ECLI:NL:RBAMS:2013:6035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
C/13/540821 / KG ZA 13-517 HB/MB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot voortzetting van kredietrelatie in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1] en de ING Bank N.V. [eiser 1] vorderde de voortzetting van de kredietrelatie met de bank, die door ING was opgezegd. De achtergrond van de zaak betreft een kredietrelatie die [eiser 1] had met ING, waarbij verschillende kredieten waren verstrekt voor zijn onderneming en privé. ING had de kredietrelatie beëindigd vanwege een wijziging in de bedrijfsvoering van [eiser 1] en beslaglegging door een derde partij, Bruna B.V. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser 1] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de beëindiging van de kredietrelatie onterecht was. De voorzieningenrechter concludeerde dat ING gerechtigd was om de kredietrelatie te beëindigen op basis van de Algemene Voorwaarden, gezien de omstandigheden van de zaak. De vordering van [eiser 1] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde ING betaling van een openstaand bedrag van € 237.846,-, waarvan een deel betrekking had op een lening voor een boot. De voorzieningenrechter kende een bedrag van € 138.846,- toe aan ING, met wettelijke rente vanaf 7 mei 2013. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/540821 / KG ZA 13-517 HB/MB
Vonnis in kort geding van 20 augustus 2013
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vennootschap eiser 1],
gevestigd te [plaats], gemeente [plaats],
eisers in conventie bij dagvaarding van 26 april 2013,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. X.D. van Leeuwen te Amsterdam.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 7 mei 2013 hebben eisers, hierna gezamenlijk [eiser 1] c.s. en afzonderlijk [eiser 1] en [vennootschap eiser 1], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, hierna ING, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens jegens [eiser 1] in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. [eiser 1] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en ING tevens een pleitnota. Na de behandeling ter terechtzitting is de zaak enige malen pro forma aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Bij brief van 16 juli 2013 heeft de raadsman van ING mede namens [eiser 1] c.s. aan de griffier meegedeeld dat dit niet is gelukt en verzocht vonnis te wijzen. Aangezien de voorzieningenrechter, mede gezien het tijdsverloop na de zitting van 7 mei 2013, op een aantal punten nog een nadere toelichting noodzakelijk achtte, is de mondelinge behandeling (kort) voortgezet ter zitting van 30 juli 2013. Vonnis is bepaald op heden.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van ING, op 7 mei 2013: [A], [functie] integraal beheer,[B], [functie] intensief beheer (hierna: [B]) en mr. Van Leeuwen en op 30 juli 2013 mevrouw [C], [B] en mr. Van Leeuwen;
Aan de zijde van [eiser 1] c.s.: tijdens beide zittingen [eiser 1] en mr. De Lange.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] heeft drie (kantoor)boekhandels geëxploiteerd onder de franchiseformule en naam ‘Bruna’, onder eigen naam in een vestiging in [plaats] en op naam van [eiser 1] B.V. in [plaats] en [plaats].
2.2.
Op 6 oktober 2006 zijn [eiser 1] B.V. en ING een kredietrelatie aangegaan, waarbij ING een rekening-courant krediet van maximaal € 50.000,- beschikbaar heeft gesteld en daarnaast een rentevastlening van € 80.000,-, voor de financiering van bouwkundige voorzieningen, inventaris en voorraden. In januari 2008 is het rekening-courant krediet verhoogd tot een kredietlimiet van € 90.000,-. Het saldo van de rentevastlening bedroeg toen in hoofdsom € 64.000,- en is inmiddels afgelost.
2.3.
Op 27 oktober 2006 is de ING daarnaast een kredietrelatie aangegaan met [eiser 1] in privé. Aan hem is een rekening-courant krediet verstrekt van € 75.000,- (werkkapitaal, nummer [nummer 1]) en een rentevastlening van € 150.000,- (ten behoeve van de financiering van onroerend goed, nummer [nummer 2]).
2.4.
Afgezien van bovengenoemde kredieten (ook wel aangeduid als de ‘zakelijke kredieten’) had [eiser 1] in privé een lening van € 99.000,- bij de ING ten behoeve van een boot.
