ECLI:NL:RBAMS:2013:6090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
20 september 2013
Zaaknummer
13-737603-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op evenredigheid in Europees aanhoudingsbevel met medische bezwaren

Op 20 september 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Sąd Okręgowy in Włocławek, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1982, die in Nederland verblijft. De officier van justitie diende een vordering in op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) om het EAB te behandelen. De opgeëiste persoon heeft medische problemen, waaronder een ernstig hartinfarct en het gebruik van een pacemaker, en zijn raadsman voerde aan dat overlevering naar Polen onevenredig bezwarend zou zijn gezien zijn medische situatie.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de medische situatie onderzocht. De raadsman heeft een brief van de cardioloog overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De officier van justitie betwistte echter dat de medische situatie van de opgeëiste persoon een reden voor weigering van de overlevering kan zijn. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in een situatie verkeert die vergelijkbaar is met eerdere uitspraken waarin overlevering werd geweigerd op medische gronden.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overlevering zouden uitsluiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de overlevering toegestaan, waarbij zij erop vertrouwde dat de officier van justitie de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging zou nemen bij de feitelijke overlevering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737603-13
RK nummer: 13/4286
Datum uitspraak: 20 september 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 juni 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2013 (ontvangen op 26 juni 2013) door de
Judge of the Regional Courtvan het
Regional Court(Sąd Okręgowy), te Włocławku (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [GBA adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. E. Maessen, waarnemende voor mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een “
decision concerning using preventative measure in a form of a pretrial arrest”van 3 oktober 2011 van het Regional Court in Włocławek.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Evenredigheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden nu dit onevenredig bezwarend is gelet op de medische situatie van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft in 2011 een zwaar hartinfarct gehad. De pompfunctie van het hart is niet in orde en is dit jaar sterk achteruit gegaan. De opgeëiste persoon heeft een pacemaker. Hij slikt veel medicijnen en moet wekelijks bloed laten prikken om de juiste hoeveelheid medicijnen voorgeschreven te krijgen. Het is voor de opgeëiste persoon levensgevaarlijk om aan Polen overgeleverd te worden. In Polen heeft hij niet de beschikking over de benodigde medische zorg. In Polen zijn ook de benodigde medicijnen niet voorhanden. De opgeëiste persoon mag daarom ook niet naar Polen op vakantie. Er is derhalve sprake van zeer bijzondere omstandigheden. De raadsman heeft hiertoe verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013 (LJN BZ3203). Ter onderbouwing van de medische situatie van de opgeëiste persoon heeft de raadsman een brief van 8 augustus 2013 van de cardioloog van de opgeëiste persoon overgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat het beroep op onevenredigheid niet kan slagen. In de zaak waarnaar de raadsman verwijst, was vastgesteld dat de opgeëiste persoon terminaal ziek was. De situatie van de opgeëiste persoon is anders, ook al is er sprake van ernstige medische kwalen. Het is echter aan de officier van justitie voorbehouden om in het kader van de feitelijke overlevering contact te hebben met de Poolse autoriteiten waarbij de medische omstandigheden meegewogen zullen worden. Ook zal worden bezien of de benodigde medicatie ook in Polen verkrijgbaar is. Verder is het mogelijk dat een onafhankelijke arts de opgeëiste persoon zal onderzoeken. De conclusie van de raadsman, dat overlevering levensbedreigend is voor de opgeëiste persoon kan nu nog niet worden getrokken en vormt bovendien geen weigeringsgrond voor de beoordeling van het EAB.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman onder verwijzing naar haar eerder bij uitspraak van 4 maart 2009 gegeven oordeel (LJN: BH6183), dat gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit een beroep op de onevenredigheid van een Europees Aanhoudingsbevel slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen.
In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering geweigerd dient te worden. De raadsman heeft de gestelde onevenredigheid onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft geconstateerd dat de opgeëiste persoon een ernstige hartkwaal heeft. De stelling dat de vereiste medische behandeling niet in Polen beschikbaar zou zijn is echter niet onderbouwd. Het beroep op de uitspraak van 1 maart 2013 kan niet slagen omdat de (medische) situatie van de opgeëiste persoon niet gelijk te stellen is met de situatie die zich in die desbetreffende zaak voordeed. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet is gebleken dat de overlevering in het geval van de opgeëiste persoon onevenredig bezwarend zal zijn. Voorts vertrouwt de rechtbank erop dat de officier van justitie gebruik zal maken van de bevoegdheden die hem in het kader van artikel 35, derde lid van de OLW toekomen, indien dit noodzakelijk wordt geoordeeld.

6.Terugkeergarantie

De raadsman heeft voorts, onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank van 25 juni 2013 (ECLI 3848 en 3852) een beroep gedaan op artikel 6, vijfde lid, van de OLW en betoogd dat de behandeling van de vordering dient te worden aangehouden om een terugkeergarantie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. De opgeëiste persoon verblijft twee jaar in Nederland, maar heeft een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Nu hij die vergunning voor onbepaalde tijd heeft, hoeft hij niet 5 jaar onafgebroken in Nederland te hebben gewoond.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit betoog niet kan slagen. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, betekent de enkele vermelding bij de identiteitsstatus van de opgeëiste persoon “Vw 2000, artikel 8, onder e, toetsing aan het gemeenschapsrecht arbeid vrij” niet dat aan hem een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd is verleend.
Vast staat dat de opgeëiste persoon vanaf 2011 in Nederland woonachtig is en derhalve niet voldoet aan de eis van vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. De uitzonderingen waaraan in de door de raadsman aangehaalde rechtspraak van de rechtbank wordt gerefereerd in de zinsnede “uitzonderingen daargelaten is de belangrijkste materiële voorwaarde om voor een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd in aanmerking te komen”, zien op de in de vreemdelingenwetgeving opgenomen gevallen waarin een onderdaan van een andere lidstaat al bij een ononderbroken rechtmatig verblijf van minder dan vijf jaren een duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft (artikel 8.17, derde tot en met zevende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000). Niet is gesteld of gebleken dat de opgeëiste persoon onder één van deze uitzonderingen valt. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor aanhouding van deze zaak voor het vragen naar een terugkeergarantie.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Judge of the Regional Courtvan het
Regional Court(Sąd Okręgowy), te Włocławek ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]