2.De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.1.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep tegen het bestreden besluit I, dat geregistreerd staat onder procedurenummer AMS 12/3906, een nieuwe beslissing op het bezwaar heeft genomen, waarbij verweerder niet volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. De nieuwe beslissing op bezwaar dateert van na 1 januari 2013. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Verweerder heeft met het bestreden besluit II een besluit genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van eiser in de zaak met procedurenummer AMS 12/3906 mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
2.1.2 Het dossier met procedurenummer AMS 13/2010 is gelet op het voorgaande ten onrechte aangemaakt. De rechtbank zal het door eiser in deze procedure betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,- aan eiser terugstorten.
2.1.3 Nu verweerder met het bestreden besluit II het bestreden besluit I heeft vervangen, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal daarom het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren. Het door eiser in de zaak met procedurenummer AMS 12/3906 betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II.
2.1.4 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser met het instellen van het beroep in de zaak met procedurenummer AMS 12/3906 heeft gemaakt. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 472,- per punt, wegingsfactor 1).
2.2.1 De rechtbank dient ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar te beoordelen. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking van dit besluit aan de belanghebbende. Eén en ander is neergelegd in de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Awb.
2.2.2 Eiser heeft de ontvangst van het primaire besluit betwist. De vraag die dan allereerst beantwoord dient te worden is of verweerder het primaire besluit op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet aannemelijk kan maken dat het besluit aan het juiste adres van eiser is verzonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard geen verzendadministratie bij te houden en geen bewijs van verzending te kunnen overleggen. Verweerder heeft er daarom voor gekozen eiser alsnog ontvankelijk te achten in zijn bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover tot een ander oordeel te komen, aangezien niet aannemelijk is dat het primaire besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt op 18 april 2012. De bezwaartermijn is derhalve niet aangevangen op 19 april 2012, maar nadat eiser op andere wijze van het besluit op de hoogte is gesteld. Gelet op de stukken en standpunten van partijen, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser vervolgens niet buiten de termijn in bezwaar is gekomen. Verweerder heeft eiser terecht ontvankelijk geacht in zijn bezwaar.
3.1.1 Vervolgens komt de vraag aan de orde of verweerder terecht eisers aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen. Aan deze afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijk op het door hem opgegeven uitkeringsadres te wonen.
3.1.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd wel degelijk op het door hem opgegeven uitkeringsadres woonachtig te zijn. Eiser zat in die periode al geruime tijd zonder inkomen. Eiser had niet meer de mogelijkheid om boodschappen te doen en was afhankelijk van giften van vrienden, meestal in de vorm van het geven van eten. Eiser verwaarloosde zichzelf in die periode en was enkel bezig met overleven. De kleren van eiser, zijn inboedel, zijn post en administratie waren op het uitkeringsadres aanwezig. Dat de televisie het niet deed en de koelkast leeg was, doet niet ter zake. Eiser wijst er op dat hij uiteindelijk ook op dit uitkeringsadres – tot op heden – gewoon een bijstandsuitkering heeft ontvangen.
3.1.3 Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de vraag waar iemand zijn woonadres heeft te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voor een correcte toepassing van de WWB is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende. Een beslissing op een aanvraag is een begunstigend besluit - ook in geval van een afwijzing - daar wordt verzocht om toekenning van een prestatie, terwijl bij een belastend besluit een eerder toegekende prestatie wordt ontnomen. In geval van een aanvraag ligt het dan ook op de weg van de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om deze inlichtingen in het kader van de onderzoeksplicht op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7428). 3.1.4 Naar aanleiding van eisers aanvraag om een bijstandsuitkering heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de door eiser verstrekte gegevens. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het Rapport van bevindingen aanvraag alleenstaande van 13 april 2012. Uit het onderzoek volgt dat eiser sinds 27 december 2006 staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op het door hem opgegeven uitkeringsadres [adres]te [woonplaats]. Er staan geen andere personen ingeschreven op dit adres. In de stukken bevindt zich een huurcontract waaruit blijkt dat eiser met ingang van 7 november 2006 de huurder is van het opgegeven uitkeringsadres. Eveneens wordt in het rapport melding gemaakt van aan het uitkeringsadres gerichte bankafschriften. Eiser heeft tijdens een gesprek op het kantoor van verweerder verklaard sinds november 2006 woonachtig te zijn op het uitkeringsadres. Tijdens het huisbezoek dat op 11 april 2012 is afgelegd door twee handhavingspecialisten van verweerder heeft eiser de handhavingspecialisten binnen gelaten. Tijdens dit bezoek zijn onder andere herenkleding en aan eiser gerichte ongeopende poststukken aangetroffen. De rechtbank overweegt dat in het voorgaande sterke aanwijzingen liggen dat eiser op het opgegeven uitkeringsadres zijn hoofdverblijf had.
