ECLI:NL:RBAMS:2013:6334

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
28 september 2013
Zaaknummer
C/13/536611 / KG ZA 13-227
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van een vonnis in kort geding wegens misbruik van bevoegdheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Reisenstadt, vorderde de schorsing van de executie van een eerder vonnis van 16 januari 2013, waarin hij bij verstek was veroordeeld tot betaling aan gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. van der Hoef, van een bedrag van € 687.716,88. Eiser stelde dat gedaagde misbruik maakte van haar bevoegdheid door tot executie van dit vonnis over te gaan, terwijl er een verzetprocedure aanhangig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat gedaagde ten onrechte eiser aansprakelijk hield voor de schade die zij had geleden, en dat de vordering van gedaagde als ondeugdelijk moest worden aangemerkt. De voorzieningenrechter schorste daarom de executie van het vonnis van 16 januari 2013 totdat de rechtbank had beslist in de verzetprocedure. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.166,71 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in procedures waarin voorlopige voorzieningen worden gevorderd, en de mogelijkheid om misbruik van bevoegdheid tegen te gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/536611 / KG ZA 13-227 HB/SvE
Vonnis in kort geding van 18 maart 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 26 februari 2013,
advocaat mr. G. Reisenstadt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F. van der Hoef te Burgum.
Partijen zullen hierna[eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 11 maart 2013 heeft[eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.[eiser] heeft producties en een pleitnota in het geding gebracht, [gedaagde] een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter terechtzitting waren, voor zover van belang, aanwezig[eiser] met mr. Reisenstadt en [gedaagde] met mr. Van der Hoef.

2.De feiten

2.1.
Hensen is in de periode van 1 mei 2006 tot 9 september 2009 bestuurder geweest van Jurjen de Vries B.V., een groothandel en leverancier van met name relatiegeschenken. Op laatstgenoemde datum is het faillissement van Jurjen de Vries B.V. uitgesproken.
2.2.
Enig aandeelhouder van Jurjen de Vries B.V. was Jurjen de Vries Beheer B.V. Enig aandeelhouder en tevens bestuurder van Jurjen de Vries Beheer B.V. is De Vries Nieboer Beheer B.V. (hierna: De Vries-Nieboer). Bestuurder van De Vries-Nieboer was [persoon 1], gehuwd met [persoon 2]. Zij is de zuster van de voormalige echtgenoot van [gedaagde], [persoon 3], die in januari 2008 is overleden. Tot aan zijn overlijden was [persoon 3] voor 50% aandeelhouder in De Vries-Nieboer. De overige aandelen waren in handen van [persoon 1] (37,5%) en haar echtgenoot H. Nieboer (12,5%).
2.3.
[gedaagde] heeft, na het overlijden van [persoon 3], het aandelenpakket van 50% in De Vries-Nieboer geërfd. Op 10 oktober 2008 heeft [gedaagde] deze aandelen verkocht en geleverd aan [persoon 1] voor een bedrag van € 158.074,00.
2.4.
Bij brief van 26 oktober 2012 heeft [gedaagde][eiser] aansprakelijk gesteld. [gedaagde] stelt in deze brief dat de aandelenverkoop onrechtmatig is geweest omdat de voor de aandelen betaalde prijs veel te laag was, terwijl[eiser] de initiator van de transactie was. Met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, verleend op 8 november 2012 onder de voorwaarde dat binnen 14 dagen na het eerst gelegde beslag de eis in de hoofdzaak wordt ingediend, heeft [gedaagde] op 21 november 2012 ten laste van[eiser] conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van[eiser] en onder Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. en de Coöperatieve Rabobank Noord Gooiland U.A. De vordering van [gedaagde] op[eiser] is door de voorzieningenrechter in het verlof begroot op € 855.260,00.
2.5.
Bij dagvaarding van 4 december 2012 heeft [gedaagde] de eis in de hoofdzaak ingediend. Bij vonnis van deze rechtbank van 16 januari 2013 is[eiser] bij verstek onder meer veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 687.716,88.
2.6.
Bij dagvaarding van 4 januari 2013 heeft[eiser], samen met zijn echtgenote [persoon 4], [gedaagde] gedagvaard in kort geding en onder andere de opheffing van de door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen gevorderd. De voorzieningenrechter heeft in haar vonnis van 29 januari 2013, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…) Op grond van dit feitenrelaas kan, anders dan [gedaagde] meent, niet de conclusie worden getrokken dat[eiser] de koopprijs van de aandelen heeft bepaald. (…) Uit het voorgaande volgt dat het voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] ten onrechte[eiser] aansprakelijk houdt voor de schade die zij stelt te hebben geleden. De conclusie dat[eiser] initiator en feitelijk leidinggevende van de aandelentransactie was kan immers niet worden getrokken op basis van het thans beschikbare feitenmateriaal. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde] als ondeugdelijk moet worden aangemerkt en dat de gelegde beslagen moeten worden opgeheven. (…)”
2.7.
[eiser] heeft op 12 februari 2013 verzet ingesteld tegen het vonnis van 16 januari 2013.
2.8.
Bij exploot van 13 februari 2013 heeft [gedaagde] het vonnis van 16 januari 2013 aan[eiser] betekend met bevel tot betaling binnen twee dagen van een bedrag van € 810.159,18, onder aanzegging dat bij niet betaling tot tenuitvoerlegging over zal worden gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – primair de executie van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2013 te schorsen, althans [gedaagde] te verbieden dit vonnis te executeren, althans [gedaagde] te bevelen de executie van dit vonnis te staken en gestaakt te houden totdat door de rechtbank Amsterdam zal zijn beslist in de door[eiser] ingestelde verzetprocedure, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en subsidiair te bepalen dat [gedaagde] het vonnis van 16 januari 2013 slechts mag executeren na het stellen van zekerheid, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Uitgangspunt is het vonnis van de voorzieningenrechter van 29 januari 2013, waarin is overwogen dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde][eiser] ten onrechte aansprakelijk houdt voor de schade die zij heeft geleden. Hieruit vloeit voort dat voldoende aannemelijk is dat in het vonnis van 16 januari 2013 sprake is van een juridische of feitelijke misslag. [gedaagde] heeft in de dagvaarding, net als in het beslagrekest, ten onrechte geen melding gemaakt van het verweer van[eiser], waardoor de rechtbank bij het wijzen van het verstekvonnis kan zijn misleid. [gedaagde] maakt misbruik van bevoegdheid door, ondanks het vonnis van de voorzieningenrechter van 29 januari 2013, over te gaan tot executie van het vonnis van 16 januari 2013. Voorts is sprake van een restitutierisico aan de zijde van [gedaagde].
3.3.
[gedaagde] voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) – waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden – buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.[eiser]
4.2.
[eiser] is bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 16 januari 2013 bij verstek onder meer veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 687.716,88.[eiser] heeft verzet ingesteld tegen dit vonnis. Volgens[eiser] maakt [gedaagde] misbruik van haar bevoegdheid door thans tot executie van het vonnis van 16 januari 2013 over te gaan.
4.3.
Ingevolge artikel 3:13, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft in het op tegenspraak gewezen vonnis van 29 januari 2013, dat is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als het verstekvonnis van 16 januari 2013, onder meer overwogen dat de vordering van [gedaagde] op[eiser] als ondeugdelijk moet worden aangemerkt en de door [gedaagde] ten laste van[eiser] gelegde conservatoire beslagen opgeheven. Niet gesteld is dat dit vonnis een kennelijke of evidente juridische of feitelijk misslag bevat. De voorzieningenrechter is dit evenmin gebleken. [gedaagde] heeft voorts ter zitting verklaard dat zij over weinig inkomen of vermogen beschikt en derhalve op geen enkele manier zekerheid kan stellen, zodat sprake is van een restitutierisico. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde] onder deze omstandigheden misbruik van haar bevoegdheid maakt door hangende de verzetprocedure tegen het vonnis van 16 januari 2013 over te gaan tot executie van dit vonnis. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat de primaire vordering zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal, om praktische redenen, de executie van het vonnis van 16 januari 2013 schorsen, totdat door deze rechtbank is beslist in de door[eiser] ingestelde verzetprocedure. Nu de primaire vordering zal worden toegewezen, behoeft de subsidiaire vordering geen bespreking meer.
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proces-kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van[eiser] worden begroot op:
- dagvaarding €  76,71
- griffierecht € 274,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal €  1.166,71
4.6.
De door[eiser] gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 januari 2013, totdat de rechtbank Amsterdam heeft beslist in de hiertegen door[eiser] ingestelde verzetprocedure,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van[eiser] tot op heden begroot op € 1.166,71,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op: € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. S. van Excel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2013. [1]

Voetnoten

1.type: