ECLI:NL:RBAMS:2013:6534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
AMS 12-4099
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering aan Ghanese moeder met minderjarige Nederlandse zoon in Zambrano/Dereci-situatie

In deze zaak gaat het om een Ghanese moeder die een bijstandsuitkering heeft aangevraagd voor zichzelf en haar minderjarige Nederlandse zoon. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen, omdat de moeder geen verblijfstitel zou hebben die recht geeft op bijstand. De moeder heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er in dit geval sprake is van een 'Zambrano/Dereci-situatie', wat betekent dat de moeder recht heeft op een verblijfsrecht van rechtswege. Dit recht is afgeleid van het verblijfsrecht van haar zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de bijstandsuitkering in strijd is met de wet, omdat de moeder, gezien haar situatie, recht heeft op bijstand als alleenstaande ouder. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens is er een voorlopige voorziening getroffen, zodat de moeder in de tussentijd recht heeft op een aanvullende uitkering tot het niveau van de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders. De rechtbank heeft ook de proceskosten en het griffierecht aan de moeder toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/4099

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

wonende te[woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. E.C. Gelok,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. M. Mulders.

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toe te kennen, omdat eiseres geen verblijfstitel heeft op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
Bij besluit van 13 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Ter zitting is gesproken over de in de maand mei te verwachten uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de vraag of in een zogeheten “Zambrano-situatie” (waarin eiseres stelt te verkeren) vreemdelingenrechtelijk bezien sprake is van een rechtstreeks verblijfsrecht. Partijen hebben ermee ingestemd de behandeling van de zaak voor korte tijd, tot 22 augustus 2013, aan te houden. Daarbij is onderling overeengekomen dat eiseres voor de beperkte periode tot aan die nieuwe zittingsdatum in aanmerking wordt gebracht voor een niet terugvorderbare bijstandsuitkering tot een totaalbedrag voor eiseres en haar zoon van het niveau van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder. Voorts is besproken dat beide partijen contact opnemen met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de visie van de staatssecretaris op de verblijfsrechtelijke positie van eiseres.
De rechtbank heeft de zaak ter nadere zitting behandeld op 22 augustus 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiseres is tevens bijgestaan door de door haar meegenomen Engelse tolk E.M. Pennings. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
feiten en omstandigheden
Eiseres bezit de Ghanese nationaliteit. Haar inwonende zoon,[belanghebbende], is geboren op [2002]. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit.
Hangende een vreemdelingrechtelijke procedure heeft eiseres een procedureel verblijfsrecht in Nederland. Deze procedure heeft tot onderwerp een door eiseres gesteld, in het Unierecht geworteld verblijfsrecht.
2.
wettelijk kader
2.1.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van het tweede lid wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet (Vw) (http://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/Hoofdstuk3/Afdeling1/Artikel8/geldigheidsdatum_28-08-2013)2000 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/Hoofdstuk3/Afdeling1/Artikel8/geldigheidsdatum_28-08-2013), met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG (http://wetten.overheid.nl/BWBR0015703/Hoofdstuk2/22/Artikel11/geldigheidsdatum_28-08-2013/toon_popup_eurdocument_32004L0038).
2.2.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Op grond van het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0015703/Hoofdstuk2/22/Artikel11/geldigheidsdatum_28-08-2013).
2.3.
Op grond van artikel 8 van de Vw 2000 – voor zover hier van belang – heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2.4.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) wordt er een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, genieten de burgers van de Unie de rechten en hebben zij de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere, het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
3.
standpunten van partijen
3.1.
Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit bezit en ook niet met een Nederlander gelijk is gesteld zodat zij op grond van artikel 11 van de WWB geen recht heeft op een bijstandsuitkering. Eiseres mag vooralsnog in Nederland verblijven, maar dat betekent niet dat zij beschikt over een verblijfstitel op grond waarvan recht op bijstand bestaat. Hetzelfde geldt ten aanzien van het beroep ten aanzien van artikel 20 van het VWEU in samenhang met de zaak Ruiz-Zambrano. Artikel 16, tweede lid, van de WWB staat in de weg aan verlening van bijstand, ook indien sprake zou zijn van zeer dringende redenen.
Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat ook het arrest Dereci aan verlening van bijstand in de weg staat. Door de weigering van bijstand wordt eiseres niet gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten. Haar zoon ontvangt een zogeheten ¨baby-uitkering¨, en eiseres kan mogelijk in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de woonkosten indien zij die aanvraagt.
Ter zitting van 22 augustus 2013 heeft verweerder daaraan toegevoegd dat dit standpunt ook geldt indien wordt uitgegaan van een rechtstreeks verblijfsrecht op grond van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2012 met ECLI-nummer ECLI:NL:CRVB:2012:BY5173 (hierna: de uitspraak van de Raad) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 augustus 2013 met ECLI-nummer ECLI:NL:RVS:2013:725 (hierna: de uitspraak van de Afdeling).
3.2.
Eiseres stelt dat de vader van haar zoon het gezin reeds in 2006 heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. Er is geen sprake van contact tussen eiseres en haar zoon enerzijds en de vader van haar zoon anderzijds. Dit is door verweerder niet betwist.
Eiseres heeft dan een verblijfsrecht dat rechtstreeks uit artikel 20 van het VWEU voortvloeit. Het is aan verweerder om daarover zelfstandig een oordeel te vormen. Eiseres heeft recht op een bijstandsuitkering nu zij geen middelen heeft om in haar bestaan te voorzien. Eiseres verwijst naar de uitspraken van de Raad en de Afdeling.
Omdat sprake is van een rechtstreeks verblijfsrecht, leidt de toetsing aan het arrest Dereci niet alsnog tot een ander oordeel, aldus de gemachtigde van eiseres.
4.
inhoudelijke beoordeling
4.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
Tekst

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • treft een voorlopige voorziening als hiervóór omschreven onder 4.19;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1416, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.T.A. Sukul, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2013.
de griffier
de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.