niet als interim-kracht kunnen optreden. De rechtbank zal aan die stellingen daarom evenmin gevolgen verbinden.
4.18.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een geval waarin, gelet op artikel 6:106 BW, immateriële schadevergoeding kan worden toegekend.
4.19.
De in de schadestaat opgenomen posten betreffen deels, zo begrijpt de rechtbank, kosten voor het kort geding strekkende tot opheffing van de beslagen en voor het onderhavige geding. Deze kosten moeten worden geacht te zijn verdisconteerd in de proceskostenveroordelingen uitgesproken in kort geding en uit te spreken in dit geding in conventie. In zoverre zal de onderhavige schadevergoedingsvordering derhalve worden afgewezen.
4.20.
De in de schadestaat opgenomen posten betreffen deels buitengerechtelijke kosten. Deze zijn echter niet zodanig specifiek omschreven dat de rechtbank eruit kan opmaken dat dit voor vergoeding in aanmerking komende kosten betreffen.
4.21.
De enige post waarvan voldoende aannemelijk is gemaakt dat het hier schade als gevolg van de beslaglegging betreft, betreft de kwestie van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis op het banksaldo. Het gaat hier derhalve niet om schade door de beslaglegging op zichzelf, maar om schade als gevolg van tenuitvoerlegging. Deze schade wordt blijkens de toelichting op de eis ook gevorderd.
4.21.1.
[eiser] heeft in dit kader naar voren gebracht dat [gedaagde] in strijd met de tussen (de raadslieden van) partijen gemaakte afspraken om in afwachting van de uitkomst van het opheffingskort-geding het verstekvonnis niet ten uitvoer te leggen, zich toch heeft verhaald op het banksaldo, zulks zonder het verstekvonnis aan [eiser] te betekenen. Eerst na sommaties van de raadsman en uitvoerig overleg van [eiser] met de bank en zijn raadsman is het banksaldo door de deurwaarder teruggestort. Aldus steeds [eiser]. Dit een en ander is door [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken. Derhalve neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de overeenkomst strekkende tot schorsing van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, hetgeen aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Daarnaast moet worden geoordeeld dat de tenuitvoerlegging zonder de op grond van artikel 704 Rv vereiste betekening van het verstekvonnis aan [eiser], onrechtmatig is geweest. [gedaagde] is derhalve gehouden de als gevolg van haar handelen door [eiser] geleden schade te vergoeden. De voor deze kwestie door [eiser] gemaakte kosten (voor werkuren, reistijd en kilometers) zijn door hem blijkens de schadestaat begroot op (3 x € 125,00 + 8 x € 125,00 + 1,5 x € 62,50 + 75 x € 0,45 =) € 1.502,50. Dit bedrag komt de rechtbank redelijk voor. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
4.21.2.
Wettelijke rente is bedoeld als schadevergoeding wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom. De rechtbank begrijpt uit de verzetdagvaarding, die in zoverre niet is weersproken, dat het banksaldo van € 42.652,98 op 28 januari 2013 door de deurwaarder is meegenomen en dat het op 2 februari 2013 weer door hem is teruggestort. [gedaagde] dient derhalve wettelijke rente te vergoeden over € 42.652,98 met ingang van 28 januari 2013 tot en en met 2 februari 2013.
De wettelijke rente over het hiervoor toewijsbaar geachte bedrag van € 1.502,50 is, bij gebreke van een concreet aan te wijzen datum, toewijsbaar vanaf de dag van het dienen van eis in reconventie, derhalve met ingang van 13 februari 2013.
4.22.
De conclusie is dat de vordering sub II zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.502,50 te vermeerderen met de gewone wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 13 februari 2013 tot de dag der algehele voldoening ervan, voorts te vermeerderen met de gewone wettelijke rente over € 42.652,98 met ingang van 28 januari 2013 tot en met 2 februari 2013.
4.23.
De gevorderde verklaring voor recht (zie 3.7, sub I) zal eveneens worden toegewezen nu [eiser] stelt nog andere schade te hebben geleden dan in deze procedure gevorderd.
4.24.
Hoewel de vordering in geldelijke zin grotendeels zal worden afgewezen en partijen in die zin kunnen worden beschouwd als over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, wordt geen aanleiding gezien voor compensering van proceskosten. De aard van de wèl toegewezen schadevergoeding rechtvaardigt dat de door [eiser] gemaakte proceskosten ter inning van het thans toegewezen bedrag voor rekening van [gedaagde] komen. Deze kosten worden berekend naar het op het toegewezen bedrag toepasselijke liquidatietarief. Zodoende zal [gedaagde] worden veroordeeld in de aan de zijde van [eiser] gevallen kosten van het geding, tot heden begroot op € 768,00 aan salaris advocaat (2 punten, tarief I).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet gegrond,
5.2.
vernietigt het bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2013 met zaaknummer / rolnummer C/13/532441 / HA ZA 12-1513 in de zaak van[gedaagde] (zijnde: [gedaagde]) als eiseres tegen [eiser] als gedaagde,
en opnieuw rechtdoende:
in conventie in de hoofdzaak
5.3.
wijst het gevorderde af,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiser] gevallen kosten van het geding behoudens de explootkosten voor de verzetdagvaarding, tot heden begroot op € 6.596,00,
5.5.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie in het incident
5.6.
verstaat dat geen vordering is ingesteld,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig jegens [eiser] zijn en [gedaagde] mitsdien aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.502,50 (zegge: éénduizendvijfhonderdtwee euro en vijftig cent) te vermeerderen met de gewone wettelijke rente met ingang van 13 februari 2013 tot de dag der algehele voldoening,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de gewone wettelijke rente over € 42.652,98 (zegge: over tweeënveertigduizendzeshonderdtweeënvijftig euro en achtennegentig cent) met ingang van 28 januari 2013 tot en en met 2 februari 2013,
5.10.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] tot heden begroot op € 768,00,
5.11.
verklaart de hierboven in reconventie uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Schoonbrood - Wessels en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.