2.5.
In de Algemene Bepalingen van Kredietverlening van ING is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 11. Vervroegde opeisbaarheid
11.1
De Kredietfaciliteit eindigt automatisch en alle bedragen die uit hoofde van de Overeenkomst zijn verschuldigd, zijn terstond en ineens opeisbaar zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, indien één van de volgende gebeurtenissen zich voordoet:
a. de Kredietnemer komt een aflossings- rente- of andere verplichting uit hoofde van de Overeenkomst (…) niet, niet tijdig, of niet behoorlijk na;
(…)
e. er wordt conservatoir of executoriaal beslag gelegd op alle of een belangrijk gedeelte van de goederen van de Kredietnemer (…)
f. de Kredietnemer beëindigt zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten of wijzigt zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten aanmerkelijk (…).
2.6.
[eiser 1] was eigenaar van drie panden (hierna: de panden), namelijk van een winkelruimte aan de [adres 1] te [plaats] (de boekhandel), aan de [adres 2] te [plaats] (verhuurd aan een horeca-ondernemer) en van een woning aan de [adres 3] te [plaats] (zijn woonhuis). Van het eerst- en het laatstgenoemde pand is hij thans nog steeds eigenaar. De panden te [plaats] dienden als (hypothecaire) zekerheid voor de verstrekte leningen. Op het woonhuis is een hypotheek gevestigd ten behoeve van de Rabobank.
2.7.
Bij dagvaarding van 4 december 2012 heeft de franchisegever Bruna B.V. [eiser 1] c.s. gedagvaard in een procedure bij de rechtbank Rotterdam en betaling gevorderd van een bedrag van (in totaal in hoofdsom) € 184.533,93 aan onbetaalde rekeningen voor leveringen en diensten. Voorafgaand aan de dagvaarding (op 9 november 2012) heeft Bruna B.V. ter verzekering van haar vorderingen conservatoir beslag gelegd op (onder meer) de panden.
2.8.
[eiser 1] c.s. heeft de franchiseovereenkomsten met Bruna B.V. opgezegd.
De winkel in [plaats] is reeds gesloten, de winkel in [plaats] wordt in de loop van dit jaar gesloten en de overeenkomst met Bruna voor de vestiging [plaats] eindigt per 1 april 2014.
2.9.
Bij brief van 8 januari 2013 aan [eiser 1] heeft ING de kredietfaciliteit (aan [eiser 1] in privé) met onmiddellijke ingang opgezegd en meegedeeld dat deze per 8 maart 2013 zal worden opgeëist, binnen welke termijn [eiser 1] tot een herfinanciering zou kunnen komen. ING heeft [eiser 1] gesommeerd om vóór
8 maart 2013 een bedrag van € 174.302,95 te voldoen, bij gebreke waarvan zij (onder meer) de verhypothekeerde panden aan de [adres 2] en [adres 1] te gelde zal maken. In de brief is meegedeeld dat door de opzegging de kredietlimiet op de zakelijke rekening met nummer [nummer 1] zal worden teruggebracht tot nihil.
2.10.
In een tweede brief van 8 januari 2013 aan [eiser 1] B.V. heeft ING ook de kredietfaciliteit aan [vennootschap eiser 1]met onmiddellijke ingang opgezegd, vanwege de opzegging van de franchiseovereenkomst en twee jaar negatieve bedrijfsresultaten en [vennootschap eiser 1] gesommeerd om vóór 8 maart 2013 een bedrag van
€ 92.560,35 te voldoen, met de mededeling dat ING, bij gebreke daarvan, bevoegd is tot afgifte van de aan haar verpande inventaris, machines, wagenpark en (handels-) voorraad te vorderen en te gelde te maken. In de brief is meegedeeld dat door de opzegging de kredietlimiet op de zakelijke rekeningen (zonder vermelding van het nummer) zal worden teruggebracht tot nihil.
2.11.
ING heeft (het restant van de) privélening voor de boot destijds niet opgezegd en/of opgeëist.
2.12.
Op 7 februari 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden van [eiser 1] met medewerkers van Bruna B.V. en van ING. De accountant van [eiser 1], die bij dit gesprek aanwezig was, heeft daarvan achteraf een verslag gemaakt. Daarin staat onder meer:

De heer [B] geeft desgevraagd aan niet naar de letter van de brief van
8 januari 2013 toe te werken naar een finale afwikkeling van het dossier van [eiser 1], maar bereid te zijn tot continuering van de relatie en het ter delging van schulden vrijgeven van het pand [adres 2] voor verkoop.
Sprekend binnen de context van continuering door de ING van de zakelijke relatie met [eiser 1], geeft de ING bij monde van de heer [B] aan dat de verkoopopbrengst van het pand zal worden aangewend voor: aflossing van twee rekening courant kredieten lopend bij de ING ten bedrage van € 50.000,- en
€ 37.840,-, gedeeltelijke aflossing op een financiering door [eiser 1] in eerdere jaren in privé opgenomen bij de ING, een deel inlossing op het krediet dat [eiser 1] voor zijn eenmanszaak heeft lopen bij de ING en een deel dat wordt afgelost op de schuld die [eiser 1] heeft bij Bruna B.V. uit hoofde van leveranties (noot 1).
(…)
Verzocht wordt om de jaarcijfers van [eiser 1]. (…) De heer [B] geeft aan met een concept-jaarverslag opgesteld door de extern accountant akkoord te gaan. (noot 2) (…)Noot 1. In de krediet-opzeggingsbrief van 8 januari 2013 vraagt de ING vóór 8 maart 2013 € 174.302,95 (…) te voldoen. Op basis van de uitkomsten van de bespreking rondt [eiser 1] de verkoop van het pand [adres 2] af, en met valutadatum 03-04-2013 stort de notaris de verkoopopbrengst die met € 189.985,79 de opvraging door de ING overtreft af bij de ING.
Noot 2. Enkele weken na de bijeekomst sluit de accountant de jaarcijfers van [eiser 1] af met een batig saldo en wordt de ING in het bezit gesteld van het concept-jaarverslag.”
2.13.
Het pand aan de [adres 2] is verkocht aan de huurder.
2.14.
Bij brief van 2 april 2013 heeft de raadsman van [eiser 1] c.s. aan ING geschreven dat op 7 februari 2013 afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de opbrengst van het pand aan de [adres 2] tussen ING en Bruna, dat de opzegging van de financiering ongedaan zou worden gemaakt, maar dat ING zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, en de rekeningen nog steeds geblokkeerd zijn. Over de verdeling van de opbrengst staat in deze brief:

De verkoopopbrengst van bijna € 200.000,- (…) is naar uw bank overgemaakt. Uit dat bedrag zouden de resterende zakelijke hypotheken worden afgelost, € 47.000,-- aan Bruna worden betaald en € 30.000,- worden afgelost op de persoonlijke lening van cliënt voor zijn boot.”
2.15.
Op 3 april 2013 is de verkoopopbrengst van het pand aan de [adres 2],
€ 189.985,79, gestort op de rekening van [eiser 1]. Een bedrag van (in totaal)
€ 114.419,57 (aflossing € 100.000,-, boete wegens vervroegde aflossing
€ 14.419,57) is daarvan afgeboekt als ‘vervroegde aflossing rentevastlening 66.15.17.047’ en een bedrag van € 1.362,83 is afgeboekt als debetrente voor die lening.
2.16.
In een brief van 16 mei 2013 heeft ING aan raadsman van [eiser 1] meegedeeld dat de verkoopopbrengst van de [adres 2] als volgt is verdeeld:

Zakelijke rekening [nummer 3] ten name van [vennootschap eiser 1] € 50.794,92
Zakelijke rekening [nummer 4] ten name van [vennootschap eiser 1] € 37.840,64
Zakelijke rekening [nummer 1] ten name van [eiser 1]
h/o Bruna [eiser 1] € 42.350,23
(…) ten name van Bruna B.V. € 59.000,00
De vordering van ING op heer [eiser 1] bedraagt per heden:
De heer [eiser 1] h/o Bruna [eiser 1] € 138.077,16 (…)
De heer [eiser 1] € 99.000,00 (…)
[vennootschap eiser 1] € 0,00
Totaal te vorderen (exclusief lopende renten (…) ) € 237.077,16 (…) ”

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser 1] vordert – samengevat – veroordeling van ING tot nakoming van de op 7 februari 2013 gemaakte afspraken en mede in dat kader voortzetting van de kredietrelatie tot tenminste 1 januari 2014, althans tot een door de voorzieningen-rechter te bepalen periode en om de blokkades op de ING bankrekeningen per direct op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van dwangsommen, althans zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van ING in de proceskosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
ING vordert  samengevat – veroordeling van [eiser 1] tot betaling van een bedrag van € 237.846,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
7 mei 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [eiser 1] in de proceskosten.
4.2.
[eiser 1] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
5.2.
[eiser 1] c.s. vordert veroordeling van ING tot het continueren van de kredietrelatie met hem. [eiser 1] c.s. heeft echter niet, althans onvoldoende, betwist dat ING op zichzelf gerechtigd was de kredietrelatie met [eiser 1] c.s. te beëindigen op basis van artikel 11 van de Algemene Voorwaarden, zoals weergegeven bij 2.5. Er was immers sprake van beslaglegging ten laste van [eiser 1] door Bruna, en daarnaast heeft [eiser 1] zonder voorafgaande kennisgeving aan ING, zijn bedrijfsvoering gewijzigd, door opzegging van de franchiseovereenkomst met Bruna en sluiting van twee van de drie boekhandels. [eiser 1] c.s. heeft niet gesteld en/of toegelicht op grond waarvan een beëindiging van de relatie op grond van deze bepalingen in beginsel niet rechtsgeldig zou zijn.
5.3.
[eiser 1] heeft zijn vorderingen met name gestoeld op de na de brieven van 8 januari 2013 waarin de kredieten werden beëindigd, tijdens de bespreking op
7 februari 2013 tussen partijen gemaakte afspraken. Over de inhoud daarvan zijn partijen het niet geheel eens. De afspraken zijn destijds niet schriftelijk vastgelegd. Wel heeft de accountant van [eiser 1] van de bijeenkomst naderhand een verslag gemaakt (aangehaald bij 2.12). Dat verslag geeft echter volgens ING de afspraken niet (geheel) correct weer en is, naar zij onweersproken heeft gesteld, haar pas onder ogen gekomen in het kader van dit kort geding en niet ter accordering aan haar voorgelegd. Dit verslag kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet zonder meer als uitgangspunt worden genomen voor de juistheid van de stellingen van [eiser 1] c.s.
5.4.
In het navolgende zal worden ingegaan op de punten die tijdens de bijeenkomst op 7 februari 2013 onderwerp van bespreking waren, over de uitkomst waarvan partijen thans van mening verschillen.
5.5.
[eiser 1] heeft allereerst betoogd dat ING in strijd heeft gehandeld met de op 7 februari 2013 gemaakte afspraak omtrent de verdeling van de opbrengst van de [adres 2]. Niet in geschil is dat die opbrengst € 189.985,79,- bedroeg.
Volgens het verslag van de bespreking op 7 februari 2013 zou het bedrag als volgt worden aangewend:

aflossing van twee rekening courant kredieten lopend bij de ING ten bedrage van
€ 50.000 en € 37.840, gedeeltelijke aflossing op een financiering door [eiser 1] in eerdere jaren in privé opgenomen bij de ING, een deel inlossing op het krediet dat [eiser 1] voor zijn eenmanszaak heeft lopen bij de ING en een deel dat wordt afgelost op de schuld die [eiser 1] heeft bij Bruna B.V. (…)”Feitelijk, zo blijkt uit de brief van 16 mei 2013 (2.16) zijn de (rekening-courant) kredieten van [vennootschap eiser 1] afgelost (de lening aan de B.V. was dat al), zodat [vennootschap eiser 1] geen schulden meer heeft. Daarnaast is met het bedrag het krediet van [eiser 1] persoonlijk, ten behoeve van de eenmanszaak, gedeeltelijk afgelost en voorts een deel van de schuld aan Bruna. In grote lijnen komt dat overeen met de volgens het verslag van 7 februari 2013 gemaakte afspraken, behalve dat geen bedrag is aangewend voor de (gedeeltelijke) aflossing van de lening voor de boot, die overigens in het verslag van 7 februari 2013 (anders dan in de brief van 2 april 2013) niet met zoveel woorden is genoemd, maar waarop vermoedelijk wordt gedoeld met de passage “
een financiering door [eiser 1] in eerdere jaren in privé opgenomen bij de ING”nu deze wordt vermeld naast het krediet voor de eenmanszaak van [eiser 1]. [eiser 1] c.s. heeft echter niet gesteld en/of toegelicht waarom ook die lening tijdens de bespreking aan de orde zou zijn geweest en waarom hij door het niet aanwenden van de verkoopopbrengst voor de gedeeltelijke aflossing daarvan benadeeld zou zijn. Nu de bespreking met name de mogelijke voortzetting van de bedrijfsvoering betrof en de opzeggingen van 8 januari 2013 gingen om de zakelijke leningen – weliswaar gedeeltelijk aan [eiser 1] in persoon verstrekt, waar zij de eenmanszaak betroffen – en geen betrekking hadden op de lening voor de boot, is veeleer aannemelijk dat, zoals ING stelt, was afgesproken dat de opbrengst van de [adres 2] voor de zakelijke schulden zou worden aangewend. In die context en op basis van het verslag van 7 februari 2013 dat van (de accountant van) [eiser 1] zelf afkomstig is, kan niet worden geconcludeerd dat ING bij de verdeling van de opbrengst in strijd met die afspraken heeft gehandeld. Overigens valt op dat in dat verslag noch de vordering op [vennootschap eiser 1], noch het uitstaande bedrag van de lening voor de boot, is vermeld, waardoor ten onrechte het beeld lijkt te ontstaan dat de vordering van € 174.302,95 de totale vordering van ING betrof.
5.6.
De feitelijke gang van zaken is voorts vertroebeld doordat de verkoopopbrengst van de [adres 2] aanvankelijk is geboekt op de privérekening van [eiser 1] (met nummer [nummer 2]) (oftewel samengebracht op één rekening, zoals ING dat omschrijft) waarmee de rentevastlening van (de eenmanszaak van) [eiser 1] is afgelost. Vervolgens zijn echter de bedragen doorgeboekt zoals hiervoor vermeld en zoals schriftelijk bevestigd door ING in de bij 2.16 vermelde brief. Hoewel dat op basis van het bankafschrift alleen (2.15), zonder de toelichtende brief van 16 mei 2013 van ING (2.16) niet duidelijk is, is ING daarmee ook de volgens [eiser 1] c.s. gemaakte afspraken over de verdeling van de opbrengst (in grote lijnen) nagekomen. Dat ING op deze wijze ook de boeterente wegens vervroegde aflossing heeft geïncasseerd maakt haar handelwijze niet onrechtmatig, nu [eiser 1] c.s. niet heeft betwist dat zij daartoe op zichzelf gerechtigd was, vanwege de (vervroegde) opeising ineens.
5.7.
Het belangrijkste punt dat partijen verdeeld houdt, is dat ING volgens [eiser 1] c.s. op 7 februari 2013heeft toegezegd dat de kredietverlening voorlopig zou worden voortgezet, zodat [eiser 1] kon blijven beschikken over zijn bankrekeningen en zaken kon blijven doen. ING betwist dat, stellende dat zij ook tijdens de bespreking op 7 februari 2013 de
opzeggingvan de kredietrelatie (voorlopig) heeft gehandhaafd, maar alleen de
opeisingvan de bedragen heeft opgeschort. Volgens ING zou daarnaast worden bekeken of zij de financiering van [eiser 1] c.s. zou kunnen voortzetten, wat het geval zou kunnen zijn geweest als dat gezien de bedrijfsvoering van [eiser 1] verantwoord zou zijn. Met het oog daarop was volgens ING afgesproken dat [eiser 1] ING zou voorzien van nadere financiële informatie. Op basis van die door [eiser 1] c.s. vervolgens verstrekte gegevens is ING uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat van een verantwoorde hervatting van de financiering geen sprake kon zijn. Deze lezing van ING over de gemaakte afspraken komt niet onaannemelijk voor. [eiser 1] c.s. heeft het tegendeel – dat de kredietverstrekking door ING voorlopig gecontinueerd zou worden – voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook de passages in het verslag van 7 februari 2013 daaromtrent, te weten:

De heer [B] geeft desgevraagd aan niet naar de letter van de brief van
8 januari 2013 toe te werken naar een finale afwikkeling van het dossier van [eiser 1], maar bereid te zijn tot continuering van de relatie en het ter delging van de schulden vrijgeven van het pand [adres 2] voor verkoop”en:
“Sprekend binnen de context van continuering door de ING van de zakelijke relatie met [eiser 1]”bieden daarvoor onvoldoende houvast. Deze passen immers ook binnen de afspraken zoals die volgens ING zijn gemaakt, met name nu ook is afgesproken dat [eiser 1] zijn jaarcijfers aan ING diende te verstrekken, zoals eveneens in het verslag is vermeld. Dat ING na verstrekking van die cijfers heeft geconcludeerd dat voortzetting van de onderneming van [eiser 1] onvoldoende perspectief bood om de kredietrelatie voort te zetten, terwijl [eiser 1] c.s. daar anders over dacht, maakt dat niet anders.
5.8.
De conclusie op basis van het voorgaande luidt dat de vorderingen van [eiser 1] c.s. niet kunnen worden gestoeld op de volgens hem op 7 februari 2013 gemaakte afspraken, zodat niet wordt voldaan aan het onder 5.1 vermelde criterium.
5.9.
Ook de stelling van [eiser 1] c.s. dat ING niet heeft voldaan aan haar zorgplicht jegens hem, wordt niet gevolgd. Zoals gezegd had ING voldoende grond voor de beëindiging van de relatie met [eiser 1] c.s., nu sprake was van beslag op zijn goederen en van een wijziging in de bedrijfsvoering. Verder is ING met [eiser 1] c.s. in gesprek gegaan over een mogelijke voortzetting van het krediet, waartoe zij, op naar voorshands niet onredelijk gebleken gronden, vervolgens niet bereid is geweest. De door ING gehanteerde termijnen zijn voorts van dien aard dat [eiser 1] c.s. in de gelegenheid is geweest om alternatieve financierings-mogelijkheden te onderzoeken.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser 1] c.s. niet toewijsbaar zijn. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser 1] c.s. worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
6.2.
ING vordert veroordeling van [eiser 1] tot voldoening van een bedrag van
€ 237.846,- , hetgeen (vrijwel) overeenkomt met het nog openstaande bedrag vermeld in de brief van 16 mei 2013 (weergegeven bij 2.16). Daarvan betreft een bedrag ter hoogte van € 99.000,- de lening voor de boot van [eiser 1], van welk bedrag ING ter zitting heeft verklaard dat dit nog niet opeisbaar of reeds opgeëist is. Nu [eiser 1] de verschuldigdheid van het bedrag voor het overige heeft erkend en het spoedeisend belang van ING bij toewijzing een gegeven is, zal de vordering in reconventie voor een bedrag van € 138.846,- worden toegewezen.
6.3.
Het bedrag tot voldoening waarvan [eiser 1] zal worden veroordeeld, geldt als voorschot op en ter nadere verrekening met hetgeen hij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn.
6.4.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiser 1] worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie gevallen aan de zijde van ING, die, in verband met de samenhang met het geding in conventie, worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
7.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
7.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van ING begroot op:
– € 589,- € 589,- aan griffierecht en
– € 589,- € 816,- aan salaris advocaat;
In reconventie
7.3.
veroordeelt [eiser 1] tot voldoening aan ING van een bedrag van
€ 138.846,- (honderdachtendertigduizend achthonderdzesenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;
7.4.
veroordeelt [eiser 1] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van ING begroot op nihil;
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In conventie en in reconventie:
7.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2013.