ECLI:NL:RBAMS:2013:6031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
AMS 12-3906 en 13-2010
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en onderzoek naar woonadres

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB). De eiser had op 2 april 2012 een aanvraag ingediend, die op 18 april 2012 door verweerder werd afgewezen. Verweerder stelde dat eiser geen binding had met de regio en de inlichtingenplicht had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd aanvankelijk niet-ontvankelijk verklaard. Later herzag verweerder zijn besluit, maar verklaarde het bezwaar alsnog ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 15 augustus 2013 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk kon maken dat eiser niet op het opgegeven adres woonde. Eiser had sterke aanwijzingen dat hij op het adres woonde, zoals een huurcontract en poststukken. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die verweerder aanvoerde om te twijfelen aan de woonplaats van eiser niet voldoende waren om de afwijzing van de bijstandsuitkering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit II niet deugdelijke motivering had en dat het niet zorgvuldig was voorbereid. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond en bepaalde dat hij recht had op bijstandsuitkering vanaf de datum van zijn aanvraag tot de datum waarop hij alsnog een uitkering kreeg toegekend. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/3906 en 12/2010

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

wonende te[woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. R.A. van Heijningen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde R.H.W. Fris.

Procesverloop

AMS 12/3906
Bij besluit van 18 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
AMS 13/2010
Bij besluit van 13 maart 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I herzien en het bezwaar van eiser alsnog ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting behandeld op 15 augustus 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser heeft op 2 april 2012 een aanvraag ingediend bij verweerder voor het verkrijgen van een bijstandsuitkering.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser geen binding heeft met de regio[plaats]. Daarnaast heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.3
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser het bezwaarschrift te laat heeft ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.4
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I herzien en het bezwaar van eiser alsnog ontvankelijk geacht. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat verweerder niet aannemelijk kan maken dat eiser het primaire besluit heeft ontvangen. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser ten tijde van de aanvraag niet aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijk op het door hem opgegeven adres[adres]te [woonplaats] te wonen, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.5
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
2.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.1.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep tegen het bestreden besluit I, dat geregistreerd staat onder procedurenummer AMS 12/3906, een nieuwe beslissing op het bezwaar heeft genomen, waarbij verweerder niet volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. De nieuwe beslissing op bezwaar dateert van na 1 januari 2013. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Verweerder heeft met het bestreden besluit II een besluit genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van eiser in de zaak met procedurenummer AMS 12/3906 mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
2.1.2 Het dossier met procedurenummer AMS 13/2010 is gelet op het voorgaande ten onrechte aangemaakt. De rechtbank zal het door eiser in deze procedure betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,- aan eiser terugstorten.
2.1.3 Nu verweerder met het bestreden besluit II het bestreden besluit I heeft vervangen, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal daarom het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren. Het door eiser in de zaak met procedurenummer AMS 12/3906 betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II.
2.1.4 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser met het instellen van het beroep in de zaak met procedurenummer AMS 12/3906 heeft gemaakt. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 472,- per punt, wegingsfactor 1).
2.2.1 De rechtbank dient ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar te beoordelen. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking van dit besluit aan de belanghebbende. Eén en ander is neergelegd in de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Awb.
2.2.2 Eiser heeft de ontvangst van het primaire besluit betwist. De vraag die dan allereerst beantwoord dient te worden is of verweerder het primaire besluit op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet aannemelijk kan maken dat het besluit aan het juiste adres van eiser is verzonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard geen verzendadministratie bij te houden en geen bewijs van verzending te kunnen overleggen. Verweerder heeft er daarom voor gekozen eiser alsnog ontvankelijk te achten in zijn bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover tot een ander oordeel te komen, aangezien niet aannemelijk is dat het primaire besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt op 18 april 2012. De bezwaartermijn is derhalve niet aangevangen op 19 april 2012, maar nadat eiser op andere wijze van het besluit op de hoogte is gesteld. Gelet op de stukken en standpunten van partijen, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser vervolgens niet buiten de termijn in bezwaar is gekomen. Verweerder heeft eiser terecht ontvankelijk geacht in zijn bezwaar.
3.1.1 Vervolgens komt de vraag aan de orde of verweerder terecht eisers aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen. Aan deze afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijk op het door hem opgegeven uitkeringsadres te wonen.
3.1.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd wel degelijk op het door hem opgegeven uitkeringsadres woonachtig te zijn. Eiser zat in die periode al geruime tijd zonder inkomen. Eiser had niet meer de mogelijkheid om boodschappen te doen en was afhankelijk van giften van vrienden, meestal in de vorm van het geven van eten. Eiser verwaarloosde zichzelf in die periode en was enkel bezig met overleven. De kleren van eiser, zijn inboedel, zijn post en administratie waren op het uitkeringsadres aanwezig. Dat de televisie het niet deed en de koelkast leeg was, doet niet ter zake. Eiser wijst er op dat hij uiteindelijk ook op dit uitkeringsadres – tot op heden – gewoon een bijstandsuitkering heeft ontvangen.
3.1.3 Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de vraag waar iemand zijn woonadres heeft te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voor een correcte toepassing van de WWB is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende. Een beslissing op een aanvraag is een begunstigend besluit - ook in geval van een afwijzing - daar wordt verzocht om toekenning van een prestatie, terwijl bij een belastend besluit een eerder toegekende prestatie wordt ontnomen. In geval van een aanvraag ligt het dan ook op de weg van de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om deze inlichtingen in het kader van de onderzoeksplicht op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7428).
3.1.4 Naar aanleiding van eisers aanvraag om een bijstandsuitkering heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de door eiser verstrekte gegevens. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het Rapport van bevindingen aanvraag alleenstaande van 13 april 2012. Uit het onderzoek volgt dat eiser sinds 27 december 2006 staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op het door hem opgegeven uitkeringsadres [adres]te [woonplaats]. Er staan geen andere personen ingeschreven op dit adres. In de stukken bevindt zich een huurcontract waaruit blijkt dat eiser met ingang van 7 november 2006 de huurder is van het opgegeven uitkeringsadres. Eveneens wordt in het rapport melding gemaakt van aan het uitkeringsadres gerichte bankafschriften. Eiser heeft tijdens een gesprek op het kantoor van verweerder verklaard sinds november 2006 woonachtig te zijn op het uitkeringsadres. Tijdens het huisbezoek dat op 11 april 2012 is afgelegd door twee handhavingspecialisten van verweerder heeft eiser de handhavingspecialisten binnen gelaten. Tijdens dit bezoek zijn onder andere herenkleding en aan eiser gerichte ongeopende poststukken aangetroffen. De rechtbank overweegt dat in het voorgaande sterke aanwijzingen liggen dat eiser op het opgegeven uitkeringsadres zijn hoofdverblijf had.
3.1.5 Verweerder heeft aan zijn standpunt dat onduidelijk is of eiser daadwerkelijk op het adres[adres] te [woonplaats] woonde ten grondslag gelegd dat tijdens het huisbezoek op 11 april 2012 werd geconstateerd dat de stekkers van onder andere de televisie en de koelkast niet in het stopcontact zaten en dat er weinig voedsel is aangetroffen in de woning, terwijl eiser heeft verklaard wel dagelijks in de woning te eten. Eiser kon daarnaast niet aangeven wat zich in de keukenkastjes bevond. Voorts werden er op een kam en een wegwerpscheermesje na geen toiletartikelen en schoonmaakartikelen aangetroffen in de badkamer.
3.1.6 De rechtbank is van oordeel dat de voorgaande door verweerder genoemde omstandigheden niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat eiser niet woonachtig zou zijn op het door hem opgegeven uitkeringsadres. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier het beeld naar voren komt dat eiser moeite heeft om verstandig met geld om te gaan en dat hij daardoor, ondanks bijverdiensten naast zijn uitkering, in financiële problemen terecht was gekomen. Dit volgt niet alleen uit de het bijzijn van de handhavingspecialisten tijdens het huisbezoek geopende post, waaronder zich brieven van diverse deurwaarders bevinden, maar ook uit de verklaring van eiser zelf. Eiser heeft aangegeven niet met geld om te kunnen gaan en daarvoor momenteel bij Dynamo een cursus te volgen. In dit kader wordt ook gewezen op de ter zitting afgelegde verklaring van eiser ertoe strekkende dat de situatie hem boven het hoofd was gegroeid en dat hij in de onderhavige periode eten kreeg van vrienden, de Voedselbank en bij Dynamo. Verweerder heeft een en ander niet bestreden. Dat in de woning van eiser weinig voedselvoorraden en persoonlijke verzorgingsartikelen werden aangetroffen is met het voorgaande te rijmen. Dat eiser ook geen verklaring over de precieze inhoud van zijn keukenkastjes kon geven, is om die reden ook te volgen. Het lag op de weg van verweerder om in het geval dat de voornoemde punten aanleiding gaven tot twijfel omtrent de woonsituatie van eiser, nader onderzoek te verrichten. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking dat eiser bij besluit van 5 september 2012 op hetzelfde adres met ingang van 29 mei 2012 wel een bijstandsuitkering toegekend heeft gekregen.
3.2.1 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit II in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering en in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit II kan niet in stand blijven en de rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren.
3.2.2 Verweerder heeft geen andere gronden aan de weigering van de bijstandsuitkering ten grondslag gelegd. Nu een nader onderzoek van de woonsituatie van eiser ten tijde van de aanvraag niet meer tot de mogelijkheden behoort, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser over de periode vanaf de datum van de aanvraag op 2 april 2012 tot de datum dat hem later alsnog een uitkering is toegekend (29 mei 2012) een bijstandsuitkering dient te worden toegekend.
3.2.3 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen het door eiser betaalde griffierecht in de procedure met nummer AMS 12/3906 ten bedrage van € 42,- te vergoeden. De proceskosten van eiser worden gelet op het in 3.1.4 overwogene reeds vergoed.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 944,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB