ECLI:NL:RBAMS:2013:6484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
C/13/492796 / HA ZA 11-1922
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door gebrekkige opbouw van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisers, buren van gedaagde, en gedaagde, die een opbouw op zijn woning heeft laten plaatsen door UFA Bouw. Eisers hebben schade geleden door lekkages die zijn ontstaan als gevolg van een gebrek aan de waterdichtheid van de opbouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde als bezitter van de opstal aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 lid 1 BW, omdat het gebrek is ontstaan door het werk dat door UFA Bouw is verricht. Gedaagde's beroep op de tenzij-clausule werd verworpen, omdat er geen sprake was van een ononderbroken gebeurtenis die door een externe omstandigheid werd veroorzaakt. De rechtbank heeft de schade geschat op € 3.000,--, waarbij rekening is gehouden met de noodzaak tot vervanging van het gehele dak en een verrekening van nieuw voor oud van 50%. De vordering tot schadevergoeding werd toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf 8 juni 2010. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan beide partijen toegewezen, waarbij gedaagde als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. In de vrijwaringszaak werd UFA Bouw veroordeeld om aan gedaagde te betalen al hetgeen waartoe gedaagde in de hoofdzaak was veroordeeld, inclusief de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 19 juni 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/492796 / HA ZA 11-1922 van

1.[eisers],

wonende te [woonplaats],
2.
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[eiser],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S. van 't Hof te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UFA BOUW B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O. Surquin te Arnhem,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/505109 / HA ZA 11-2780 van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S. van 't Hof te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UFA BOUW B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O. Surquin te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisers], [eiser] en UFA Bouw worden genoemd.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juni 2011, met producties,
  • de conclusie van antwoord van UFA Bouw, met één productie,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [eiser], met producties,
  • de conclusie van antwoord in incident tot oproeping in vrijwaring,
  • het extract uit de minuten berustende ter griffie van deze rechtbank van 19 oktober 2011, waarbij het [eiser] is vergund om UFA Bouw in vrijwaring te doen dagvaarden,
  • de conclusie van antwoord van [eiser], met producties,
  • het tussenvonnis van 28 december 2011,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 september 2012, met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen,
  • de akte uitlating producties na comparitie van [eisers], met producties,
  • de antwoordakte na akte uitlating producties na comparitie van [eiser],
  • de akte van UFA Bouw, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 november 2011, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 8 februari 2012,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 september 2012, met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen,
  • de antwoordakte na akte uitlating producties na comparitie van [eiser],
  • de akte van UFA Bouw, met producties.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
In opdracht van [eiser] is [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) medio 2009 gestart met de werkzaamheden ter realisatie van een opbouw op de woning van [eiser] aan de [straat] te [woonplaats] (hierna: de opbouw).
[eisers] bewoont de daarnaast gelegen woning aan de [straat] te [woonplaats].
3.2.
[bedrijf 1] is op 10 november 2009 in staat van faillissement verklaard. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]), enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1], is op 22 juni 2010 in staat van faillissement verklaard. [bedrijf 2](hierna: [bedrijf 2]) was voorheen enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] en is na het faillissement van [bedrijf 1] in dienst getreden van UFA Bouw. UFA Bouw heeft het werk van [bedrijf 1] ter zake van de opbouw met ingang van 6 januari 2010 afgebouwd.
3.3.
Op 5 september 2009 heeft [eisers] in zijn woning de eerste lekkage
geconstateerd. [eisers] hierover [eiser] over deze lekkage ingelicht, waarna UFA Bouw heeft getracht de door de lekkage veroorzaakte schade te herstellen.
3.4.
Vervolgens heeft [eisers] op verschillende plekken in zijn woning nieuwe lekkages geconstateerd. UFA Bouw heeft getracht de lekkages te verhelpen. In opdracht van de verzekeraar van [eisers] heeft schade-expert CED Nomex haar bevindingen met betrekking tot de lekkages en de gevolgen daarvan neergelegd in een rapport van 28 september 2009.
3.5.
Bij e-mail van 15 maart 2010 heeft [eisers] aan [bedrijf 2]bericht dat de door UFA Bouw uitgevoerde reparaties geen effect hebben gesorteerd en dat hij genoodzaakt is een onafhankelijk dakbedrijf in te schakelen voor het uitvoeren van de reparatiewerkzaamheden. In die e-mail heeft [eisers] UFA Bouw aansprakelijk gesteld voor de opgetreden schade en de te maken reparatiekosten.
3.6.
In april 2010 traden er nog steeds lekkages op. CED Nomex heeft wederom de schade opgenomen en haar bevindingen neergelegd in een rapport van 16 april 2010.
3.7.
[naam 1] (hierna: [naam 1]) van [bedrijf 3] heeft op verzoek van CED Nomex op 11 maart 2010 een inspectie uitgevoerd van de schade aan het dak van de woning van [eisers]. De inspectierapportage van 19 juli 2010 luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“(…)Observaties
Op het dak troffen wij een door de buren nieuwe aangebrachte opbouw aan. De aansluiting van deze opbouw en het dak van de [straat] boven (…) was volgens mijn observaties de oorzaak van de lekkage. De aannemer die de bouwwerkzaamheden aan het pand [straat] (…) uitvoerde, heeft getracht deze aansluiting af te dichten met dakbedekking. Dit was onuitvoerbaar op de wijze waarop de aannemer de werkzaamheden heeft verricht. Het aanbrengen van de dakbedekking is mijns inziens onvakkundig uitgevoerd, evenals de gehele opbouw.
Tijdens mijn inspecties heb ik diverse details waargenomen waar de lekkage duidelijk zichtbaar was. Teneinde de opbouw aan de zijde van de [straat] (…) geheel en goed waterdicht te krijgen, diende het gehele dakterras van (…) [eisers]
te worden verwijderd. Daarnaast diende er nieuwe randstroken aangebracht te worden en diende na afloop het dakterras wederom gemonteerd te worden.
Conclusie
Mijns inziens is zowel de aannemer die de bouwwerkzaamheden (…) heeft uitgevoerd alsook de buurman (…) verantwoordelijk is voor de gebrekkige afwerking van de opbouw en de hieruit voortgekomen lekkage en schade. (…)”
3.8.
Op 7 april 2010 is [naam 2] (hierna: [naam 2]) van [bedrijf 4] met de reparatiewerkzaamheden aan de woning van [eisers] gestart.
3.9.
De verzekeraar van [eisers] heeft hem op 12 april 2010 bericht dat de als gevolg van de werkzaamheden ontstane schade niet wordt vergoed. Vervolgens heeft [eisers] bij brief van 19 april 2010 [eiser] aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade.
3.10.
De factuur van [bedrijf 4] van 31 mei 2010 voor de
reparatiewerkzaamheden ten bedrage van in totaal EUR 18.140,71 inclusief BTW
is door [eisers] voldaan.
3.11.
Bij brief van 10 maart 2011 heeft [naam 2] als volgt verklaard, voor zover hier
relevant:
“Hierbij de gang van zaken omtrent het dakterras op de[straat] bij de familie [eisers]. Wij hebben daar in 2008 een dakterras geplaatst. (…)
In de situatie, die wij aantroffen(in 2009, rb)
zagen wij dat de constructie en de dakopbouw zelf over de erfgrens/draagconstructie van het dakterras was gebouwd. Wij hebben onmiddellijk getracht de dakaansluitingen van de dakopbouw waterdicht te krijgen om verdere vervolgschade te voorkomen. Doordat de dakopbouw over de draagconstructie van het terras is gebouwd en de eerder genoemde aansluitingen tussen dak en constructie van de opbouw onvoldoende gedetailleerd en uitgevoerd waren, was het niet mogelijk was dit op een juiste mannier waterdicht te maken zonder de opbouw of het dakterras te verwijderen.
Om het geheel toch op een deugdelijke manier waterdicht te maken is na overleg met de buurman besloten het dakterras in fasen te verwijderen. Na verwijdering van het terras en de draagconstructie konden wij deugdelijke zinken kappen plaatsen en inwerken onder de dakopbouw om vervolgens bitumen stoken inbranden om een waterdichte laag te krijgen op het dak, onder het terras. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd in 2 fasen en het dakterras is naderhand teruggebouwd in zijn oorspronkelijke staat.”
3.12.
[naam 2] heeft op 21 augustus 2012 als volgt aanvullend schriftelijk verklaard,
voor zover hier relevant:
“(…) De stelling van UFA Bouw dat de lekkages bij (…) [eisers] zijn veroorzaakt doordat er te weinig ruimte was tussen de zijwand van de dakopbouw en de afvoeren/ontluchtingsbuizen, waardoor het water na hevige regenval niet weg zou kunnen, is naar mijn mening niet juist. De lekkage is veroorzaakt door een slechte aansluiting van het zink van de opbouw met het bitumen van het dak. Als het water op het dak niet meteen/snel weg kan, dan leidt dit niet tot lekkage. (…) Overigens was er voor de aanvang van de werkzaamheden door [bedrijf 1]/UFA Bouw ook geen sprake van lekkage. (…)
Om na de reparatiewerkzaamheden weer een dak van goede kwaliteit te hebben – dat niet gevoelig is voor lekkages en vergelijkbaar met de kwaliteit van het dak voor de start van de werkzaamheden door [bedrijf 1]/UFA Bouw – was het nodig om het gehele dak te vervangen. Als alleen het beschadigde gedeelte van het dak zou zijn vervangen, dan zou het dak altijd een zwakke plek hebben behouden. Deze zwakke plek zou zich dan bevinden op de naad waar het oude en het nieuwe gedeelte van het dak op elkaar zouden aansluiten, onder het dakterras van (…) [eisers]. Om deze reden was [bedrijf 3] ook alleen bereid om een garantie af te geven als het hele dak zou worden vervangen.
(…) in de factuur (…) zijn inbegrepen de werkzaamheden voor de vervanging van het dak, maar ook de werkzaamheden voor het afbreken en opbouwen van het terras, die noodzakelijk waren om het dak te kunnen repareren. De kosten voor de vervanging van het dak bedroegen € 5.582,- (…) Vermeerderd met BTW en AK, bedroegen deze kosten uiteindelijk € 7.605,55. De overige kosten zien op het afbreken en opbouwen van het dakterras en de nieuwe materialen die nodig waren doordat delen van het dakterras door het op- en afbreken beschadigd waren geraakt. (…)”

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven, hoofdelijke veroordeling van [eiser] en UFA Bouw tot betaling van:
1. EUR 18.140,71 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
8 juni 2010 tot aan de dag der algehele betaling,
2. de kosten van het herstel van de afwerking van de opbouw aan de achterkant daarvan en van het herstel van de afwatering aan de achterkant van de opbouw,
3. de kosten van de procedure conform het liquidatietarief van Rapport Voorwerk II, vermeerderd met wettelijke rente.
4.2.
[eisers] stelt met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding samengevat dat
[eiser] primair aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW, nu de schade een gevolg is van gebreken in zijn opbouw. Subsidiair is [eiser] aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW, nu hij, door met alle wetenschap over de handelwijze van UFA Bouw over het risico op een slechte constructie van de opbouw en over de kwaliteit van het door haar geleverde werk, UFA Bouw de werkzaamheden heeft laten voortzetten.
UFA Bouw is aansprakelijk voor de schade, nu haar onzorgvuldige werkwijze jegens [eisers] een onrechtmatige daad oplevert.
Verder stelt [eisers] met betrekking tot de gevorderde herstelkosten dat [naam 2] tijdens de reparatiewerkzaamheden heeft geconstateerd dat aan de achterkant van de opbouw de afdekking niet goed is aangebracht en de afwatering niet goed is geregeld, hetgeen in de toekomst voor problemen zou kunnen zorgen. Dit probleem is eveneens een gevolg van de onzorgvuldige werkwijze van UFA Bouw, waarin [eiser] niet heeft ingegrepen, zodat zij daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.
4.3.
[eiser] voert aan dat hij alle mogelijke noodmaatregelen genomen heeft die van hem verwacht mochten worden om de schade te voorkomen dan wel te herstellen en beroept zich op de uitzonderingsclausule aan het slot van artikel 6:174 lid 1 BW. Zo heeft hij UFA Bouw de opdracht gegeven de oorzaak van de lekkage te verhelpen, hij heeft hierop toegezien en mocht er op vertrouwen dat UFA Bouw dit zou doen. Om er zeker van te zijn dat het gebrek, dat de schade veroorzaakte, hersteld zou worden, heeft [eiser] hierover expliciet gesproken met [bedrijf 2]en heeft hij de opdracht tot voortzetting van de werkzaamheden in januari 2010 alleen aan UFA Bouw gegeven onder de voorwaarde dat alle problemen opgelost zouden worden. Ook heeft [eiser] betalingen ingehouden en opgeschort om UFA Bouw ertoe te bewegen de herstelwerkzaamheden goed en zo snel mogelijk te verrichten. Verder betwist [eiser] de hoogte van de gevorderde schade en voert hij aan dat de gevorderde herstelkosten onvoldoende zijn onderbouwd.
4.4.
UFA Bouw voert primair aan dat het casco van de dakopbouw is geplaatst door [bedrijf 1] en dat er geen sprake is van vereenzelviging van [bedrijf 1] en UFA Bouw. UFA Bouw heeft de overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 1] ook niet overgenomen, maar een eigen overeenkomst met [eiser] gesloten. UFA Bouw is dan ook niet aansprakelijk voor de gevolgen van de wijze waarop de opbouw is geplaatst. Voor zover het handelen van [bedrijf 1] aan UFA Bouw kan worden toegerekend, voert UFA Bouw subsidiair aan dat de door [bedrijf 1] gerealiseerde dakopbouw deugdelijk is uitgevoerd en dat de lekkage niet aan UFA Bouw is te wijten. De lekkage wordt veroorzaakt doordat regenwater niet goed kan weglopen als gevolg van het grote afschot op het dak van [eisers] waardoor veel regenwater tegen de zijwand van de dakopbouw aanloopt en daar bleef staan, gecombineerd met de bevestiging van het dakterras van [eisers] exact op de erfgrens en de plaatsing dichtbij de erfgrens van afvoeren en ontluchtingsbuizen. UFA Bouw betwist verder de hoogte van de schade en de grondslag voor de gevorderde herstelkosten.

5.Het geschil in de vrijwaringszaak

5.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat UFA Bouw wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen al hetgeen waartoe [eiser] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak en de wettelijke rente, met veroordeling van UFA Bouw in de kosten van de vrijwaring, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de nakosten.
5.2.
[eiser] stelt daartoe dat UFA Bouw tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door een dakopbouw op te leveren die niet waterdicht is. Derhalve is UFA Bouw primair aansprakelijk voor de hierdoor door [eisers] ontstane schade op grond van artikel 6:74 BW. Subsidiair is UFA Bouw op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk.
5.3.
UFA Bouw heeft hetzelfde verweer gevoerd als in de hoofdzaak (zie hiervoor onder 4.4.).

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
Uit de overgelegde schaderapportages en foto’s blijkt dat er sprake is van een gebrek aan de opstal van [eiser], namelijk onvoldoende waterdichtheid. Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat dit gebrek is ontstaan door het werk dat is verricht op het dak van [eiser], welk gebrek heeft geleid tot schade voor [eisers].
6.2.
UFA Bouw stelt dat de lekkage niet is veroorzaakt door een gebrekkige afwerking van de opbouw maar door bevestiging van het dakterras van [eisers] op de erfgrens en de plaatsing dicht bij de erfgrens van afvoeren en ontluchtingsbuizen door [eisers].
UFA Bouw heeft geen rapporten of nadere stukken overgelegd, die deze stelling aannemelijk maken, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Bovendien verdraagt die stelling zich niet met de rapportage van [naam 2] en de overgelegde foto’s. Als onvoldoende onderbouwd wordt die stelling dan ook gepasseerd. Nu andere aanknopingspunten ontbreken is daarmee komen vast te staan dat de lekkage is veroorzaakt door een gebrek in de afwerking van de opbouw van [eiser].
6.3.
Als bezitter van de opstal is [eiser] voor de door [eisers] ontstane schade op grond van artikel 6:174 lid 1 BW in beginsel aansprakelijk. Artikel 6:174 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk is, tenzij aansprakelijkheid op grond van de algemene bepalingen betreffende de onrechtmatige daad zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.
[eiser] heeft zich beroepen op de tenzij-clausule als vermeld in de slotzin van dit artikellid en heeft daartoe aangevoerd dat hij alle mogelijke maatregelen heeft getroffen die van hem verwacht mochten worden om de schade bij [eisers] te voorkomen dan wel te herstellen, zodat geen sprake is van de voor aansprakelijkheid op grond van artikel
6:162 BW vereiste schuld.
Dit beroep kan [eiser] naar het oordeel van de rechtbank echter niet baten. Blijkens de wetsgeschiedenis beoogt deze clausule aansprakelijkheid uit te sluiten indien gebrek en schade een ononderbroken of nauwelijks te onderbreken gebeurtenis vormen die veroorzaakt wordt door een van buiten komende omstandigheid. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Tussen het ontstaan van het gebrek – de onvoldoende waterdichtheid van het dak – en het intreden van de schade als gevolg van de lekkage zat voldoende tijdsverloop om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
6.4.
De conclusie is dan ook dat [eiser] op grond van artikel 6:174 lid 1 BW jegens [eisers] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Derhalve slaagt de primaire grondslag van de vordering tot schadevergoeding. Dit brengt mee dat de subsidiaire grondslag geen bespreking behoeft.
6.5.
Met betrekking tot de aansprakelijkheid van UFA Bouw jegens [eisers] op grond van onrechtmatige daad oordeelt de rechtbank als volgt. De enkele omstandigheid dat door de tekortkoming van UFA Bouw schade is ontstaan aan een buurpand brengt niet zonder meer mee dat UFA Bouw onrechtmatig handelt jegens die buren. Daarvan is pas sprake indien UFA Bouw in strijd heeft gehandeld met de in acht te nemen zorgvuldigheid jegens de buren en is voldaan aan de overige vereisten van onrechtmatige daad. UFA Bouw heeft dit gemotiveerd betwist. Nu [eisers] hiertegenover zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, zal de vordering tot betaling van schadevergoeding tegen UFA Bouw wegens een gebrek aan toelichting worden afgewezen.
6.6.
De vordering tegen [eiser] en UFA Bouw tot betaling van herstelkosten zal worden afgewezen, nu [eisers] niet concreet heeft gemaakt dat uit het gestelde gebrek, wat daarvan ook zij, schade zal ontstaan.
6.7.
Met betrekking tot de hoogte van de door [eiser] te betalen schadevergoeding is [eisers] in de gelegenheid gesteld om bij akte uitlating een specificatie van de als productie 12 overgelegde factuur te geven, waarin wordt verduidelijkt welke werkzaamheden in de opgegeven uren en in welke weken zijn verricht, welke materialen zijn aangeschaft, wat bij eerdere werkzaamheden door UFA Bouw is beschadigd, alsmede een nadere toelichting op de noodzaak tot het aanbrengen van de zinken kappen, een en ander ervan uitgaande dat de gehele dakbedekking diende te worden vernieuwd.
6.8.
Bij akte uitlating producties na comparitie van 7 november 2012 heeft [eisers] vervolgens ter onderbouwing van haar vordering producties 20 tot en met 25 in het geding gebracht en deze als volgt toegelicht.
- Als productie 20 is overgelegd een e-mail van [naam 2] van 30 oktober 2012 met betrekking tot de specificatie van de werkzaamheden, die onder meer als volgt luidt:
“De bestede uren in week 9 en 10 zijn uren die gemaakt zijn om de zaak te inventariseren en, indien mogelijk, direct op te lossen. Door inventarisatie werd duidelijk dat het probleem groter was dan gedacht en is besloten voor een grondige aanpak. Ik heb toen een offerte gemaakt, d.d. 6-4-2012 om vanaf dat punt verder te gaan (de gemaakte kosten van week 9 en 10 zouden daarbij komen). In overleg is toen besloten de werkzaamheden in regie (…) uit te voeren, omdat er toen nog mee of tegenvallers konden zijn.(…)”.
- Productie 21 betreft de factuur van Kerklaan & [naam 2] van 31 mei 2010 met daarachter kopieën van de specificaties van de urenbriefjes, het materiaal uit voorraad, de onderaannemers en de inkoopfacturen.
- Als productie 22 is een schematisch overzicht van de uren overgelegd met een bericht van [naam 2] met betrekking tot de (niet) in rekening gebrachte uren.
- Productie 23 betreft een verklaring van [naam 1] ten aanzien van de oplossing die voor de reparatie van het dak is gekozen. Die verklaring luidt als volgt:
“Er waren twee opties om de op dat moment ontstane problematische situatie rond het beschadigde dak op te lossen. Ten eerste kon alleen het beschadigde deel vervangen worden door een nieuw gedeelte. De rest van het dak zou dan blijven liggen. Bij deze optie zou het dak echter altijd een zwakke plek blijven houden, op de naad waar het oude gedeelte en het nieuwe gedeelte op elkaar zouden worden aangesloten. Hierdoor zou er een reële kans op lekkages blijven bestaan. Bij deze aanpak zou ik daarom geen garantie kunnen verstrekken. Ten tweede kon het hele dak vervangen worden. In dat geval zou er geen sprake zijn van zwakke plekken en dus geen kans op lekkage. Bij deze optie zou ik daarom wel een garantie kunnen afgeven. Uiteindelijk is voor deze optie gekozen, en zodoende heb ik de garantie afgegeven.”
