Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
816,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Reisenstadt, vorderde de schorsing van de executie van een eerder vonnis van 16 januari 2013, waarin hij bij verstek was veroordeeld tot betaling aan gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. van der Hoef, van een bedrag van € 687.716,88. Eiser stelde dat gedaagde misbruik maakte van haar bevoegdheid door tot executie van dit vonnis over te gaan, terwijl er een verzetprocedure aanhangig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat gedaagde ten onrechte eiser aansprakelijk hield voor de schade die zij had geleden, en dat de vordering van gedaagde als ondeugdelijk moest worden aangemerkt. De voorzieningenrechter schorste daarom de executie van het vonnis van 16 januari 2013 totdat de rechtbank had beslist in de verzetprocedure. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.166,71 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in procedures waarin voorlopige voorzieningen worden gevorderd, en de mogelijkheid om misbruik van bevoegdheid tegen te gaan.