ECLI:NL:RBAMS:2013:6545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
C-13-526532 - HA ZA 12-1178
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en samenhangende zaken in het kader van EVEX II

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, ging het om de vraag of de rechtbank bevoegd was om te oordelen over vorderingen tegen een in Zwitserland gevestigde partij in het kader van samenhangende zaken volgens artikel 6 lid 1 van het Verdrag van Lugano (EVEX II). De eiseressen, OKEAN B.V. en LOGISTIC SOLUTION INTERNATIONAL LIMITED, stelden dat er een nauwe band bestond tussen de vorderingen tegen de gedaagden, waaronder OLYMPUS INVESTMENTS (2001) B.V. en POIZANTER HOLDINGS LIMITED. De rechtbank oordeelde echter dat de verwijten die aan de in Zwitserland gevestigde partij werden gemaakt, zowel feitelijk als rechtens te veel verschilden van de verwijten aan de Nederlandse gedaagde, waardoor de kans op onverenigbare beslissingen gering was. Bovendien was het voor de Zwitserse partij niet voorzienbaar dat zij zich voor een Nederlandse rechter zou moeten verantwoorden. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om over de vorderingen tegen de Zwitserse partij te oordelen. De eiseressen werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij in het incident, die op € 904,- werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 28 augustus 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/526532 / HA ZA 12-1178
Vonnis in incident van 28 augustus 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OKEAN B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
LOGISTIC SOLUTION INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden),
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. R.J. van Galen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLYMPUS INVESTMENTS (2001) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N.A. van Loon te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
POIZANTER HOLDINGS LIMITED,
gevestigd te Limassol (Cyprus),
gedaagde,
niet verschenen,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
FRADOMNA INVESTMENTS LIMITED,
gevestigd te Nicosia (Cyprus),
gedaagde,
niet verschenen,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht
BLAKUR COMPANY INC.,
gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden),
gedaagde,
advocaat mr. drs. R.M. Hermans te Amsterdam,
5.
[gedaagde],
wonende te[woonplaats],
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. I.J.A. Tax te Rotterdam,
6. de rechtspersoon naar vreemd recht
CLOSED JOINT STOCK COMPANY SMART-HOLDING,
gevestigd te Kiev (Oekraïne),
gedaagde,
niet verschenen.
Verweersters in het incident zullen hierna gezamenlijk Okean B.V. c.s. en afzonderlijk Okean en Logistic worden genoemd. Eiseres in het incident zal hierna [gedaagde] worden genoemd. De gedaagden in de hoofdzaak zullen gezamenlijk Olympus c.s. De overige gedaagden zullen afzonderlijk Olympus, Poizanter, Fradomna, Blakur en Smart Holding worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 29 maart, 26 juli, 19 maart en 26 maart 2012,
  • het herstelexploot van 15 mei 2012,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende vordering tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv,
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident tevens houdende vordering tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv,
  • het proces-verbaal van pleidooi van 21 mei 2013 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De hoofdzaak

2.1.
Okean c.s. hebben aan hun vorderingen in de hoofdzaak het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.
De aandelen in Okean werden aanvankelijk gehouden door de Noorse vennootschap Wadan Yards Group AS (hierna: Wadan AS). Okean hield op haar beurt 98,74% van de aandelen in Wadan Yards Okean Joint Stock Company (hierna ook: de aandelen en Wadan Yards), eigenaar van een scheepswerf in Oekraïne. Wadan AS had uit hoofde van kredietovereenkomsten een vordering op Okean van ruim € 53 miljoen. Okean heeft op grond van overeenkomsten uit 2005 en 2007 kredieten verstrekt aan Wadan Yards (hierna: de leningen). Het totaal van de vorderingen uit de leningen van Okean aan Wadan Yards bedroeg begin 2010 ongeveer US $ 44 miljoen.
2.3.
Op 26 februari 2010 heeft Okean haar aandelen in Wadan Yards voor US € 5 miljoen verkocht aan Blakur. Blakur is de koopprijs schuldig gebleven. Op 2 maart 2010 heeft Okean de vorderingen uit de leningen voor in totaal US $ 200,- overgedragen aan Blakur. De overeenkomsten waarbij de aandelen en de vorderingen uit de leningen zijn overgedragen zijn namens Blakur ondertekend door haar enige bestuurder [gedaagde] en namens Okean door[naam 1] althans ingevolge een door hem gegeven volmacht.
2.4.
Op 16 maart 2010 is Wadan AS failliet verklaard.
2.5.
Eind maart 2010 heeft Blakur de aandelen overgedragen aan[bedrijf], die deze kort daarop heeft doorverkocht aan[bedrijf x], die de aandelen op haar beurt heeft verkocht aan vijf vennootschappen. Deze hebben de aandelen in of omstreeks april 2011 doorverkocht aan Olympus. In februari 2012 is overeengekomen dat 50% van de aandelen in Wadan Yards door Olympus zou worden verkocht aan Smart Holding.
2.6.
Op 14 mei 2010 heeft Blakur de vorderingen uit de leningen overgedragen aan Poizanter en Fradomna, wederom voor in totaal US $ 200,-. Anders dan in de overeenkomst van 2 maart 2010 tussen Okean en Blakur was opgenomen, is aan Wadan Yards noch door Blakur noch door Poizanter en Fradomna aanvullend krediet verstrekt. Wel heeft Wadan Yards zekerheden aan laatstgenoemde vennootschappen verstrekt.
2.7.
Op 6 oktober 2010 heeft de curator van Wadan AS de aandelen in Okean overgedragen aan[bedrijf y]
2.8.
Op 30 maart 2011 is Blakur op verzoek van [gedaagde], die vanuit haar trust-praktijk optrad als bestuurder van Blakur, vrijwillig ontbonden. Deze ontbinding is weer ongedaan gemaakt, waarna Blakur in november 2011 failliet is verklaard.
2.9.
De curator van Wadan AS heeft op 7 maart 2012 de rechten die voortvloeien uit de kredietovereenkomsten tussen Wadan AS en Okean, waaronder alle mogelijke vorderingen uit onrechtmatige daad op Olympus c.s., overgedragen aan Logistic.
2.10.
Okean c.s. hebben in de hoofdzaak gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de (overeenkomsten strekkende tot de) overdrachten van de aandelen en van de vorderingen uit de leningen door Okean aan Blakur nietig zijn en dat Okean rechthebbende is gebleven op de aandelen in Wadan Yards en de vorderingen uit de leningen. Daarnaast hebben Okean c.s. gevorderd dat Olympus c.s. worden veroordeeld tot vergoeding van schade uit onrechtmatige daad, gepleegd jegens de gezamenlijke schuldeisers van Okean en Wadan AS, op te maken bij staat. Volgens Okean c.s. is met het geheel van transacties en handelingen van Olympus c.s. uitvoering gegeven aan een vooropgezet plan om zonder reële tegenprestatie in het bezit te komen van de aandelen en de vorderingen uit de leningen. Dit handelen is onrechtmatig jegens (onder meer) Okean c.s. en hun schuldeisers, aldus steeds Okean c.s. in de hoofdzaak.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde] heeft gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om over de tegen haar gerichte vorderingen in de hoofdzaak te oordelen. Zij heeft aangevoerd dat de in artikel 6 sub 1 van het Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 (hierna: EVEX II) bedoelde nauwe band ontbreekt en dat het schadebrengende feit zich niet in Amsterdam heeft voorgedaan in de door artikel 5 sub 3 EVEX II bedoelde zin.
Daarnaast vordert [gedaagde] dat Logistic op de voet van artikel 224 Rv wordt bevolen om zekerheid te stellen voor haar proceskosten tot een bedrag van € 10.000,-.
3.2.
Okean c.s. betogen dat de door artikel 6 sub 1 EVEX II bedoelde band wel bestaat en dat het schadebrengende feit in de zin van artikel 5 sub 3 EVEX II zich in Nederland heeft voorgedaan omdat de schade in Nederland is ingetreden nu Okean door de aandelen- en de leningenoverdracht is benadeeld en zij in Nederland is gevestigd.