3.1.5 Verweerder heeft aan zijn standpunt dat onduidelijk is of eiser daadwerkelijk op het adres[adres] te [woonplaats] woonde ten grondslag gelegd dat tijdens het huisbezoek op 11 april 2012 werd geconstateerd dat de stekkers van onder andere de televisie en de koelkast niet in het stopcontact zaten en dat er weinig voedsel is aangetroffen in de woning, terwijl eiser heeft verklaard wel dagelijks in de woning te eten. Eiser kon daarnaast niet aangeven wat zich in de keukenkastjes bevond. Voorts werden er op een kam en een wegwerpscheermesje na geen toiletartikelen en schoonmaakartikelen aangetroffen in de badkamer.
3.1.6 De rechtbank is van oordeel dat de voorgaande door verweerder genoemde omstandigheden niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat eiser niet woonachtig zou zijn op het door hem opgegeven uitkeringsadres. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier het beeld naar voren komt dat eiser moeite heeft om verstandig met geld om te gaan en dat hij daardoor, ondanks bijverdiensten naast zijn uitkering, in financiële problemen terecht was gekomen. Dit volgt niet alleen uit de het bijzijn van de handhavingspecialisten tijdens het huisbezoek geopende post, waaronder zich brieven van diverse deurwaarders bevinden, maar ook uit de verklaring van eiser zelf. Eiser heeft aangegeven niet met geld om te kunnen gaan en daarvoor momenteel bij Dynamo een cursus te volgen. In dit kader wordt ook gewezen op de ter zitting afgelegde verklaring van eiser ertoe strekkende dat de situatie hem boven het hoofd was gegroeid en dat hij in de onderhavige periode eten kreeg van vrienden, de Voedselbank en bij Dynamo. Verweerder heeft een en ander niet bestreden. Dat in de woning van eiser weinig voedselvoorraden en persoonlijke verzorgingsartikelen werden aangetroffen is met het voorgaande te rijmen. Dat eiser ook geen verklaring over de precieze inhoud van zijn keukenkastjes kon geven, is om die reden ook te volgen. Het lag op de weg van verweerder om in het geval dat de voornoemde punten aanleiding gaven tot twijfel omtrent de woonsituatie van eiser, nader onderzoek te verrichten. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking dat eiser bij besluit van 5 september 2012 op hetzelfde adres met ingang van 29 mei 2012 wel een bijstandsuitkering toegekend heeft gekregen.
3.2.1 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit II in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering en in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit II kan niet in stand blijven en de rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren.
3.2.2 Verweerder heeft geen andere gronden aan de weigering van de bijstandsuitkering ten grondslag gelegd. Nu een nader onderzoek van de woonsituatie van eiser ten tijde van de aanvraag niet meer tot de mogelijkheden behoort, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser over de periode vanaf de datum van de aanvraag op 2 april 2012 tot de datum dat hem later alsnog een uitkering is toegekend (29 mei 2012) een bijstandsuitkering dient te worden toegekend.
3.2.3 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen het door eiser betaalde griffierecht in de procedure met nummer AMS 12/3906 ten bedrage van € 42,- te vergoeden. De proceskosten van eiser worden gelet op het in 3.1.4 overwogene reeds vergoed.