4.6.De vraag die moet worden beantwoord is derhalve of [bedrijf 2] een ernstig verwijt treft. Bij beantwoording van die vraag moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan [bedrijf 2] van de bestreden gedragingen geen ernstig verwijt worden gemaakt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.1.In de eerste plaats heeft de rechtbank acht geslagen op de wijze waarop [gedaagden] en [naam] de [bedrijf 3], en hun bevoegdheden daarbinnen, hebben ingericht. Herhaald zij dat de bij dit geschil betrokken vennootschappen ([bedrijf 1] en [bedrijf 4]) vennootschappen zijn waarvan de aandelen worden gehouden door – uiteindelijk – [naam] en [gedaagden] (in een 50/50-verhouding) en dat deze vennootschappen worden bestuurd door [bedrijf 2] (wederom een vennootschap waarvan de aandelen gehouden worden door – uiteindelijk – [naam] en [gedaagden]). De bestuurders van [bedrijf 2] zijn ook weer (de persoonlijke vennootschappen van) [naam] en [gedaagden]. Zij zijn (indirect) gelijkwaardige aandeelhouders en bestuurders van al de tot het concern behorende vennootschappen en zij zijn als bestuurder steeds zelfstandig bevoegd. In de [bedrijf 3] zijn geen derden aandeelhouder of bestuurder.
4.6.2.De verkoop van de aandelen Triple Jump (en de besluitvorming daartoe) behoort tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van [bedrijf 4], derhalve [bedrijf 2]. Het bestuur van [bedrijf 2] wordt gevormd door (uiteindelijk) [naam] en [gedaagden] samen. De wijze waarop [gedaagden] en [naam] de [bedrijf 3], en hun bevoegdheden daarbinnen, hebben ingericht bracht dan ook mee dat KNSF en [naam], behoudens ingeval het handelen niet aan hen te wijten is en zij niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden, als (indirect) bestuurder net zozeer verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken rondom deze verkoop als Bategra en [gedaagden].
4.6.3.In de tweede plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam], ondanks diens (uiteindelijk) bestuurderschap van [bedrijf 4], voor de deelneming die [bedrijf 4] had in Triple Jump weinig tot geen belangstelling heeft getoond, althans zich de belangen van die deelneming niet heeft aangetrokken en [gedaagden] in dat kader zijn gang heeft laten gaan. Gesteld noch gebleken is dan ook dat hij als bestuurder ervoor heeft gezorgd dat hij in staat zou zijn om – zoals vereist – maatregelen te treffen om de gevolgen van de (thans gewraakte) handelingen rondom de verkoop van deze deelneming van [bedrijf 4] af te wenden. Dit blijkt uit het volgende. [naam] was betrokken bij de oprichting van Triple Jump in 2006 en heeft in dit kader samen met [gedaagden] een gesprek gehad met [naam 2] van ASN. [naam] wist dat [bedrijf 4] een deelneming nam in Triple Jump. [naam] heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat hij ervan op de hoogte was dat Triple Jump, spoedig na haar oprichting, het beheer van het ASN-Novib Fonds kreeg. Aangenomen moet dus worden dat [naam] wist dat er activiteiten in Triple Jump plaatsvonden die inkomsten genereerden, alleen al in de vorm van de managementfee die op grond van de beheerovereenkomst betreffende het ASN-Novib Fonds werd betaald. Bovendien werden ook van Triple Jump jaarrekeningen opgemaakt en bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd, waarin de activiteiten en inkomsten van Triple Jump zijn beschreven. Naar eigen zeggen heeft [naam] eerst in november 2011 ontdekt dat [bedrijf 4] haar belang in Triple Jump had verkocht. Dit terwijl de verkoop reeds in augustus 2008 had plaatsgevonden. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank, met [gedaagden], af dat [naam] gedurende drie jaar, als (indirect) bestuurder van [bedrijf 4] klaarblijkelijk niet naar deze deelneming heeft omgekeken. Nu niet anders is gebleken, moet worden aangenomen dat dit in de jaren daarvoor niet anders was. Dit komt ook overeen met de eigen stellingen van [naam] dat het aantrekken en beleggen van geld van derden niet zijn “ding” was, dat hij nauwelijks informatie ontving over de gang van zaken bij Triple Jump, dat alleen [gedaagden] zich bemoeide met deze deelneming en dat hij pas in de loop van 2011, toen de liquidatie van [bedrijf 4] aan de orde kwam, aan de accountant heeft gevraagd wat er was gebeurd met het belang in Triple Jump. Dat [bedrijf 1] stelt dat het niet vreemd is dat [naam] eerst in 2011 de verkoop van de deelneming ontdekte, omdat de jaarrekening van [bedrijf 4] over 2008 pas begin 2010 was opgesteld en die over 2009 pas begin 2011 en dat deze jaarrekeningen niet waren besproken tussen [naam] en [gedaagden], kan haar niet baten. Als (indirect) bestuurder van [bedrijf 4] was [naam] immers evengoed verantwoordelijk voor het (tijdig) opstellen van de jaarrekening.
4.6.4.In de derde plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam] ermee had ingestemd dat [bedrijf 8], na verwerving van de “[bedrijf 8] activiteiten” van [bedrijf 4], zou worden overgedragen aan [bedrijf 8] (uit welke stichting [naam] zich al in 2007 had teruggetrokken), terwijl moet worden vastgesteld dat [naam] voor (ook) deze transacties nauwelijks belangstelling heeft getoond. Zoals hiervoor is vastgesteld, hebben partijen begin 2008 afgesproken dat de naam van [bedrijf 8] B.V. zou worden gewijzigd in [bedrijf 4] en dat deze vennootschap met ingang van 1 januari 2008 niet meer betrokken zou zijn bij “[bedrijf 8]-activiteiten” en dat “de activiteiten” (van de vennootschap) zouden worden overgedragen aan [bedrijf 8]. De “[bedrijf 8]-activiteiten” zouden in [bedrijf 8] worden gecentraliseerd. Zoals hij zelf stelt, wist [naam] dat het belang in [bedrijf 8] zou worden overgedragen aan [bedrijf 8] , maar zijn de voorwaarden voor deze overdracht niet met hem besproken en heeft hij zich (ook) daarin niet verdiept. De conclusie moet dan ook zijn dat hij van deze (voorgenomen) transactie op de hoogte was, maar dat hij (ook) hiervoor geen enkele belangstelling heeft getoond. Niet in geschil is kortom dat met “[bedrijf 8]-activiteiten” in ieder geval werden bedoeld de “horlogeactiviteiten” en (de deelneming in) [bedrijf 8]. Partijen verschillen van mening over de vraag of onder “[bedrijf 8]-activiteiten” ook was begrepen het aandelenbelang in Triple Jump. De rechtbank is van oordeel dat, als al zou kunnen worden geconcludeerd dat hierover misverstand kon bestaan, [naam] – in het bijzonder tegen de hiervoor geschetste achtergrond dat [naam] zich niet om het belang in Triple Jump bekommerde – geen beroep toekomt op het ontbreken van zijn daarmee overeenstemmende wil.
4.6.5.In de vierde plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat niet, althans onvoldoende, is gebleken dat [gedaagden] [naam] bewust buiten de bestreden verkoop van Triple Jump heeft gehouden, zoals [naam] stelt. Uit de in het geding gebrachte stukken kan het volgende worden opgemaakt. De voorgenomen verkoop van de aandelen Triple Jump door [bedrijf 4] is, in het kader van de statutaire voorkeursregeling, voorgelegd aan de andere aandeelhouders van Triple Jump. [gedaagden] heeft de transacties (de verkoop van het belang in [bedrijf 8] en Triple Jump) voorbereid met de controller van de [bedrijf 3], [naam 3], en laten uitvoeren door VDB Advocaten & Notarissen, de vaste notaris van de [bedrijf 3]. Ook de belastingadviseur van de [bedrijf 3], [naam 4] van [bedrijf 5], was bij de transacties betrokken. Dat [naam 3] van [gedaagden] over de verkoop van de aandelen Triple Jump niet met [naam] mocht praten, blijkt, anders dan [bedrijf 1] stelt, niet – zeker niet zonder meer – uit haar schriftelijke verklaring. [naam 3] verklaart slechts dat zij “de uitdrukkelijke opdracht [had] van [gedaagden] [naam] geen mededelingen te doen over de activiteiten van [bedrijf 8]”. Deze verklaring heeft niet specifiek betrekking op Triple Jump en lijkt, zoals [gedaagden] stelt, goed te rijmen met het gebrek aan belangstelling van [naam] voor de [bedrijf 8]-activiteiten in die tijd. Ten slotte geldt dat [gedaagden] de verkoop van de aandelen Triple Jump nooit voor [naam] verborgen had kunnen houden omdat deze als medebestuurder, bij een behoorlijke vervulling van diens taak, via de jaarrekening uiteindelijk altijd van de transactie op de hoogte zou (behoren te) komen.
4.6.6.In de vijfde plaats, en tot slot, neemt de rechtbank in aanmerking dat (ook) het belang in [bedrijf 8], waarvan [naam] wist dat het zou worden overgedragen, tegen nominale waarde is overgedragen aan [bedrijf 8] .