Okean c.s. bepleiten verder dat ook de incidentele vordering tot zekerheidstelling moet worden afgewezen.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Op grond van de hoofdregel in artikel 2 sub 1 EVEX II worden degenen die woonplaats hebben op het grondgebied van een door dit verdrag verbonden staat opgeroepen voor de gerechten van die staat. Een inwoner van een van de verdragsstaten kan evenwel ook voor het gerecht van een andere door dit verdrag verbonden staat worden opgeroepen indien zich een in het EVEX II opgenomen alternatieve bevoegdheidsgrond voordoet.
4.2. Een van die alternatieve bevoegdheidsgronden is neergelegd in artikel 6 sub 1 EVEX II. Die bepaling houdt in dat indien er meer gedaagde partijen zijn, alle gedaagden kunnen worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een van hen, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen ontstaan. Bij de toepassing van deze bepaling dient in het oog te worden gehouden dat het hier een uitzondering op de hoofdregel betreft, die niet zodanig ruim mag worden uitgelegd dat de hoofdregel haar karakter verliest.
4.3.
De enige gedaagde partij die in Amsterdam is gevestigd, is Olympus. De te beantwoorden vraag is dus of tussen de vorderingen tegen Olympus en die tegen [gedaagde] een voldoende nauwe band bestaat. De omstandigheid dat de overige gedaagde partijen zich niet tegen bevoegdheid van deze rechtbank hebben verzet, is niet relevant voor de beantwoording van deze vraag.
4.4.
Het is aan Okean c.s. om feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van hun standpunt dat de bedoelde nauwe band bestaat. Zij hebben daartoe aangevoerd dat Olympus als verkrijgster van de aandelen paulianeus, althans onrechtmatig heeft gehandeld door mee te werken aan de transacties die tot haar verkrijging van de aandelen hebben geleid en dat [gedaagde] in hoedanigheid van bestuurder ten behoeve van Blakur mededader was van deze transacties.
4.5.
Uit de door Okean c.s. gestelde feiten kan niet worden afgeleid dat tussen de vorderingen op Olympus en die op [gedaagde] het vereiste nauwe verband bestaat. Okean c.s. hebben gesteld dat de transacties dienden ter uitvoering van een vooropgezet plan om de aandelen en de vorderingen aan het vermogen van Okean te onttrekken, zodat op grond van die stelling weliswaar kan worden aangenomen dat er enig verband bestaat tussen de transacties met de aandelen en de leningen, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat tussen de vorderingen op Olympus en die op [gedaagde] een nauwe band bestaat.
4.6.
Hoewel, naar gesteld, sprake is van de uitvoering van een vooropgezet plan, moet worden geconstateerd dat de verwijten die Okean c.s. maken aan het adres van Olympus en [gedaagde] andere transacties betreffen. [gedaagde] wordt verweten dat zij betrokken is geweest bij de overname door Blakur van de aandelen en de vorderingen uit de leningen zonder een reële tegenprestatie, terwijl Olympus wordt verweten dat zij als vierde schakel na Blakur op onrechtmatige wijze (alleen) de aandelen heeft verkregen. Het gaat dus om andere transacties, waarbij slechts gedeeltelijk dezelfde goederen zijn overgedragen. Verder geldt dat [gedaagde] bij deze transacties betrokken is geweest als bestuurder van een verkrijgende vennootschap terwijl Olympus als verkrijgende vennootschap zelf wordt aangesproken. Okean c.s. heeft onvoldoende concreet gemaakt hoe de rol van [gedaagde] als bestuurder in het (gestelde) samenstel van transacties zich verhoudt tot de rol van Olympus daarin. Niet gesteld is dat [gedaagde] enige concrete bemoeienis heeft gehad met het handelen van Olympus of met het voorbereiden of bespreken van het gestelde vooropgezette plan. Dit ligt (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) ook niet voor de hand, gelet op het feit dat [gedaagde], naar zij onweersproken heeft gesteld, werkzaam was bij een trustkantoor, dat zij in die hoedanigheid was benoemd tot bestuurder van Blakur en dat zij niet tevens bestuurder van Olympus is (geweest). Een en ander brengt mee dat, ook als wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling dat alle transacties deel uitmaakten van een vooropgezet plan, de verwijten die Olympus en [gedaagde] worden gemaakt zodanig van elkaar verschillen dat de kans op onverenigbare beslissing bij afzonderlijke berechting gering moet worden geacht. Daarvoor vertonen de verwijten zowel feitelijk als rechtens te grote verschillen. De omstandigheid dat het aan [gedaagde] gerichte verwijt (wat volgens Okean c.s. kennelijk inhoudt dat zij de haar gegeven instructies niet klakkeloos mocht overnemen, omdat deze strekten ter uitvoering van het door de overige gedaagden ontworpen onrechtmatige plan) in enige mate voortbouwt op de aan Olympus gerichte verwijten, is onvoldoende voor een ander oordeel.
4.7.
Verder mag niet uit het oog worden verloren dat aan de bevoegdheidsregels van EVEX-II onder meer het rechtszekerheidsbeginsel ten grondslag ligt. Dit brengt mee dat de toepassing van die regels tot een voor partijen ten tijde van hun handelen (enigermate) voorzienbaar resultaat dient te leiden. Olympus was niet betrokken bij de aan [gedaagde] verweten gedragingen, aangezien deze vennootschap pas vier schakels verder in de keten van opvolgende verkrijgers de aandelen heeft verworven. Nu door Okean daaromtrent niets is gesteld moet worden aangenomen dat voor [gedaagde] ten tijde van de haar verweten gedragingen in het geheel niet voorzienbaar was dat Olympus een van de opvolgende verkrijgers van de aandelen zou zijn. Het viel voor haar dan ook niet te voorzien dat zij zich voor haar handelen mogelijk tegenover een Nederlandse rechter zou moeten verantwoorden.
4.8.
Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de op grond van artikel 6 sub 1 EVEX II vereiste samenhang tussen de vorderingen op [gedaagde] en die op Olympus ontbreekt, zodat deze rechtbank aan die bepaling niet de bevoegdheid kan ontlenen om over de vorderingen tegen [gedaagde] te oordelen.
4.9.
Ook artikel 5 sub 3 EVEX II biedt geen grondslag voor bevoegdheid van deze rechtbank om over de vorderingen tegen [gedaagde] te oordelen. Okean c.s. hebben gesteld dat de schadelijke gevolgen van het handelen van [gedaagde] in Nederland zijn ingetreden omdat Okean door dat handelen vermogensschade heeft geleden en zij in Nederland is gevestigd. [gedaagde] heeft er echter terecht op gewezen dat Okean in Gorinchem is gevestigd. Dit betekent dat, ook indien Okean c.s. zouden worden gevolgd in hun stelling dat de initiële schade veroorzaakt door het (gestelde) onrechtmatige handelen van [gedaagde] in de vestigingsplaats van Okean zou zijn ingetreden, dit niet tot bevoegdheid van deze rechtbank kan leiden. Gorinchem ligt immers in het arrondissement Rotterdam, zodat, als Okean c.s. zouden worden gevolgd in hun stelling dat de initiële schade daar is ingetreden, niet deze rechtbank maar de rechtbank Rotterdam bevoegd zou zijn de vorderingen tegen [gedaagde] te beoordelen.
4.10.
De vordering van [gedaagde] op de voet van artikel 224 Rv strekt er kennelijk toe dat Logistic zekerheid dient te stellen voor de door [gedaagde] naar verwachting te maken proceskosten, indien de rechtbank zou oordelen dat zij bevoegd is om over de vorderingen tegen haar te oordelen. Nu aan deze voorwaarde niet is voldaan, komt de rechtbank aan de beoordeling van de vordering ex artikel 224 Rv niet toe.
4.11.
Okean c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van het incident aan de zijde van [gedaagde]. Deze kosten worden begroot op € 904,- (2 punten maal tarief € 452,-) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om over de vorderingen tegen [gedaagde] te oordelen,
5.2.
veroordeelt Okean c.s. in de proceskosten van [gedaagde] in het incident, tot op heden begroot op € 904,-,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers, mr. L.S. Frakes en mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.type: