Op 20 september 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Sąd Okręgowy in Włocławek, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1982, die in Nederland verblijft. De officier van justitie diende een vordering in op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) om het EAB te behandelen. De opgeëiste persoon heeft medische problemen, waaronder een ernstig hartinfarct en het gebruik van een pacemaker, en zijn raadsman voerde aan dat overlevering naar Polen onevenredig bezwarend zou zijn gezien zijn medische situatie.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de medische situatie onderzocht. De raadsman heeft een brief van de cardioloog overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De officier van justitie betwistte echter dat de medische situatie van de opgeëiste persoon een reden voor weigering van de overlevering kan zijn. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in een situatie verkeert die vergelijkbaar is met eerdere uitspraken waarin overlevering werd geweigerd op medische gronden.
De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overlevering zouden uitsluiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de overlevering toegestaan, waarbij zij erop vertrouwde dat de officier van justitie de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging zou nemen bij de feitelijke overlevering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.