  • Productie 24 betreft de offerte van 6 april 2010 van [bedrijf 4]
  • Uit de als productie 25 overgelegde brief van [naam 2] van 10 maart 2010 (zie hiervoor onder 3.10.) blijkt de noodzaak van het aanbrengen van de zinken kappen en ook blijkt daaruit wat bij werkzaamheden door UFA Bouw is beschadigd.
6.9.
[eiser] heeft bij antwoordakte na akte uitlating producties na comparitie het volgende aangevoerd. [eisers] heeft nagelaten om de noodzaak tot het plaatsen van zinken kappen nader toe te lichten, zoals door de rechtbank is gevraagd. De door [eisers] overgelegde productie 25 was immers al bij dagvaarding overgelegd en in die brief wordt niet toegelicht waarom het aanbrengen van zinken kappen noodzakelijk was. In die brief wordt over zinken kappen slechts gezegd dat die na verwijdering van het terras en de draagconstructie deugdelijk geplaatst konden worden. Ook de noodzaak tot vervanging van het gehele dakterras blijkt niet uit voornoemde brief noch uit de als productie 23 overgelegde brief van [naam 1]. Het feit dat [eisers] graag een garantie op het dak wilde, maakt niet dat [eiser] daarvoor moet betalen. Bovendien speelt het probleem van de lasnaden bij de eerste optie, volgens [naam 1] de zwakke plekken in een dak, ook bij het vervangen van de gehele dakbedekking.
In ieder geval dient volgens [eiser] een verrekening van nieuw voor oud plaats te vinden van minimaal 50%. De levensduur van een dak is gemiddeld 20 jaar en het dak van [eisers] was ten tijde van de vervanging ruim 10 jaar oud. Verder heeft [eisers] nagelaten om te verduidelijken wat bij eerdere werkzaamheden door UFA Bouw is beschadigd, zoals door de rechtbank is gevraagd. [eisers] verwijst in dit verband naar de hiervoor onder 3.10. genoemde brief, maar in die brief wordt hierover niets gezegd. [eiser] heeft voorts betwist dat [bedrijf 4] al kosten hebben gemaakt voordat [eisers] had besloten de werkzaamheden aan hen uit te besteden. De kosten voor 7 april 2010 zijn volgens [eiser] derhalve ten onrechte in rekening gebracht.
Ook wordt betwist dat (het noodzakelijk was dat) er 154¾ manuren aan het herstel van het gebrek is besteed, zoals uit de factuur blijkt. Op de werkbriefjes is bij in totaal 118¾ uren op enigerlei wijze verwezen naar de woning van [eiser]. De andere uren zijn niet te koppelen aan dit project. Bovendien blijkt uit de werkbriefjes dat de werknemers veelvuldig naar de Bouwmaat zijn geweest, soms meerdere keren op één dag, bijvoorbeeld op 22 april 2010. De hierdoor onnodig gemaakte uren kunnen niet ten laste van [eiser] worden gebracht. Voorts betwist [eiser] dat het berekende uurtarief van EUR 31,50 een redelijk uurtarief is, nu uit de werkbriefjes blijkt dat voornamelijk Poolse arbeiders zijn ingeschakeld voor de werkzaamheden. Het uurtarief van een Poolse werknemer ligt tussen de EUR 15,-- en de EUR 22,--. [eiser] heeft verder aangevoerd dat over de post ‘Materiaal en onderaannemers’ op de factuur een opslag van 10% is gerekend en over het totaalbedrag (arbeid, materiaal en onderaannemers) een opslag van 10% aan Algemene Kosten. Betwist wordt dat een dergelijke dubbele opslag redelijk is. Voorts wordt betwist dat de inkopen bij Bouwmaat van EUR 2.333,85 nodig waren en in redelijkheid zijn gemaakt.
Ten onrechte is aangeschaft materiaal in rekening gebracht, hetgeen in het uurtarief verdisconteerd dient te zijn. Verder wordt betwist dat het nodig was om 2100 schroeven te verwerken in het dak(terras). Ook is voor EUR 1.404,65 aan nieuwe materialen gekocht, terwijl gebruik gemaakt had kunnen worden van de onderdelen van het oude terras dat nog in goede staat verkeerde.
6.10.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de factuur en de onderliggende
bewijsstukken door [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de door [eisers] overgelegde factuur en de ter onderbouwing daarvan overgelegde stukken niet tot uitgangspunt kunnen dienen voor de vaststelling van de hoogte van de schade.
Nu de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal de rechtbank de schade schatten in de zin artikel 6:97 BW. Daarbij wordt voorop gesteld dat het door [bedrijf 4] aan [eisers] in rekening gebrachte bedrag buitensporig hoog is. Verder geldt als uitgangspunt, zoals reeds in het proces-verbaal van comparitie is bepaald, dat vervanging van het gehele dak noodzakelijk was. Voorts wordt, rekening houdende met de levensduur van gemiddeld 20 jaar en met het feit dat het dak van [eisers] ten tijde van de vervanging ruim 10 jaar oud was, uitgegaan van een verrekening van nieuw voor oud van 50%. Aldus bepaalt de rechtbank de door [eisers] geleden schade door middel van schatting in redelijkheid op EUR 3.000,--. De vordering tot betaling van schadevergoeding zal jegens [eiser] derhalve tot dit bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is als niet bestreden toewijsbaar, evenals de gevorderde ingangsdatum van die rente.
6.11.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, nu [eisers] niet heeft gesteld dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en een geding is gevolgd, zodat de kosten waarvan vergoeding wordt gevorderd, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
6.12.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR  110,90
- griffierecht 588,00
- salaris advocaat
960,00(2,5 punt × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR  1.658,90
De gevorderde rente over de proceskosten is als niet bestreden toewijsbaar.
6.13.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van
UFA Bouw worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van UFA Bouw worden begroot op:
- griffierecht 1.181,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR  2.311,00
6.14
In de omstandigheid dat [eisers] zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wordt aanleiding gezien om de kosten in het vrijwaringsincident te compenseren als hierna in het dictum is vermeld.
7. De beoordeling in de vrijwaringszaak
7.1.
Het verweer van UFA Bouw, dat aansprakelijkheid ontbreekt, omdat zij slechts heeft afgemaakt wat er al stond, gaat niet op. UFA Bouw heeft bij de overname van het werk van [bedrijf 1] niet gewaarschuwd voor bestaande gebreken, of anderszins enig voorbehoud gemaakt. Dit had wel op haar weg gelegen. Van haar mag immers worden verwacht dat zij het bestaande werk controleert en niet zonder behoorlijk onderzoek voortbouwt op een ondeugdelijke basis. Daarbij komt dat UFA Bouw ten behoeve van de afbouw de zzp-ers heeft ingeschakeld die eerder voor [bedrijf 1] aan de opbouw werkten. Daarmee moet UFA Bouw worden geacht de staat van het werk van [bedrijf 1] te kennen, en te hebben geaccepteerd. UFA Bouw is dus aansprakelijk voor alle gebreken in het werk. Gelet op hetgeen onder 6.2. is overwogen brengt dit mee dat UFA Bouw toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, zodat zij aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade op grond van artikel 6:74 BW. De subsidiaire grondslag onrechtmatige daad behoeft geen bespreking.
7.2.
Op grond van het voorgaande zal UFA Bouw worden veroordeeld aan [eiser] te betalen al hetgeen waartoe [eiser] in de hoofdzaak jegens [eisers] wordt veroordeeld.
7.3.
UFA Bouw zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR  99,26
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR  1.229,26
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de gevorderde nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna in het dictum is vermeld.

8.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
8.1.
veroordeelt [eiser] om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 3.000,-- (drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 8 juni 2010 tot de dag van volledige betaling,
8.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 1.658,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.3
veroordeelt [eisers] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van UFA Bouw tot op heden begroot op EUR 2.311,00,
8.4
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in het incident
8.6
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.7.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de vrijwaring
8.8
veroordeelt UFA Bouw aan [eiser] te betalen al hetgeen waartoe [eiser] in de hoofdzaak jegens [eisers] is veroordeeld, waaronder de proceskosten van de hoofdzaak waarin [eiser] is veroordeeld, aan de zijde van [eisers] begroot op EUR 1.658,90,
8.9
veroordeelt UFA Bouw in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.229,26, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.10.
veroordeelt UFA Bouw in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat UFA Bouw niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
8.11.
verklaart dit vonnis in deze zaak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen en in het openbaar uitgesproken op
19 juni 2013.