ECLI:NL:RBAMS:2013:6549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
C/13/527802 / HA ZA 12-1237
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'exit' in de investeringsovereenkomst en de gevolgen voor de curator van Foreign Media B.V.

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van het failliete Foreign Media B.V. en ABN AMRO Participaties Fund I B.V. (AAPart) over de uitleg van een bepaling in de investeringsovereenkomst. De curator stelde dat de verkoop van aandelen in dochtermaatschappijen van Foreign Media onder het begrip 'exit' viel, zoals gedefinieerd in de investeringsovereenkomst. AAPart betwistte deze uitleg en voerde aan dat de overeenkomst ten aanzien van haar was geëindigd en dat er geen sprake was van een 'exit' in de zin van de overeenkomst.

De rechtbank oordeelde dat de curator onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om zijn uitleg van het begrip 'exit' te onderbouwen. De rechtbank volgde de uitleg van AAPart, waarbij 'exit' werd gedefinieerd als het moment waarop investeerders gezamenlijk besluiten hun participatie in de onderneming te verkopen. Dit impliceert actieve betrokkenheid van de investeerders, wat in deze zaak niet aan de orde was. De rechtbank wees de vordering van de curator af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke definities in investeringsovereenkomsten en de noodzaak voor curatoren om hun vorderingen goed te onderbouwen. De beslissing heeft implicaties voor de uitleg van contractuele bepalingen in de context van faillissement en investeringen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/527802 / HA ZA 12-1237
Vonnis van 3 april 2013
in de zaak van
[eiser]
kantoorhoudende te [plaats]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FOREIGN MEDIA B.V.,
eiser,
advocaat mr. I. Grijpma te Leeuwarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABN AMRO PARTICIPATIES FUND I B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. de Groot te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en AAPart worden genoemd. De failliete vennootschap Foreign Media B.V. wordt hierna Foreign Media genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2012 met producties;
  • het herstelexploot van 17 september 2012;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 12 december 2012 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 februari 2013 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Aanvankelijk had de curator ook [bedrijf]gedagvaard, maar bij akte van 28 november 2012 heeft hij de vordering tegen deze gedaagde ingetrokken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Foreign Media en haar dochtermaatschappijen (hierna ook: de groep) hielden zich bezig met het op de markt brengen in binnen- en buitenland van boeken, muziek- en luister cd’s en film- en televisieserieproducties (zo heeft zij onder meer de cd-boxen die via het Kruidvat werden verkocht uitgegeven).
2.2.
Foreign Media is opgezet door [naam] (hierna: [naam]). De onderneming bankierde bij ABN AMRO Bank. Op enig moment is AAPart toegetreden als aandeelhouder en hield zij samen met Foreign Film Company B.V. (een vennootschap van [naam], hierna: FFC) alle aandelen in Foreign Media.
2.3.
In 2006 is [naam 2] (hierna: [naam 2]) als [functie] van Foreign Media ontslagen en is hem een ontslagvergoeding van [bedrag]uitbetaald.
2.4.
Op[datum]is de Coöperatieve[bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) toegetreden als aandeelhouder van Foreign Media en hebben partijen een investeringsovereenkomst ondertekend (hierna: de investeringsovereenkomst). In de investeringsovereenkomst is, voor zover voor het onderhavige geschil van belang, het volgende bepaald:
“(…)
8. EXIT
(…)
8.1.1
Het is de uitgesproken bedoeling van de Partijen dat uiterlijk in 2010 een verkoop van de (ondernemingen van de) Groep zal plaatsvinden hetzij door middel van een beursintroductie, hetzij door middel van een onderhandse verkoop (de“Exit”). De hiervoor bedoelde termijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om eerder of later een Exit te realiseren.
8.1.2
Ieder der Partijen zal steeds loyaal zijn medewerking verlenen aan het tot stand brengen van de Exit en al datgene doen dat redelijkerwijs van hem/haar gevorderd kan worden om die Exit te realiseren.
