ECLI:NL:RBAMS:2013:6427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
C/13/517773/ HA ZA 12-641
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade door bouwactiviteiten aan naburige woning

In deze zaak heeft eiser, wonende naast gedaagde, schade geleden als gevolg van bouwactiviteiten die door gedaagde zijn uitgevoerd aan zijn nieuw te bouwen woning. Gedaagde had een aannemingsbedrijf, [bedrijf 1], ingeschakeld voor de bouw van een kelder, waarbij [bedrijf 1] een onderaannemer, [bedrijf 2], inschakelde voor specifieke werkzaamheden. Eiser stelt dat de werkzaamheden schade aan zijn woning hebben veroorzaakt en vordert schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet aansprakelijk is, omdat hij voldoende maatregelen heeft genomen om schade te voorkomen en niet is gebleken dat hij niet alles heeft gedaan wat in zijn macht lag. De rechtbank concludeert dat de schade niet zonder meer onrechtmatig is, en dat er een deskundigenbericht moet komen om de schade en de oorzaken daarvan vast te stellen. De aansprakelijkheid van [bedrijf 1] voor de fouten van [bedrijf 2] wordt ook besproken, waarbij de rechtbank oordeelt dat er voldoende eenheid van onderneming is tussen de twee bedrijven, waardoor [bedrijf 1] aansprakelijk kan worden gehouden voor eventuele fouten van [bedrijf 2]. De rechtbank beveelt een deskundigenonderzoek om de schade aan de woning van eiser vast te stellen en de kosten van het onderzoek worden door beide partijen gedeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/517773 / HA ZA 12-641
Vonnis van 19 juni 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.A.M. Schram,
tegen

1.[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S. Kok.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] (afzonderlijk [gedaagde]en [bedrijf 1]) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 5 september 2012, waarbij het in de incidenten [bedrijf 1] en [gedaagde]is toegestaan om [bedrijf 2] respectievelijk [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in vrijwaring te doen dagvaarden en in de hoofdzaak de zaak naar de rol is verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde]en [bedrijf 1],
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde],
  • de conclusie van antwoord van [bedrijf 1], met producties,
  • het tussenvonnis van 31 oktober 2012, waarbij een comparitie is bepaald,
- het proces-verbaal van de op 8 februari 2013 gehouden comparitie van partijen, met de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen,
- de akte houdende uitlatingen na comparitie van partijen van [eiser] van 27 maart 2013,
- de akte uitlating deskundigenbericht van [bedrijf 1] van 27 maart 2013,
- de fax van [bedrijf 1] van 5 april 2013, met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaresse van de woning aan de [straat] te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning dateert uit circa 1920 en is op staal gefundeerd.
2.2.
[gedaagde]is eigenaar van de daarnaast gelegen woning aan de [straat] te [woonplaats].
2.3.
[bedrijf 1] is een aannemingsbedrijf en houdt zich voornamelijk bezig met betonwerkzaamheden. [bedrijf 1] is een kelderspecialist.
2.4.
In 2009 heeft [gedaagde]opdracht verstrekt aan [bedrijf 1] voor de bouw van een kelder onder zijn nieuw te bouwen woning. [bedrijf 1] heeft voor de werkzaamheden met betrekking tot de damwanden, het grondwerk en de bemaling [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) als onderaannemer ingeschakeld.
2.5.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben een inventarisatie van de omliggende woningen gemaakt in verband met het gevaar voor verzakkingen. Uit die inventarisatie bleek dat de woning van [eiser] niet was onderheid.
2.6.
In opdracht van [bedrijf 2] heeft Ingenieursbureau [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]) op 15 mei 2009 een rapport uitgebracht over de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.
2.7.
Vervolgens heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden in aanwezigheid van [gedaagde], [bedrijf 1] en [bedrijf 2] om de risico’s te bespreken. Daarbij is afgesproken dat [bedrijf 2] een nulmeting zou laten uitvoeren, waarbij de bouwkundige staat van onder meer de woning van [eiser] zou worden vastgelegd. Verder werd daarbij afgesproken dat de damwand aan de zijde van [eiser] tot de hoek van haar woning in de grond zou blijven zitten. Ook werd afgesproken dat [gedaagde]het rapport van [bedrijf 3] voorafgaand aan de bouw ter beoordeling en goedkeuring zou voorleggen aan de bouwdirectie van [gedaagde].
