1.2De feiten zoals die door het hof van discipline zijn vastgesteld, zijn door [eiser] niet betwist, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
2. [eiser] vordert, kort gezegd, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000,00 en de kosten van het geding.
3. [eiser] legt, samengevat, aan de vordering het volgende ten grondslag. [eiser] heeft een openstaande vordering op[bedrijf x]bestaande uit een verplichting tot terugbetaling van het door hem in [bedrijf x] geïnvesteerde bedrag van
2 x € 15.000,00 vermeerderd met een gemiddeld rendement over een periode van vier jaar (4 x 21,7% x € 30.000,00) = € 26.040,00. De vordering wordt niet betaald en [eiser] heeft een advocaat nodig om betaling van de vordering in rechte af te dwingen. [eiser] kon geen advocaat vinden en heeft zich tot [gedaagde] in [plaats], [gedaagde], gewend en [gedaagde] verzocht om een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 van de Advocatenwet. [eiser] en [gedaagde] hebben met elkaar over deze kwestie gesproken, en uiteindelijk was [gedaagde] niet bereid om een advocaat aan te wijzen. Het gevorderde bedrag van € 25.000,00 is bedoeld als voorschot op de nu niet te innen vordering van [eiser] op [bedrijf x] alsmede als honorarium voor een toekomstig advocaat met een uurtarief vanaf € 250,00 of hoger. Aldus steeds [eiser].
4. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover van belang nader ingegaan.
5. Zoals hierboven vermeld is van de zijde van [gedaagde] een conclusie van antwoord genomen waarbij tegen de vordering verweer is gevoerd. [eiser] heeft de kantonrechter verzocht deze conclusie buiten beschouwing te laten, althans verzocht om de eerder in deze procedure genomen beslissing van de rolrechter om het door partij [gedaagde] op[datum] 2012 laatste gevraagde uitstel voor conclusie van antwoord te verlenen, te heroverwegen. Hieromtrent wordt als volgt overwogen. Zoals [eiser] in zijn verzoek ook onderkent, heeft de kantonrechter over deze kwestie al eerder beslist, namelijk ter comparitie op 30 januari 2013. In het proces-verbaal van die comparitie is de beslissing van de rechter als volgt weergegeven:
De [gedaagde] heeft twee maal uitstel gevraagd voor het nemen van een conclusie van antwoord, namelijk op[datum]en op [datum], de laatste keer wegens dringende redenen. Het eerste verzoek is ingewilligd op [datum]. Het tweede verzoek is ingewilligd op [datum], waarbij uitstel is verleend tot [datum]. De conclusie van antwoord is genomen op de rol van [datum]. Dat is op tijd en overeenkomstig het landelijk rolreglement. Ik ben van oordeel dat de conclusie van antwoord terecht is toegelaten als processtuk. Op basis van het rolreglement is het mogelijk een uitstel te verlenen van meer dan acht weken, namelijk indien een dringende reden voor uitstel wordt geaccepteerd, zoals de rolrechter heeft gedaan. Daarom was het mogelijk buiten de acht weken nog eens vier weken uitstel te verlenen.
Aan de rolrechter komt een discretionaire bevoegdheid toe om wel of geen uitstel te verlenen. De rolrechter heeft in de door [gedaagde] aangevoerde grond, namelijk dat nog informatie van derden moest worden verkregen, een voldoende klemmende reden voor uitstel gezien. De kantonrechter ziet thans geen aanleiding om deze beslissing ongedaan te maken. [eiser] heeft geen omstandigheden gesteld die aanleiding geven om van deze beslissing terug te komen. [eiser] merkt op (in zijn schrijven van 18 oktober 2012) dat hij belang heeft bij directe toewijzing van de vordering in plaats van een procesvertragend uitstel, maar dit is onvoldoende om de beslissing van de rolrechter, die de vertraging als omstandigheid meeweegt bij het beoordelen van een verzoek om uitstel, ongedaan te maken. Verder is van de zijde van [eiser] niet anders betoogd dan dat hij thans een vonnis wenst op basis van de, in geval van verlening van akte niet-dienen aan [gedaagde], niet weersproken inhoud van de dagvaarding. Het verkrijgen van een vonnis zonder weerwoord van de wederpartij is echter geen rechtens te respecteren belang. De slotsom is dat de conclusie van antwoord een gedingstuk is en blijft.
6. Ook het standpunt van [eiser] dat de conclusie van antwoord niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend wordt verworpen. Het tweede uitstel is verleend tot [datum] en de conclusie van antwoord van [gedaagde] is op die dag genomen. Daarbij dient te worden bedacht dat de termijnen voor uitstel beginnen en eindigen op de dag van de rolzitting, namelijk de woensdag. Om die reden is de termijn niet gaan lopen op dinsdag [datum], zoals [eiser] heeft verondersteld, maar op woensdag [datum]. De termijn is dus ook geëindigd op een woensdag, namelijk [datum], en niet op zondag[datum], zoals [eiser] heeft gesteld.
7. Wat betreft de inhoud van de zaak wordt als volgt overwogen. Gezien de inhoud van de dagvaarding en de door [eiser] daarop gegeven toelichting leest de kantonrechter de dagvaarding aldus dat wordt gedagvaard: 1) [gedaagde] en 2) [gedaagde] in persoon.
8. De [gedaagde] voert onder meer het verweer dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering nu de [gedaagde], [functie gedaagde], geen rechtspersoon is en dus niet in vermogensrechtelijke zin kan worden aangesproken. Dit verweer slaagt. [eiser] zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
9. De vordering gericht tegen [gedaagde] in persoon begrijpt de kantonrechter aldus dat [eiser] [gedaagde] aansprakelijk stelt op grond van onrechtmatige daad, omdat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 13 van de Advocatenwet door het verzoek een advocaat aan te wijzen, af te wijzen.
Artikel 13 van de Advocatenwet luidt,voor zover thans van belang, als volgt:
1. De rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, kan zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen.
2. De deken kan het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Hij kan een aanwijzing op grond van bijzondere redenen wijzigen of intrekken.
3. Binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking, houdende afwijzing van het verzoek, kan de belanghebbende beklag doen bij het hof van discipline. Op de behandeling van het beklag zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
(…)
Overwogen wordt dat [gedaagde] de aan hem als [gedaagde] toekomende wettelijke bevoegdheid heeft uitgeoefend om het verzoek van [eiser] wegens gegronde redenen af te wijzen; dat de uitoefening van die bevoegdheid vervolgens is getoetst door het hof van discipline, de instantie die voor die toetsing bij wet is aangewezen; dat het hof heeft geoordeeld dat [gedaagde] zorgvuldig tot een juist oordeel is gekomen; dat dus in de loop van de volgens de wet toepasselijke procesgang is komen vast te staan dat [gedaagde] binnen de grenzen van artikel 13 van de Advocatenwet heeft gehandeld. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde] een verwijt valt te maken over de wijze waarop hij van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, maar [eiser] heeft nagelaten te stellen wat dit verwijt concreet inhoudt en waarom het oordeel van het hof van discipline onjuist zou zijn. Van enig onrechtmatig handelen van [gedaagde] is dan ook niet gebleken.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat [gedaagde] niet in strijd met de wet heeft gehandeld, zodat geen sprake is van het gestelde onrechtmatig handelen. De vordering zal dus worden afgewezen.
10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.000,00 aan salaris gemachtigde (1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de comparitie, 0,5 punt voor de voortgezette comparitie; toepasselijk tarief van € 400,00 per punt) tot heden. De na dit vonnis te ontstane kosten (de nakosten) worden begroot op € 100,00.
I. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover die is gericht tegen de [gedaagde];
II. wijst af de vordering voor zover die is gericht tegen [gedaagde];
III. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.100,00 inclusief de nakosten;
IV. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. H.J. Fehmers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter