ECLI:NL:RBAMS:2013:6259

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
C/13/518487 / HA ZA 12-676
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbehoorlijke taakvervulling door bestuurder bij verkoop aandelen Triple Jump

In deze zaak vorderde de Koninklijke Nederlandsche Springstoffen Fabriek N.V. (KNSF) dat de rechtbank verklaarde dat Bategra B.V. als bestuurder van [bedrijf 1] haar taak onbehoorlijk had vervuld en onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder, onder de gegeven omstandigheden, geen ernstig verwijt kon worden gemaakt voor het verkopen van een deelneming zonder goedkeuring van de aandeelhoudersvergadering. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de groepsstructuur en de verdeling van bevoegdheden binnen de groep een rol speelden. KNSF had zich als aandeelhouder nauwelijks om de belangen van de verkochte deelneming bekommerd en het was niet gebleken dat hij bewust buiten spel was gehouden. De geschonden norm was niet ter bescherming van de vennootschap zelf, waardoor deze zich daar niet op kon beroepen. De rechtbank wees de vorderingen van KNSF af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/518487 / HA ZA 12-676
Vonnis van 10 juli 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1]
2. de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE SPRINGSTOFFEN FABRIEK N.V.,
beide gevestigd te [plaats],
eiseressen,
advocaat mr. E.A. van de Kuilen - Stap te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 2]
gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BATEGRA B.V.,
gevestigd te Ouder - Amstel,
3.
[gedaagden],
wonende te[woonplaats]
gedaagden,
advocaat mr. M. Deckers te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna [bedrijf 1] respectievelijk KNSF worden genoemd en gezamenlijk [bedrijf 1]
Gedaagden zullen hierna [bedrijf 2], Bategra, respectievelijk [gedaagden] worden genoemd en gezamenlijk [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 mei 2012 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 22 augustus 2012 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2012 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte wijziging van eis;
  • de antwoordakte tevens antwoordakte wijziging van eis van [bedrijf 1] met producties;
  • de antwoordakte van [gedaagden];
  • de brief van mr. Deckers aan de rechtbank van 15 februari 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
KNSF is een besloten vennootschap waarvan [naam] (hierna: [naam]) (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder is.
2.2.
Bategra is een besloten vennootschap waarvan [gedaagden] enig aandeelhouder en bestuurder is.
2.3.
[naam] en [gedaagden] zijn studievrienden. Zij zijn begin jaren negentig een bloeiend en succesvol concern gestart dat slecht renderende bedrijven opkocht, saneerde en weer doorverkocht. Daarnaast zijn zij diverse andere ondernemingen gestart. In het kader van hun samenwerking hebben [naam] en [gedaagden] een omvangrijke groep opgezet die bestaat uit verschillende vennootschappen (hierna: [bedrijf 3]). [naam] en [gedaagden] zijn in alle vennootschappen die tot de [bedrijf 3] behoren, beiden vertegenwoordigd als (indirect) aandeelhouder in een 50/50-verhouding en zij zijn (indirect) bestuurder. Er zijn geen derden bestuurder en/of aandeelhouder van de [bedrijf 3].
2.4.
Bategra en KNSF houden beide 50% van de aandelen in [bedrijf 1].
[bedrijf 2], een andere tot de [bedrijf 3] behorende vennootschap, is bestuurder van
[bedrijf 1]. Bestuurders van [bedrijf 2] zijn Bategra en, sinds 2010, KNSF. Tot 2010 was Drie Beheer B.V – een andere door [naam] bestuurde en gecontroleerde vennootschap – medebestuurder (hierna wordt over KNSF gesproken, ook als Drie Beheer B.V. wordt bedoeld). Aan elk van de bestuurders van [bedrijf 2] komt de bevoegdheid toe die vennootschap zelfstandig te vertegenwoordigen.
2.5.
[bedrijf 1] houdt alle aandelen in de vennootschap [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]). [bedrijf 2] is bestuurder van [bedrijf 4].
2.6.
[naam] en [gedaagden] hebben zich ingezet voor ondernemende ontwikkelingshulp, door hen aangeduid als “[bedrijf 8]”. In 2003 hebben [naam] en [gedaagden] in dat kader [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8] ) opgericht. Bij de oprichting werden [naam] en [gedaagden] bestuurder van [bedrijf 8] . [naam] is op 1 februari 2006 afgetreden als bestuurder. Later is hij van februari 2007 tot september 2007 nog een aantal maanden bestuurder geweest. De [bedrijf 8] activiteiten waren aanvankelijk tweeërlei, te weten: (i) het opzetten en financieren van studiebeursprojecten in ontwikkelingslanden en (ii) het verkopen van unieke horloges. De opzet was dat uit de marges op de verkoop van de horloges de studiebeursprojecten zouden worden gefinancierd. De verkoop van de horloges was destijds ondergebracht in [bedrijf 4] (welke vennootschap voorheen [bedrijf 8] B.V. heette). [bedrijf 4] doneerde een gedeelte van de verkoopopbrengst aan [bedrijf 8] , welke stichting zich onder meer bezighield met het verstrekken van studiebeurzen en microkredieten.
2.7.
[bedrijf 4] hield tot 20 augustus 2008 3.600 aandelen in de vennootschap Triple Jump B.V. (hierna: Triple Jump).
2.8.
In oktober 2005 kwam [gedaagden] in contact met [naam 2] (hierna: [naam 2]), de
[functie]van ASN Bank N.V. (hierna: ASN) en in hun gesprekken is het idee van Triple Jump ontstaan. Triple Jump is op 12 mei 2006 opgericht door Stichting Oxfam Novib (hierna: Oxfam), ASN, Stichting DOEN, Apple Management B.V. en [bedrijf 4]. Bij de oprichting kregen alle oprichters 20% van de aandelen (3.600 aandelen elk) tegen betaling van de nominale waarde (€ 3.600,-). Bij de akte van oprichting werd [gedaagden] benoemd tot [functie] van Triple Jump. Triple Jump houdt zich bezig met het managen van investeringen in microkredietinstellingen. Na de oprichting van Triple Jump hebben de aandeelhouders ASN en Oxfam het beheer van een gezamenlijke portefeuille – het zogenaamde ASN-Novib Fonds – aan Triple Jump overgedragen. Voor die beheerwerkzaamheden ontving Triple Jump een managementfee waarvan de hoogte gerelateerd is aan het rendement van het fonds.
2.9.
De (niet in deze procedure betrokken) vennootschap [bedrijf 8] Fondsmanagement B.V. was tot de overdracht van alle aandelen in 2008 aan [bedrijf 8] een 100% dochtervennootschap van [bedrijf 4].
2.10.
In de loop van 2007 hebben [naam] en [gedaagden] afgesproken dat [gedaagden] alleen verder zou gaan met [bedrijf 8] . Mede omdat de verkoop van horloges onvoldoende opleverde, hebben [naam] en [gedaagden] afgesproken dat [bedrijf 4] haar activiteiten met betrekking tot de verkoop van de horloges zou afstoten.
2.11.
Op 18 februari 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij onder meer [gedaagden], [naam 3][functie] van de [bedrijf 3]; hierna: [naam 3]) en [naam 4] (werkzaam bij [bedrijf 5], de belastingadviseur van de [bedrijf 3]; hierna: [naam 4]) aanwezig waren. [naam] was bij deze bespreking niet aanwezig. Tijdens de bespreking is een groot aantal onderwerpen besproken. In het besprekingsverslag van deze bespreking staat, voor zover van belang, op pagina 5 het volgende vermeld:
“(…)
15. [bedrijf 8] / [bedrijf 8] ([bedrijf 8]) / [bedrijf 8]
- [bedrijf 8]
Besloten deze BV in de structuur te laten hangen. Wel zal de naam worden gewijzigd in [bedrijf 6]. (…)
Jaarrekening 2007 zal op korte termijn worden opgemaakt. Hierbij zullen de activiteiten per ultimo 2007 worden overgeboekt naar [bedrijf 8]. Derhalve zal deze BV per 1 januari 2008 niet meer betrokken zijn bij “[bedrijf 8]”-activiteiten.
-
[bedrijf 8] ([bedrijf 8])
In [bedrijf 8] zullen zoveel mogelijk vanaf januari 2008 de “[bedrijf 8]”-activiteiten worden gecentraliseerd.
(…)”
2.12.
[bedrijf 4] heeft per januari 2008 haar “horlogeactiviteiten” tegen boekwaarde verkocht aan de eerder genoemde vennootschap [bedrijf 8] Fondsmanagement B.V. (later genaamd: [bedrijf 8] Support B.V., hierna te noemen: [bedrijf 8]). Op 11 april 2008 heeft [bedrijf 4] haar aandelen in [bedrijf 8] tegen nominale waarde verkocht aan [bedrijf 8] .
2.13.
Op 20 augustus 2008, nadat het besluitvormingstraject rondom het voorkeursrecht van de overige aandeelhouders van Triple Jump was afgerond, heeft [bedrijf 4] de 3.600 aandelen die zij hield in Triple Jump verkocht aan [bedrijf 8] voor € 3.600,- (nominale waarde). In de leveringsakte heeft de notaris (van het kantoor VDB Advocaten & Notarissen) onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
In het kader van de onderhavige aandelenoverdracht is mogelijk sprake van een tegenstrijdig belang bij de bestuurder van [bedrijf 4]. In artikel 14 lid 2 van de statuten van [bedrijf 4] is bepaald dat in een geval waarin deze vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met een bestuurder, deze bestuurder niettemin bevoegd is om de vennootschap te vertegenwoordigen, zulks onverminderd de bevoegdheid van de algemene vergadering van aandeelhouders om op grond van artikel 2:256 van het Burgerlijk Wetboek een of meer andere personen daartoe aan te wijzen.
De algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 4] heeft op drieëntwintig juli tweeduizend acht besloten, voor zover nodig, geen gebruik te maken van haar vorenbedoelde aanwijzingsrecht. Van deze besluitvorming blijkt uit een exemplaar van de notulen van voormelde vergadering, waarvan een kopie aan deze akte is gehecht. (…)”
2.14.
In de notulen van de aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 4] van 23 juli 2008, welke op 24 juli 2008 zijn ondertekend door [gedaagden] als voorzitter en notulist, is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
- dat het bestuur van de vennootschap in de gelegenheid is gesteld ten aanzien van de na te melden besluiten advies uit te brengen; (…)
Vervolgens stelt de voorzitter voor om geen gebruik te maken van de bevoegdheid van de algemene vergadering om een of meer andere personen aan te wijzen om de vennootschap in het kader van de voormelde rechtshandelingen te vertegenwoordigen.
Na een korte toelichting en bespreking wordt dit voorstel met algemene stemmen aangenomen
(…)”
2.15.
In artikel 20 lid 5 van de statuten van [bedrijf 1] is bepaald dat voor een bestuursbesluit tot het uitoefenen van stemrecht op aandelen in een dochtermaatschappij de goedkeuring van de aandeelhoudersvergadering is vereist. Voor het hiervoor onder 2.13 in de leveringsakte genoemde besluit van [bedrijf 1] als (enig) aandeelhouder van [bedrijf 4] is (door [bedrijf 2] als bestuurder van [bedrijf 1]) geen goedkeuring van de aandeelhouders van [bedrijf 1] gevraagd (KNSF en Bategra).

3.Het geschil

3.1.
[bedrijf 1] vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( i) verklaart voor recht dat [bedrijf 2] als bestuurder van [bedrijf 1] haar taak onbehoorlijk heeft vervuld;
(ii) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die [bedrijf 1] door de onbehoorlijke taakvervulling van [bedrijf 2] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de verkoop van de aandelen van Triple Jump, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(iii) verklaart voor recht dat [bedrijf 2] als bestuurder van [bedrijf 4] onrechtmatig heeft gehandeld ex artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) jegens [bedrijf 1];
(iv) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die [bedrijf 1] door het onrechtmatig handelen van [bedrijf 2] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de verkoop van de aandelen van Triple Jump, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
( v) verklaart voor recht dat [bedrijf 2] onrechtmatig heeft gehandeld ex artikel 6:162 BW jegens KNSF;
(vi) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die KNFS door het onrechtmatig handelen van [bedrijf 2] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de verkoop van de aandelen van Triple Jump, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(vii) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, indien deze na veertien dagen nog niet zijn voldaan.
3.2.
[bedrijf 1] legt aan deze vorderingen – kort gezegd – ten grondslag dat [bedrijf 2] in het kader van de verkoop van de door [bedrijf 4] gehouden aandelen in Triple Jump aan [bedrijf 8] onbehoorlijk, althans onrechtmatig heeft gehandeld. Dit onbehoorlijk, althans onrechtmatig handelen bestaat volgens [bedrijf 1] uit het volgende. [bedrijf 2], althans [gedaagden] (optredend als bestuurder van [bedrijf 2] via Bategra), heeft als bestuurder van – voor zover hier van belang – [bedrijf 1] verzuimd om overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 lid 5 van de statuten van [bedrijf 1] goedkeuring te vragen aan de aandeelhouders van [bedrijf 1] (waaronder KNSF, de persoonlijke vennootschap van [naam]) toen [bedrijf 2] namens [bedrijf 1] (als aandeelhouder van [bedrijf 4]) haar stem uitbracht in de aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 4]. Het in de leveringsakte genoemde besluit van de aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 4] hield verband met de (voorgenomen) verkoop door [bedrijf 4] van de aandelen die zij hield in Triple Jump. Er was sprake van een tegenstrijdig belang: [gedaagden] trad immers (uiteindelijk) op als bestuurder van de verkoper, [bedrijf 4], terwijl hij tevens bestuurder was van de koper, [bedrijf 8] . Bovendien was [gedaagden] [functie] van Triple Jump. Omdat sprake was van een tegenstrijdig belang, moest de aandeelhouder van [bedrijf 4], [bedrijf 1], in de gelegenheid worden gesteld een andere vertegenwoordiger (in plaats van haar bestuurder, [bedrijf 2]) aan te wijzen, maar dat is (onbetwist) niet gebeurd. [naam] is het niet eens met de verkoop van de aandelen Triple Jump door [bedrijf 4] aan [bedrijf 8] , de stichting van [gedaagden], en in ieder geval niet met de prijs waartegen deze zijn verkocht (nominale waarde). [bedrijf 8] heeft een veel te lage prijs voor de aandelen betaald, waardoor [bedrijf 4] – en uiteindelijk [bedrijf 1] en KNSF – schade heeft geleden. Die schade wensen KNSF en [bedrijf 1] vergoed te zien.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] erkent dat het bepaalde in artikel 20 lid 5 van de statuten van [bedrijf 1] niet is nageleefd, maar dit levert volgens hem geen aansprakelijkheid – in de zin van bestuurdersaansprakelijkheid of aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad – op van [gedaagden] Hij voert hiertoe in grote lijnen het volgende aan. Van een tegenstrijdig belang was geen sprake. [gedaagden] had geen persoonlijk (financieel) belang bij de verkoop van de aandelen Triple Jump. Als (indirect) mede-aandeelhouder van [bedrijf 4] had hij, net als [naam], juist belang bij een zo hoog mogelijke verkoopprijs voor de aandelen. Het onder 2.14 bedoelde aandeelhoudersbesluit was ook slechts genomen “voor zover vereist”. Verder geldt dat [naam] zich wilde terugtrekken uit [bedrijf 8] . [naam] was ervan op de hoogte dat [bedrijf 4] de “[bedrijf 8]-activiteiten”, waaronder begrepen de aandelen Triple Jump, zou afstoten en heeft hiermee ingestemd. [gedaagden] en [naam] waren het erover eens dat de aandelen zouden worden verkocht tegen nominale waarde. [gedaagden] wijst onder meer op een schriftelijke verklaring van [naam 5], [functie] van [bedrijf 8] (hierna: [naam 5]). Als [naam] van dit alles niet op de hoogte was, had hij het in ieder geval moeten zijn. Hij was ook (indirect) bestuurder van [bedrijf 4] en hij had toegang tot alle informatie die de tot de [bedrijf 3] behorende vennootschappen aanging. Hij was ook van de activiteiten van Triple Jump op de hoogte; hij was immers bij de oprichting van deze vennootschap betrokken geweest en ook bij het afsluiten van de beheerovereenkomst betreffende het ASN-Novib Fonds. Bovendien had hij toegang tot de jaarrekeningen van Triple Jump. [gedaagden] heeft de transactie zelfstandig afgehandeld, maar dat was binnen de [bedrijf 3] niet ongebruikelijk. Dit is in alle openheid gebeurd. Hij heeft bij de transactie de controller van de [bedrijf 3] en de vaste belastingadviseur en notaris van de [bedrijf 3] betrokken. Pas tweeënhalf jaar later heeft [naam] bezwaren geuit tegen deze transactie, kennelijk omdat hij zich toen realiseerde dat Triple Jump over eigen vermogen beschikte. Aan [bedrijf 7] en KNSF komt als (indirect) aandeelhouders geen eigen vorderingsrecht toe. Indien al schade is gelden, is deze geleden door [bedrijf 4]. De formalistische benadering van [bedrijf 7] doet afbreuk aan de werkelijke situatie binnen de [bedrijf 3] en de wijze waarop [gedaagden] en [naam] met elkaar plachten samen te werken. [gedaagden] en [naam] waren feitelijk de enige twee controlerende en besturende personen binnen de [bedrijf 3] en formele vereisten binnen de groep werden in veel gevallen niet strikt nageleefd. Aangezien [naam] op de hoogte was, althans had moeten zijn van de verkoop van de aandelen Triple Jump, kan hij zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer beroepen op formele gebreken in de besluitvorming.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Achtergrond/kader

4.1.
Bij de beoordeling wordt het volgende vooropgesteld. Hoewel de eisende partijen in deze procedure twee vennootschappen zijn en deze – naast [gedaagden] in privé – twee andere vennootschappen hebben gedagvaard, betreft het hier uiteindelijk een geschil tussen [naam] en [gedaagden]. [naam] verwijt [gedaagden] dat deze buiten [naam] om heeft bewerkstelligd dat de aandelen Triple Jump zijn verkocht aan “zijn” stichting, [bedrijf 8] – waarmee [gedaagden] als boegbeeld van de stichting volgens [naam] “goede sier” wil maken – terwijl deze aandelen veel meer waard waren dan de prijs waartegen ze zijn verkocht.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.2.
[bedrijf 1] stelt dat [bedrijf 2] als bestuurder van [bedrijf 1] haar taak onbehoorlijk heeft vervuld (als bedoeld in artikel 2:9 BW). Bategra en [gedaagden] zijn volgens [bedrijf 1] als (indirect) bestuurder van [bedrijf 2] hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 2:11 BW. Voorts stelt [bedrijf 1] dat [bedrijf 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens KNSF als aandeelhouder van [bedrijf 1].
4.3.
Formeel verwijt [bedrijf 1] [bedrijf 2] dat zij als bestuurder van [bedrijf 1], daarin vertegenwoordigd door (uiteindelijk) [gedaagden], zonder de goedkeuring van de aandeelhouders van [bedrijf 1] te vragen, het stemrecht heeft uitgeoefend op de aandelen die [bedrijf 1] houdt in [bedrijf 4]. Materieel verwijt [naam] [gedaagden] dat hij als bestuurder van [bedrijf 2] de (voorgenomen) verkoop van de aandelen in Triple Jump niet met hem, [naam], zijn medebestuurder, heeft besproken en eigenmachtig heeft gehandeld.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat de geschonden norm (het niet in acht nemen van het bepaalde in artikel 20 lid 5 van de statuten van [bedrijf 1]) geen norm is die strekt tot bescherming van de vennootschap zelf; de norm strekt ter bescherming van de aandeelhouders. Daarop strandt de vordering van [bedrijf 1] reeds. Echter, ook als hier anders over wordt geoordeeld, is haar vordering niet toewijsbaar. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:9 BW is pas sprake als geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – zo gehandeld zou hebben; er moet de bestuurder een ernstig verwijt zijn te maken. Volgens vaste rechtspraak kan van aansprakelijkheid van een bestuurder op de voet van artikel 6:162 BW in verbinding met artikel 2:9 BW eveneens slechts sprake zijn indien de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit geldt ook wanneer het niet gaat om de aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover de rechtspersoon die hij bestuurt, maar tegenover een individuele aandeelhouder. Kortom, de norm voor interne aansprakelijkheid geldt ook wanneer een individuele aandeelhouder een bestuurder aansprakelijk stelt voor de wijze waarop deze zijn bestuurstaken heeft uitgeoefend.
4.6.
De vraag die moet worden beantwoord is derhalve of [bedrijf 2] een ernstig verwijt treft. Bij beantwoording van die vraag moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan [bedrijf 2] van de bestreden gedragingen geen ernstig verwijt worden gemaakt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.1.
In de eerste plaats heeft de rechtbank acht geslagen op de wijze waarop [gedaagden] en [naam] de [bedrijf 3], en hun bevoegdheden daarbinnen, hebben ingericht. Herhaald zij dat de bij dit geschil betrokken vennootschappen ([bedrijf 1] en [bedrijf 4]) vennootschappen zijn waarvan de aandelen worden gehouden door – uiteindelijk – [naam] en [gedaagden] (in een 50/50-verhouding) en dat deze vennootschappen worden bestuurd door [bedrijf 2] (wederom een vennootschap waarvan de aandelen gehouden worden door – uiteindelijk – [naam] en [gedaagden]). De bestuurders van [bedrijf 2] zijn ook weer (de persoonlijke vennootschappen van) [naam] en [gedaagden]. Zij zijn (indirect) gelijkwaardige aandeelhouders en bestuurders van al de tot het concern behorende vennootschappen en zij zijn als bestuurder steeds zelfstandig bevoegd. In de [bedrijf 3] zijn geen derden aandeelhouder of bestuurder.
4.6.2.
De verkoop van de aandelen Triple Jump (en de besluitvorming daartoe) behoort tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van [bedrijf 4], derhalve [bedrijf 2]. Het bestuur van [bedrijf 2] wordt gevormd door (uiteindelijk) [naam] en [gedaagden] samen. De wijze waarop [gedaagden] en [naam] de [bedrijf 3], en hun bevoegdheden daarbinnen, hebben ingericht bracht dan ook mee dat KNSF en [naam], behoudens ingeval het handelen niet aan hen te wijten is en zij niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden, als (indirect) bestuurder net zozeer verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken rondom deze verkoop als Bategra en [gedaagden].
4.6.3.
In de tweede plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam], ondanks diens (uiteindelijk) bestuurderschap van [bedrijf 4], voor de deelneming die [bedrijf 4] had in Triple Jump weinig tot geen belangstelling heeft getoond, althans zich de belangen van die deelneming niet heeft aangetrokken en [gedaagden] in dat kader zijn gang heeft laten gaan. Gesteld noch gebleken is dan ook dat hij als bestuurder ervoor heeft gezorgd dat hij in staat zou zijn om – zoals vereist – maatregelen te treffen om de gevolgen van de (thans gewraakte) handelingen rondom de verkoop van deze deelneming van [bedrijf 4] af te wenden. Dit blijkt uit het volgende. [naam] was betrokken bij de oprichting van Triple Jump in 2006 en heeft in dit kader samen met [gedaagden] een gesprek gehad met [naam 2] van ASN. [naam] wist dat [bedrijf 4] een deelneming nam in Triple Jump. [naam] heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat hij ervan op de hoogte was dat Triple Jump, spoedig na haar oprichting, het beheer van het ASN-Novib Fonds kreeg. Aangenomen moet dus worden dat [naam] wist dat er activiteiten in Triple Jump plaatsvonden die inkomsten genereerden, alleen al in de vorm van de managementfee die op grond van de beheerovereenkomst betreffende het ASN-Novib Fonds werd betaald. Bovendien werden ook van Triple Jump jaarrekeningen opgemaakt en bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd, waarin de activiteiten en inkomsten van Triple Jump zijn beschreven. Naar eigen zeggen heeft [naam] eerst in november 2011 ontdekt dat [bedrijf 4] haar belang in Triple Jump had verkocht. Dit terwijl de verkoop reeds in augustus 2008 had plaatsgevonden. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank, met [gedaagden], af dat [naam] gedurende drie jaar, als (indirect) bestuurder van [bedrijf 4] klaarblijkelijk niet naar deze deelneming heeft omgekeken. Nu niet anders is gebleken, moet worden aangenomen dat dit in de jaren daarvoor niet anders was. Dit komt ook overeen met de eigen stellingen van [naam] dat het aantrekken en beleggen van geld van derden niet zijn “ding” was, dat hij nauwelijks informatie ontving over de gang van zaken bij Triple Jump, dat alleen [gedaagden] zich bemoeide met deze deelneming en dat hij pas in de loop van 2011, toen de liquidatie van [bedrijf 4] aan de orde kwam, aan de accountant heeft gevraagd wat er was gebeurd met het belang in Triple Jump. Dat [bedrijf 1] stelt dat het niet vreemd is dat [naam] eerst in 2011 de verkoop van de deelneming ontdekte, omdat de jaarrekening van [bedrijf 4] over 2008 pas begin 2010 was opgesteld en die over 2009 pas begin 2011 en dat deze jaarrekeningen niet waren besproken tussen [naam] en [gedaagden], kan haar niet baten. Als (indirect) bestuurder van [bedrijf 4] was [naam] immers evengoed verantwoordelijk voor het (tijdig) opstellen van de jaarrekening.
4.6.4.
In de derde plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam] ermee had ingestemd dat [bedrijf 8], na verwerving van de “[bedrijf 8] activiteiten” van [bedrijf 4], zou worden overgedragen aan [bedrijf 8] (uit welke stichting [naam] zich al in 2007 had teruggetrokken), terwijl moet worden vastgesteld dat [naam] voor (ook) deze transacties nauwelijks belangstelling heeft getoond. Zoals hiervoor is vastgesteld, hebben partijen begin 2008 afgesproken dat de naam van [bedrijf 8] B.V. zou worden gewijzigd in [bedrijf 4] en dat deze vennootschap met ingang van 1 januari 2008 niet meer betrokken zou zijn bij “[bedrijf 8]-activiteiten” en dat “de activiteiten” (van de vennootschap) zouden worden overgedragen aan [bedrijf 8]. De “[bedrijf 8]-activiteiten” zouden in [bedrijf 8] worden gecentraliseerd. Zoals hij zelf stelt, wist [naam] dat het belang in [bedrijf 8] zou worden overgedragen aan [bedrijf 8] , maar zijn de voorwaarden voor deze overdracht niet met hem besproken en heeft hij zich (ook) daarin niet verdiept. De conclusie moet dan ook zijn dat hij van deze (voorgenomen) transactie op de hoogte was, maar dat hij (ook) hiervoor geen enkele belangstelling heeft getoond. Niet in geschil is kortom dat met “[bedrijf 8]-activiteiten” in ieder geval werden bedoeld de “horlogeactiviteiten” en (de deelneming in) [bedrijf 8]. Partijen verschillen van mening over de vraag of onder “[bedrijf 8]-activiteiten” ook was begrepen het aandelenbelang in Triple Jump. De rechtbank is van oordeel dat, als al zou kunnen worden geconcludeerd dat hierover misverstand kon bestaan, [naam] – in het bijzonder tegen de hiervoor geschetste achtergrond dat [naam] zich niet om het belang in Triple Jump bekommerde – geen beroep toekomt op het ontbreken van zijn daarmee overeenstemmende wil.
4.6.5.
In de vierde plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat niet, althans onvoldoende, is gebleken dat [gedaagden] [naam] bewust buiten de bestreden verkoop van Triple Jump heeft gehouden, zoals [naam] stelt. Uit de in het geding gebrachte stukken kan het volgende worden opgemaakt. De voorgenomen verkoop van de aandelen Triple Jump door [bedrijf 4] is, in het kader van de statutaire voorkeursregeling, voorgelegd aan de andere aandeelhouders van Triple Jump. [gedaagden] heeft de transacties (de verkoop van het belang in [bedrijf 8] en Triple Jump) voorbereid met de controller van de [bedrijf 3], [naam 3], en laten uitvoeren door VDB Advocaten & Notarissen, de vaste notaris van de [bedrijf 3]. Ook de belastingadviseur van de [bedrijf 3], [naam 4] van [bedrijf 5], was bij de transacties betrokken. Dat [naam 3] van [gedaagden] over de verkoop van de aandelen Triple Jump niet met [naam] mocht praten, blijkt, anders dan [bedrijf 1] stelt, niet – zeker niet zonder meer – uit haar schriftelijke verklaring. [naam 3] verklaart slechts dat zij “de uitdrukkelijke opdracht [had] van [gedaagden] [naam] geen mededelingen te doen over de activiteiten van [bedrijf 8]”. Deze verklaring heeft niet specifiek betrekking op Triple Jump en lijkt, zoals [gedaagden] stelt, goed te rijmen met het gebrek aan belangstelling van [naam] voor de [bedrijf 8]-activiteiten in die tijd. Ten slotte geldt dat [gedaagden] de verkoop van de aandelen Triple Jump nooit voor [naam] verborgen had kunnen houden omdat deze als medebestuurder, bij een behoorlijke vervulling van diens taak, via de jaarrekening uiteindelijk altijd van de transactie op de hoogte zou (behoren te) komen.
4.6.6.
In de vijfde plaats, en tot slot, neemt de rechtbank in aanmerking dat (ook) het belang in [bedrijf 8], waarvan [naam] wist dat het zou worden overgedragen, tegen nominale waarde is overgedragen aan [bedrijf 8] .
4.7.
Onder al deze omstandigheden kan [gedaagden] geen ernstig verwijt worden gemaakt van het feit dat hij zelfstandig (waartoe hij als uiteindelijk bestuurder bevoegd was) heeft bewerkstelligd dat de aandelen in Triple Jump tegen nominale waarde werden overgedragen aan [bedrijf 8] en dat hij daarbij artikel 20 lid 5 van de statuten van [bedrijf 1] niet in acht heeft genomen. Of tussen partijen was gesproken over de verkoop (tegen die prijs) van het belang in Triple Jump aan [bedrijf 8] (zoals [gedaagden] stelt en wordt bevestigd in de verklaring van [naam 5], maar door [naam] wordt betwist) kan derhalve in het midden blijven. Dit brengt met zich dat ook [bedrijf 2] geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat van aansprakelijkheid van [bedrijf 2] als bestuurder dan ook geen sprake kan zijn (andere verwijten worden haar immers niet gemaakt). De onder 3.1.(i) en (iii) gevorderde verklaringen voor recht zullen dan ook worden afgewezen. Daarmee zijn ook de onder 3.1.(ii) en (iv) gevorderde veroordelingen niet toewijsbaar.
Aansprakelijkheid jegens de aandeelhouder
4.8.
De vraag die thans nog voor ligt is of [bedrijf 2] als bestuurder van [bedrijf 1] (wel) onrechtmatig heeft gehandeld jegens de (indirecte) aandeelhouder(s) van [bedrijf 1]. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en overweegt hiertoe als volgt.
4.9.
[bedrijf 1] legt aan de aansprakelijkheid van [bedrijf 2] jegens de (indirecte) aandeelhouder(s) hetzelfde feitencomplex en dezelfde normschending ten grondslag als hiervoor besproken in het kader van de beoordeling van de onder 3.1.(i) en (iii) gevorderde verklaringen voor recht. Zij stelt dat de door [bedrijf 2] geschonden bepaling – artikel 20 lid 5 van de statuten van [bedrijf 1] – in de statuten van de vennootschap is opgenomen ter bescherming van de aandeelhouders en dat schending van die norm dus een onrechtmatige daad oplevert jegens die aandeelhouders, zodat deze de schade die zij hebben geleden van [bedrijf 2] kunnen vorderen.
4.10.
Hierin wordt [bedrijf 1] niet gevolgd. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [bedrijf 1] – en uiteindelijk dus [naam] – in de hiervoor onder 4.6 geschetste omstandigheden in de hoedanigheid van aandeelhouder met succes een beroep zou kunnen doen op de schending van een statutaire bepaling. De wijze waarop [gedaagden] en [naam] de [bedrijf 3], en hun bevoegdheden daarbinnen, hebben ingericht bracht immers mee dat KNSF en [naam] net zozeer verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken rondom deze verkoop als Bategra en [gedaagden]. Artikel 20 lid 5 is niet in de statuten van [bedrijf 1] opgenomen om [naam] als (indirect) aandeelhouder in de gelegenheid te stellen schade vergoed te krijgen die hij (mede) door zijn eigen nalatigheid als bestuurder heeft geleden.
4.11.
De conclusie uit al het voorgaande is dat ook de onder onder 3.1.(v) gevorderde verklaring voor recht en de onder 3.1.(vi) en 3.1.(vii) gevorderde veroordelingen zullen worden afgewezen. Nu alle vorderingen van [bedrijf 1] worden afgewezen, kan in het midden blijven of de statutaire tegenstrijdig-belangregeling in verband met de verkoop van de aandelen van Triple Jump al dan niet terecht is toegepast en of de gevorderde schade al dan niet als afgeleide schade heeft te gelden.
4.12.
Nu de rechtbank in haar beoordeling de door [gedaagden] bij antwoordakte ingenomen nadere stellingen niet heeft betrokken, heeft [bedrijf 1] geen belang meer bij een beslissing op de door haar bij brief van 15 februari 2013 tegen die akte geuite bezwaren.
4.13.
[bedrijf 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht €  575,-
- salaris advocaat
1.130,-(2,5 punten × tarief € 452,-)
Totaal €  1.705,-
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als gevorderd.
4.14.
De gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna te vermelden.
4.15.
De jongste rechter, die deel uitmaakte van de combinatie ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet mede kunnen wijzen vanwege verlof.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [bedrijf 1] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.705,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover voor zover deze kosten niet binnen 7 (zeven) dagen na heden zijn voldaan,
5.3.
veroordeelt [bedrijf 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [bedrijf 1] niet binnen 14 (veertien) dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen, mr. R.A. Dudok van Heel en mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.