2.8.
Voorafgaande aan de bouw van de kelder heeft het [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6]) in opdracht van [bedrijf 2] de afgesproken nulmeting uitgevoerd en neergelegd in een vooropname rapport van december 2009. Uit dit rapport blijkt dat de vooropname vrij globaal heeft plaatsgevonden en dat niet van alle gebreken foto’s zijn gemaakt.
2.9.
De bouwdirectie heeft het rapport van [bedrijf 3] op 30 november 2009 goedgekeurd en ondertekend.
2.10.
[bedrijf 2] en [bedrijf 1] zijn overeengekomen dat [bedrijf 1] het bouwproject onder zou brengen bij haar CAR- verzekeraar, Nationale Nederlanden (hierna: NN). NN heeft [bedrijf 1] op 8 december 2009 bericht bereid te zijn tot dekking over te gaan onder bepaalde specifieke voorwaarden, waaronder het uitvoeren en vastleggen van een deformatiemeting, het opstellen van een meetprotocol en het beveiligen van de bemalingsinstallatie.
2.11.
De bouw van de kelder heeft van december 2009 tot en met februari 2010 plaatsgevonden. [bedrijf 2] is eind 2009 begonnen met het zetten van damwanden. Begin januari 2010 heeft [bedrijf 2] heiwerk verricht en de kelder uitgegraven. Vanaf 18 januari 2010 heeft [bedrijf 1] het beton van de kelder gestort. [bedrijf 2] is tussen 12 en 18 februari 2010 overgegaan tot het verwijderen van de damwanden.
2.12.
Bij brief van 21 januari 2010 heeft [eiser] [bedrijf 1] aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade aan de woning.
2.13.
Monumentenwacht heeft op 9 en 29 april 2010 en op 28 september 2010 drie inspectierapporten met betrekking tot de woning van [eiser] opgesteld.
2.14.
In opdracht van NN heeft EMN Expertise op 13 oktober 2010 een deskundigenrapport opgesteld, waaruit blijkt dat niet is voldaan aan de door NN gestelde voorwaarden betreffende de deformatiemeting, het meetprotocol en de beveiliging van de bemalingsinstallatie. Bij brief van 15 oktober 2010 heeft NN [bedrijf 1] bericht dat zij om die reden geen dekking verleent voor de ontstane schade. [bedrijf 1] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.15.
In opdracht van [eiser] heeft [bedrijf 4] Ingenieursbureau (hierna: [bedrijf 4]) deformatiemetingen verricht in de periode van april tot augustus 2010 en de bevindingen in een rapport van 21 oktober 2010 neergelegd.
2.16.
In opdracht van [eiser] heeft [bedrijf 5](hierna: [bedrijf 5]) in een rapport van 12 december 2011 haar bevindingen met betrekking tot een visuele inspectie van de scheurvorming in de woning neergelegd.
2.17.
In opdracht van [bedrijf 2] heeft [bedrijf 6] in februari 2012 een heropnamerapport opgesteld om de schade te kunnen vaststellen.
2.18.
[bedrijf 6] heeft in opdracht van [bedrijf 1] in oktober 2012 een schaderapport opgesteld met betrekking tot de woning.
2.19.
In opdracht van [eiser] heeft [bedrijf 4] een briefrapport van 8 januari 2013 opgesteld naar aanleiding van de geconstateerde verzakkingen en scheurvorming in de woning en op 17 januari 2013 een rapport inzake een nauwkeurigheidswaterpassing.
2.20.
Tot op heden zijn er alleen noodreparaties aan de woning van [eiser] verricht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven:
1. een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld,
2. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van in totaal EUR 75.849,36, te vermeerderen met rente,
3. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding als gevolg van schade aan haar woning en/of het zetten van de fundering, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
De gevorderde schade (EUR 75.849,36) is als volgt gespecificeerd:
  • EUR 5.383,14 aan kosten tot herstel en onderzoek
  • EUR 52.186,72 aan herstelkosten (conform de als productie 11 overgelegde offertes)
  • EUR 3.054,50 aan buitengerechtelijke incassokosten en
- EUR 15.225,-- aan gemiste inkomsten.
3.3.
[eiser] legt aan haar vordering samengevat het volgende ten grondslag. [gedaagde]heeft zich niet of onvoldoende rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen die de bouw van de kelder met bijbehorende grond- en graafwerkzaamheden voor haar woning met zich zouden brengen en aldus onzorgvuldig gehandeld. [gedaagde]was kennelijk op de hoogte van de grote risico’s die met het bouwen van de kelder gepaard zouden gaan, maar hij heeft die risico’s niet met haar besproken, zodat zij geen maatregelen heeft kunnen nemen om (verdere) verzakking te voorkomen. Derhalve is [gedaagde]aansprakelijk voor de door haar geleden en te lijden schade. Ook [bedrijf 1] is op grond van onrechtmatig handelen aansprakelijk als gevolg van de door haar dan wel door [bedrijf 2] verrichte werkzaamheden. Door voor en tijdens de werkzaamheden onvoldoende voorzorgsmaatregelen te treffen is de fundering van haar woning gaan zetten. Het zetten van de fundering heeft blijkens het rapport van [bedrijf 5]haar oorzaak in een ontspanning in de ondergrond als gevolg van het trekken van een damwand op het perceel van [gedaagde]. Mogelijk heeft het daaraan voorafgaande heien reeds beweging in de grond veroorzaakt en hebben beide werkzaamheden elkaar beïnvloed. Als gevolg van de werkzaamheden is er naar één kant sprake van scheefstand en er is nog geen eindtoestand bereikt.
3.4.
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Zijn verweer zal hierna, voor zover hier van belang, aan de orde komen.

4.De beoordeling

aansprakelijkheid [gedaagde]
4.1.
heeft betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Hij heeft voor de werkzaamheden een professioneel en op het gebied van kelderwerk deskundig bedrijf ingeschakeld, te weten [bedrijf 1]. Hij mocht op de expertise van [bedrijf 1] vertrouwen. Zoals ook uit het bestek voortvloeit, lag het op de weg van [bedrijf 1] om onderzoek te doen naar de gevolgen van haar werkzaamheden voor de omgeving en/of een vooropname te maken van de naastgelegen panden. Bovendien heeft [gedaagde]opdracht gegeven tot het doen van grondonderzoek en was hij aanwezig bij een bespreking tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] over de risico’s van het uit te voeren kelderwerk. Afgesproken werd dat [bedrijf 2] zijn werk zou doen overeenkomstig het rapport van [bedrijf 3] en dit is ook zo gebeurd. [gedaagde]heeft voortdurend overleg met [eiser] gepleegd over de ontstane schade en hij heeft er bij [bedrijf 1] op aan gedrongen om de schade met [eiser] te regelen. [gedaagde]had de schade echter niet kunnen voorkomen. Het zijn de werkzaamheden van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] die de schade van [eiser] hebben veroorzaakt, aldus steeds [gedaagde].
4.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Met partijen wordt geconstateerd dat de
kelderbouw op het terrein van [gedaagde]risico’s meebracht gezien de onstabiele grond in [woonplaats] en de omstandigheid dat de woning van [eiser] op staal is gefundeerd.
Niet in geschil is dat [gedaagde]een professioneel en ter zake van kelderbouw deskundige aannemer heeft ingeschakeld voor de werkzaamheden, te weten [bedrijf 1].
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] waren op de hoogte van de risico’s. Deze risico’s zijn in een gesprek met [gedaagde]besproken. Onbetwist is dat zij [gedaagde]hebben verteld dat de benodigde maatregelen waren genomen om die risico’s binnen aanvaardbare grenzen in te perken. [eiser] heeft [gedaagde]verweten dat hij haar had moeten meedelen dat het een risicovol project betrof en dat er deskundigen waren ingeschakeld. [gedaagde], die geen deskundige is op het onderhavige gebied, mocht echter afgaan op de mededelingen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] dat de risico’s voldoende waren ingeperkt. Niet is gebleken dat [gedaagde]niet alles heeft gedaan wat in zijn macht lag om voor hem voorzienbare schade te voorkomen. Bovendien heeft [eiser] niet gesteld welke extra maatregelen [gedaagde]had kunnen nemen om schade te voorkomen. De conclusie is dan ook dat [gedaagde]niet aansprakelijk is voor de schade aan de woning van [eiser]. De vordering ten aanzien van [gedaagde]zal bij eindvonnis dan ook worden afgewezen.
4.3.
[eiser] zal bij eindvonnis als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van [gedaagde]in de hoofdzaak worden veroordeeld.
De kosten in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagde]worden begroot op:
- griffierecht EUR 821,00
- kosten advocaat
EUR 1.788,00(2,0 punten x tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.609,00
4.4.
In de omstandigheid dat [eiser] zich met betrekking tot het door [gedaagde]opgeworpen vrijwaringsincident heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, wordt aanleiding gezien om bij eindvonnis de kosten van het incident te compenseren.
aansprakelijkheid [bedrijf 1]
4.5.
[bedrijf 1] heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens
[bedrijf 1] heeft [eiser] ten aanzien van de onrechtmatigheid en causaliteit te weinig gesteld. Als er al sprake is van een fout bij de uitvoering van de kelderwerkzaamheden, hetgeen wordt betwist, dan heeft [bedrijf 2] die fout gemaakt. Voor fouten van [bedrijf 2] is [bedrijf 1] niet aansprakelijk, omdat geen sprake is van een eenheid van onderneming tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] als bedoeld in artikel 6:171 BW. [bedrijf 2] heeft haar werkzaamheden immers niet ter uitoefening van het bedrijf van [bedrijf 1] uitgevoerd. [eiser] was hiervan op de hoogte. De bedrijfsuitoefening van [bedrijf 1] is totaal verschillend van die van [bedrijf 2] en zij waren bovendien niet gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig.
4.6.
Geoordeeld wordt als volgt. [eiser] is geen deskundige op het onderhavige
gebied, zodat aan haar stelplicht geen hoge eisen gesteld kunnen worden. [eiser] heeft wat betreft de oorzaak van de schade gesteld dat het trekken van de damwand de verzakking heeft veroorzaakt en dat het daaraan voorafgaande heien met zwaar materieel de schade mede kan hebben veroorzaakt. Ook heeft zij aangevoerd dat is nagelaten om voor de aanvang van de werkzaamheden meetbouten aan te brengen, hetgeen de verzekering overigens ook als voorwaarde heeft gesteld, als gevolg waarvan de eerste tekenen van zakking niet zijn opgemerkt. Verder heeft [eiser] gesteld dat als toen wel die meetbouten waren aangebracht, het werk waarschijnlijk zou zijn stilgelegd om onderzoek te doen, waarna wellicht maatregelen getroffen hadden kunnen worden om (verdere) verzakking te voorkomen/verminderen. Die mogelijkheid is echter onbenut gebleven. Aldus heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank voldoende gesteld op dit punt.
aansprakelijkheid [bedrijf 1] voor fouten van [bedrijf 2]
4.7.
[eiser] stelt dat fouten zijn gemaakt bij 1) het plaatsen van de damwanden, 2) het
afgraven, 3) het heien en 4) dan wel het trekken van de damwanden.
Voor zover dit door [bedrijf 2] uitgevoerde werkzaamheden betreffen, staat ter beoordeling of [bedrijf 1] voor die werkzaamheden van [bedrijf 2] aansprakelijk is. Artikel 6:171 BW vestigt een risico-aansprakelijkheid van [bedrijf 1] als hoofdaannemer voor de werkzaamheden van [bedrijf 2] als onderaannemer indien sprake is van een zekere eenheid van onderneming. Uitgangspunt hierbij is in het onderhavige geval of [eiser] [bedrijf 1] en [bedrijf 2] als een eenheid van onderneming mocht beschouwen (a). Daarnaast is van belang of objectief bezien sprake is van een zekere eenheid van ondernemersactiviteiten (b).
Ad a) Van [eiser] kan niet worden verwacht dat zij de exacte (arbeids)verhouding tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] onderzoekt. [eiser] heeft hiertoe gesteld dat zij ervan uitging dat er sprake was van één opdracht die aan [bedrijf 1] is verstrekt. Zij kende de naam [bedrijf 2] niet, laat staan dat zij wist wat exact de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn, wat hun (arbeids)verhouding is en welke taakverdeling zij onderling hebben afgesproken. Verder heeft [gedaagde]ter comparitie verklaard dat in een brief aan [eiser] wel de naam van de aannemer van het huis is genoemd, maar dat hij zich niet kan herinneren de namen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te hebben genoemd.
Ad b) Ook objectief bezien is er sprake van eenheid. De werkzaamheden van [bedrijf 2] zijn noodzakelijk om een kelder te kunnen realiseren en staan met de vervolgwerkzaamheden van [bedrijf 1] in voldoende verband.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [eiser] op de hoogte was of had kunnen zijn van (de naam van) [bedrijf 2] en evenmin van de (arbeids)verhouding en taakverdeling tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Bovendien is sprake van voldoende eenheid van ondernemersactiviteiten. De omstandigheid dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet gelijktijdig op het bouwterrein aanwezig, maakt dit niet anders.
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] als een eenheid van onderneming mogen worden beschouwd. Derhalve is [bedrijf 1] aansprakelijk voor eventuele fouten van [bedrijf 2]. Het beroep op artikel 6:171 BW slaagt derhalve.
zorgvuldigheidsnorm
4.8.
De rechtbank dient te beoordelen of [bedrijf 1] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel ex artikel 6:171 BW aansprakelijk is voor fouten van [bedrijf 2].
Bij die beoordeling staat voorop dat de enkele omstandigheid dat de werkzaamheden van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] schade hebben veroorzaakt aan het pand van [eiser] niet zonder meer onrechtmatig handelen oplevert. Daarvan is pas sprake indien door [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] in strijd is gehandeld met de jegens omwonenden zoals [eiser] in acht te nemen zorgvuldigheid en de schade met dit handelen of nalaten in voldoende causaal verband staat. Omstandigheden die in dat kader een rol spelen zijn onder meer:
  • of voorafgaand aan de werkzaamheden voldoende onderzoek is verricht om schade te voorkomen,
  • of en zo ja in welke mate de schade van[eiser] voorzienbaar was,
  • of adequate voorzorgsmaatregelen zijn getroffen of hadden kunnen worden getroffen,
  • wat de omvang van de daarmee gemoeide kosten zijn,
  • of de mogelijkheid van een alternatieve werkwijze bestond en
  • of de werkzaamheden overigens goed en deugdelijk zijn uitgevoerd gelet op de daaraan naar goed vakmanschap te stellen eisen.
schade
4.9.
[bedrijf 1] heeft verder aangevoerd dat het door haar overgelegde schaderapport van [bedrijf 6] als uitgangspunt kan dienen voor de vaststelling van de door [eiser] geleden schade, aangezien die berekening door [eiser] onvoldoende is weersproken. Dit verweer slaagt ook niet. [eiser] heeft het schaderapport onder verwijzing naar rapporten van Monumentenwacht en [bedrijf 4] op belangrijke punten gemotiveerd weersproken en enige door haar opgevoerde schadeposten nader toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen aan haar betwisting geen hogere eisen gesteld worden, gelet op het feit dat zij niet deskundig is op het onderhavige gebied. Dit betekent dat het schaderapport van [bedrijf 6] niet tot uitgangspunt kan dienen bij de vaststelling van de door [eiser] geleden schade tengevolge van de werkzaamheden van [bedrijf 2]. Ook op dit punt heeft de rechtbank behoefte aan deskundige voorlichting.
4.10.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich na te voeren overleg bij akte uit te laten over de betwiste schadeposten, over het aantal te benoemen deskundige(n), over de persoon van de deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Partijen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
4.11.
Partijen hebben kennelijk geen overeenstemming bereikt over één of meerdere
schadeposten. [eiser] heeft voorgesteld om [naam 1] tot deskundige te benoemen. [bedrijf 1] heeft hiertegen als bezwaar naar voren gebracht dat [naam 1] volgens eigen informatie van [eiser] enige tijd geleden kennis met haar heeft gemaakt en een deel van de schade heeft bekeken. Vermeden moet worden dat omtrent de persoon van de deskundige (de schijn van) partijdigheid bestaat. [naam 1] zal daarom niet tot deskundige worden benoemd.
4.12.
[bedrijf 1] heeft voorgesteld [bedrijf 7] te [woonplaats 1] tot deskundige te benoemen, gespecialiseerd op het gebied van grondmechanica, monitoring en funderingstechnieken en betrokken bij grote infrastructurele projecten. [eiser] heeft opgemerkt dat niet bekend is of het [bedrijf 7] vrij staat in de onderhavige zaak als deskundige op te treden en zich om die reden tegen haar benoeming als deskundige verzet. Bovendien verwacht [eiser] dat [bedrijf 7] royale commerciële tarieven zal hanteren. De rechtbank gaat aan dit bezwaar voorbij. De heer [naam 2] van [bedrijf 7] heeft verklaard als deskundige te kunnen optreden en met geen van partijen banden te hebben. Van bezwaren tegen zijn persoon is verder niet gebleken. Dat de te benoemen deskundige onredelijk hoge kosten in rekening zal brengen is niet gesteld of gebleken. De rechtbank zal daarom de heer [naam 2] tot deskundige benoemen.
4.13.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het debat tussen partijen over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Mede gelet op dat debat en op hetgeen hiervoor reeds is overwogen zal de rechtbank de onder de beslissing vermelde vragen voorleggen aan de deskundige.
4.14.
De rechtbank acht voorshands voldoende aanknopingspunten aanwezig om aan te
nemen dat er sprake is van schade aan het pand van [eiser] waarvoor [bedrijf 1] aansprakelijk is. De omvang van die schade is echter onduidelijk. De rechtbank ziet hierin aanleiding om partijen ieder de helft van het voorschot op de kosten van de deskundige te laten betalen.
4.15.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.16.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
4.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan. Zij zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende
vragen:
Constateert u schade aan het pand van [eiser] die is veroorzaakt door de werkzaamheden van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en zo ja welke? Kunt u de herstelkosten begroten?
Indien het pand van [eiser] door de werkzaamheden van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] is verzakt, is de situatie dan inmiddels gestabiliseerd? Zo nee, welke maatregelen dienen te worden genomen ter stabilisatie en wat zijn daarvan de kosten?
Is voorafgaand aan de werkzaamheden voldoende onderzoek verricht om schade aan het pand van [eiser] te voorkomen?
Was de schade aan het pand van [eiser] voorzienbaar, en zo ja in welke mate?
Zijn door [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] adequate voorzorgsmaatregelen getroffen of hadden deze kunnen worden getroffen? Indien dit laatste het geval is, tegen welke prijs?
Was er een alternatieve werkwijze voorhanden met minder kans op schade voor [eiser], en zo ja, tegen welke prijs?
Is de schade anderszins veroorzaakt doordat de werkzaamheden door [bedrijf 1] of [bedrijf 2] niet goed en deugdelijk zijn uitgevoerd?
8. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
5.2.
benoemt tot deskundige:
[naam 2]
[bedrijf 7]
,
[adres]
[postcode]
[Telefoonnummer]
[Fax]
[email]
het voorschot
5.3.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
  • de deskundige dient
  • de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen
  • partijen kunnen desgewenst
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
5.4.
bepaalt dat [eiser] en [bedrijf 1] ieder de helft van het voorschot dienen over te maken op [rekeningnummer]ten name van [adres 1] onder vermelding van "voorschot deskundigenrapport" en het zaak- en rolnummer, en wel
binnen twee wekenna een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie,
5.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
5.6.
bepaalt dat [eiser] haar procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen,
5.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
5.8.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met
de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
5.9.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
5.10.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
5.11.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
5.12.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
5.13.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
[datum],
5.14.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] op een termijn van vier weken,
5.15.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
5.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen en in het openbaar uitgesproken op
19 juni 2013.