8.1.3
Onder meer, maar niet alleen, in het kader van de Exit neemt ieder der Partijen het op zich om zodra hem/haar op welke wijze dan ook ter kennis komt dat een derde belangstelling heeft om de Groep en/of één of meer van de ondernemingen van de Groep te kopen, hij/zij daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling zal doen aan de overige Partijen.
(…)
9.1.4
Van afvloeiingskosten met betrekking tot[naam 2] zal 67% voor rekening en risico van FFC (60%) een AAPart (40%) zijn.
(…)
11.1.1
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en eindigt ten aanzien van een Partij op het moment dat zij met inachtneming van de bepalingen van deze Overeenkomst ophoudt Aandeelhouder te zijn (…).
(…)”
2.5.
In [datum] is [naam 3] (de nieuwe directeur van Foreign Media, hierna: [naam 3]) partij geworden bij de Investeringsovereenkomst en hebben AAPart en [bedrijf 2] elk een aandeelhouderslening aan Foreign Media verstrekt ten bedrage van € 3,5 miljoen. Bij die gelegenheid hebben partijen een addendum bij de investeringsovereenkomst ondertekend (hierna: het addendum). In het addendum is, voor zover voor het onderhavige geschil van belang, het volgende bepaald:
“(…)
6.5
Vergoedingen kosten Vennootschap
Bij het realiseren van een Exit zullen de afvloeiingskosten die door de Vennootschap zijn gemaakt met betrekking tot de afvloeiing van [naam 2] voor 67% (…) aan de Vennootschap worden vergoed door FFC en AAPart. FFC zal 60% (…) van het aan de Vennootschap te vergoeden bedrag voldoen, en AAPart zal 40% (…) van het aan de Vennootschap te vergoeden bedrag voldoen.
(…)”
2.6.
Na toetreding van [naam 3] was de aandelenverhouding in Foreign Media als volgt: [naam 3] 2%; [bedrijf 2] 46%; AAPart 33%; en FFC 19%.
2.7.
In totaal heeft AAPart in verschillende tranches € 26 miljoen geïnvesteerd in Foreign Media.
2.8.
Op 19 oktober 2009 heeft AAPart haar aandelen in Foreign Media overgedragen aan [bank] (hierna: [bank]) voor een koopprijs van € 1,-. [bank] was op dat moment de huisbankier van Foreign Media en had het door haar aan Foreign Media verstrekte krediet opgeëist, althans dreigde dit op te eisen.
2.9.
Aan Foreign Media is op 14 september 2010 surseance van betaling verleend, met benoeming van de curator tot bewindvoerder. Tijdens de surseance heeft de curator de aandelen in het kapitaal van een aantal dochtermaatschappijen van Foreign Media verkocht en overgedragen aan derden.
2.10.
Op 30 september 2010 is Foreign Media failliet verklaard.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, AAPart veroordeelt tot betaling van € 308.200,-, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede een bedrag aan buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten, alles te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De curator legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Toen de curator in september een aantal dochtermaatschappijen van Foreign Media heeft verkocht (zie hiervoor onder 2.9), heeft een ‘exit’ plaatsgevonden, zoals omschreven in artikel 8.1 van de investeringsovereenkomst. Op grond van artikel 6.5 van het addendum was AAPart gehouden op dat moment een bijdrage te voldoen in de afvloeiingskosten van [naam 2] aan Foreign Media ten bedrage van € 308.200,- (40% van 67% van € 1.150.000,-). De curator heeft AAPart verzocht dit bedrag op de faillissementsrekening te voldoen, maar AAPart weigert te betalen. Ondanks de verkoop van haar aandelen aan [bank] is AAPart volgens de curator nog steeds gebonden aan de investeringsovereenkomst (en het addendum).
3.3.
AAPart voert het volgende tot haar verweer aan. Allereerst is de investeringsovereenkomst ten aanzien van AAPart geëindigd. Bovendien is geen sprake van een ‘exit’ in de zin van de investeringsovereenkomst. Dit volgt zowel uit de algemene betekenis van het woord ‘exit’ in de context van investeringen zoals neergelegd in de investeringsovereenkomst, de tekst van artikel 8.1.1 van de investeringsovereenkomst waarin staat dat de aandeelhouders zelf de ‘exit’ moeten realiseren en de bedoelingen van partijen bij het opstellen van de investeringsovereenkomst. Uit de tekst van artikel 8.1.1 volgt dat de bedoeling van partijen was dat de aandeelhouders invloed zouden kunnen uitoefenen op het moment waarop de ‘exit’ gerealiseerd zou worden. Investeringsmaatschappijen zoals AAPart en [bedrijf 2] investeren in ondernemingen vanwege de te realiseren ‘exit’: reeds bij aankoop van de portfolio-onderneming wordt doorgaans een exit-strategie geformuleerd. Het begrip ‘exit’ omvat de wijze waarop een investeringsmaatschappij in portfolio-ondernemingen desinvesteert en haar rendementen behaalt. AAPart verwijst in haar conclusie van antwoord naar een aantal publicaties waarin het begrip ‘exit’ op deze wijze wordt uitgelegd. Van een ‘exit’ is dan ook geen sprake als na de verkoop van de aandelen in de dochtermaatschappijen de aandeelhouders/ investeerders aanblijven als aandeelhouder van de moeder. Ook uit artikel 8.1.3 van de investeringsovereenkomst volgt dat bij een ‘exit’ de aandeelhouders zelf (actief) betrokken zijn; daar is immers overeengekomen dat partijen in het kader van een ‘exit’ mededeling moeten doen aan de andere partijen als een derde belangstelling heeft om de groep en/of een of meer ondernemingen van de groep te kopen. [naam 4] (hierna: [naam 4]), [functie] van AAPart, heeft de bedoeling van partijen ten aanzien van de ontslagvergoeding van [naam 2] ter comparitie als volgt toegelicht:
“(…)
[naam 2] was destijds de [functie] van Foreign Media. [naam] had met hem een hoog salaris afgesproken. In 2006 is hij ontslagen en op grond van het hoge salaris is in de onderhandelingen met hem toen de ontslagvergoeding [bedrag]tot stand gekomen. In 2007 was een nieuwe kapitaalinjectie in Foreign Media nodig, en toen kwam [bedrijf 2] aan boord. [bedrijf 2] stak € 5 miljoen in Foreign Media en AAPart nog eens € 2 miljoen. [bedrijf 2] wilde dat de in haar ogen idiote vergoeding die aan [naam 2] was uitbetaald aan het eind van de rit voor een groot deel door de zittende aandeelhouders, AAPart en FFC zou worden vergoed. Daarom is artikel 9.1.4 in de Investeringsovereenkomst van 23 februari 2007 terecht gekomen. In 2008 was wederom een kapitaalinjectie nodig. Zowel AAPart als [bedrijf 2] hebben toen ieder nogmaals € 3,5 miljoen ingebracht en bij die gelegenheid is de afspraak over de afvloeiingskosten verduidelijk (artikel 6.5 van de overeenkomst van oktober 2008). (…)”
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil komt er in de kern op neer dat partijen van mening verschillen over de uitleg van (een bepaling in) de investeringsovereenkomst, althans het addendum. Bij de uitleg van een overeenkomst gaat het niet alleen om de zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Nu de curator zich beroept op een bepaalde uitleg van de betreffende bepaling, zal hij feiten en omstandigheden moeten aandragen die de door hem voorgestane uitleg kunnen dragen. Hij heeft dit onvoldoende gedaan. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
In de investeringsovereenkomst is bepaald dat van een ‘exit’ sprake is als een verkoop van (de ondernemingen van) de Foreign Media-groep zal plaatsvinden. De curator stelt dat ook de verkoop van de aandelen in een aantal dochtermaatschappijen van Foreign Media door hem, althans onder zijn leiding, in het kader van de surseance, onder het begrip ‘exit’ zoals bedoeld in de investeringsovereenkomst vallen. AAPart stelt zich op het standpunt dat de partijen bij de investeringsovereenkomst met een ‘exit’ hebben bedoeld de verkoop van Foreign Media (of een belangrijk deel van de door haar via haar dochtermaatschappijen gedreven onderneming) door de aandeelhouders zelf. Volgens haar werd met ‘exit’ bedoeld de verkoop (via een beursintroductie dan wel onderhandse verkoop) naar aanleiding van de desinvesteringsbeslissing van de aandeelhouders. De curator gaat bij zijn uitleg van het begrip ‘exit’ – in het kader van artikel 6.5 van het addendum – uit van de tekst van de investeringsovereenkomst, maar hij geeft verder geen aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat de door hem voorgestane ruime betekenis aan het woord ‘exit’ moet worden toegekend. AAPart heeft daarentegen feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat de overeenkomst moet worden uitgelegd op de wijze die zij voorstaat.
4.3.
Met AAPart is de rechtbank van oordeel dat het woord ‘exit’ in de context van een investeringstransactie moet worden uitgelegd op de wijze die gebruikelijk is in het maatschappelijk verkeer. Aldus wordt onder ‘exit’ – in de context van een investeringstransactie als de onderhavige – verstaan het moment waarop de investeerders in een onderneming (gezamenlijk) besluiten hun participatie in de onderneming van de hand te doen, en dit impliceert dat van (actieve) betrokkenheid van de investeerders sprake moet zijn. Dat is hier niet aan de orde. Voorts volgt ook uit het moment waarop voor het eerst is overeengekomen dat AAPart en FFC het grootste deel van de ontslagvergoeding van [naam 2] voor hun rekening zouden nemen, te weten het moment dat [bedrijf 2] toetrad als aandeelhouder, dat het de bedoeling van partijen was dat AAPart en FFC – zoals [naam 4] heeft verklaard – op verzoek van [bedrijf 2] een belangrijk deel van de ‘idiote’ ontslagvergoeding van [naam 2] voor hun rekening zouden nemen, omdat deze in de ogen van [bedrijf 2] kennelijk te hoog en (dus) ten onrechte volledig ten laste van het resultaat van Foreign Media was gebracht. Niet gesteld of gebleken is dat deze bepaling op verzoek en ten bate van Foreign Media zelf in de overeenkomst is opgenomen. Als het de wens van Foreign Media was geweest dat een deel van de ontslagvergoeding voor rekening van haar aandeelhouders zou komen, had het immers voor de hand gelegen dat dit tussen partijen zo zou zijn afgesproken op het moment dat de ontslagvergoeding werd uitbetaald. Bij de door AAPart gestelde bedoeling van partijen past dat werd overeengekomen dat AAPart en FFC eerst bij een ‘exit’ (het moment waarop de investeerders, waaronder [bedrijf 2], hun participatie te gelde zou maken), een deel van die vergoeding aan de vennootschap moesten vergoeden. Daarmee werd immers bereikt dat [bedrijf 2] niet (indirect) mede opdraaide voor de volledige ontslagvergoeding.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de vordering van de curator zal worden afgewezen. De overige stellingen van partijen (waaronder de vraag of AAPart nog gebonden is aan de investeringsovereenkomst en het addendum) behoeven dan ook geen verdere bespreking.
4.5.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.6.
De kosten aan de zijde van AAPart worden begroot op:
- griffierecht €  3.621,-
- salaris advocaat
4.000,-(2 punt × tarief € 2.000,-)
Totaal €  7.621,-
4.7.
De gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna te vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van AAPart tot op heden begroot op € 7.621,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt de curator in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving door AAPart volledig aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens
betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening tot aan de dag van algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2013.