ECLI:NL:RBAMS:2013:6030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
AWB-13_2713
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit op aanvraag en toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door D.J.H. Dijkstra, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 16 januari 2013 bij de minister van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vast te stellen dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag op 13 maart 2013 verstreken was. Eiser heeft verweerder op 14 maart 2013 in gebreke gesteld en een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Aangezien verweerder tot de datum van de uitspraak geen besluit had genomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep gegrond is.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder in totaal een dwangsom van € 1.260,- heeft verbeurd door het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Daarnaast is de wettelijke rente toegewezen vanaf 7 juli 2013, en is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 160,- en de proceskosten van € 118,- aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol op 20 september 2013.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2713
uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],wonende te[woonplaats], eiser
(gemachtigde: D.J.H. Dijkstra),
en
de minister van Veiligheid en Justitie,verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 27 mei 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Bij brief van 16 januari 2013 heeft eiser bij verweerders Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) een verzoek gedaan tot ongedaanmaking van een verhoging van een boete.
1.2.
Bij brief van 14 maart 2013 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van besluit op de aanvraag van 16 januari 2013.
1.3.
Bij beroepschrift van 27 mei 2013 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag van 16 januari 2013. Eiser heeft daarbij de rechtbank verzocht verweerder op te dragen alsnog een besluit te nemen. Verder heeft eiser de rechtbank verzocht vast te stellen dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit, vermeerderd met de wettelijke rente. Tot slot heeft eiser verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.4.
De griffier van deze rechtbank heeft partijen bij brief van 29 mei 2013 medegedeeld dat het beroep met inachtneming van artikel 8:52 van de Awb versneld wordt behandeld. Vervolgens heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:54 van de Awb.
2.
Wettelijk kader
2.1.
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.2.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en;
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.3.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20, - per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30, - per dag en de overige dagen € 40, - per dag.
Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
2.4.
Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.5.
Artikel 8:55c van de Awb bepaalt dat de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom vaststelt.
2.6.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
In het tweede lid is bepaald dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
3.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser gericht is tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit op eisers aanvraag van 16 januari 2013. Eiser meent dat verweerder niet tijdig een besluit op de aanvraag heeft genomen en dat verweerder om die reden een dwangsom is verschuldigd.
3.2.
De rechtbank stelt verder vast dat een bestuursorgaan op grond van artikel 4:13 van de Awb binnen acht weken beslist op een aanvraag. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 13 maart 2013 een besluit op eisers aanvraag had moeten nemen. Na het verstrijken van deze termijn heeft eiser verweerder bij brief van 14 maart 2013 in gebreke gesteld en verweerder een termijn van twee weken gegeven om alsnog een beschikking af te geven. Dit betekent dat verweerder tot en met 28 maart 2013 het besluit kon nemen zonder een dwangsom te verbeuren. De rechtbank stelt vast dat eiser het onderhavige beroep heeft ingesteld bij brief van 27 mei 2013. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder tot op de dag van deze uitspraak geen, althans niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt, besluit op eisers aanvraag heeft genomen.
3.3.
Nu niet tijdig op de aanvraag is beschikt, is het beroep naar het oordeel van de rechtbank kennelijk gegrond.
3.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen. Onder toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb zal de rechtbank voorts bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100, - verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000, -.
3.5.
Nu verweerder de ingebrekestelling op 14 maart 2013 heeft ontvangen, heeft verweerder vanaf 29 maart 2013 de volgende dwangsom verbeurd:
- de eerste veertien dagen (29 maart 2013 tot en met 12 april 2013) € 20, - per dag is € 280, -;
- de daaropvolgende veertien dagen (13 april 2013 tot en met 27 april 2013) € 30, - per dag is € 420, -;
- de daaropvolgende veertien dagen (28 april 2013 tot en met 12 mei 2013) € 40, - per dag is € 560, -.
De door verweerder verbeurde dwangsom beloopt daarmee in totaal € 1.260, -.
3.6.
De door eiser gevorderde wettelijke rente is op grond van artikel 4:97 in samenhang met artikel 4:98 van de Awb verschuldigd vanaf de datum dat verweerder in verzuim is. Verweerder is in verzuim ingevolge artikel 4:100 in samenhang met 4:18, tweede lid, van de Awb vanaf zes weken na de laatste dag dat verweerder bij beschikking de vaststelling en hoogte van de dwangsom bekend zou hebben moeten maken. Die bekendmaking is op grond van artikel 4:18, eerste lid, van de Awb bepaald op uiterlijk twee weken na de laatste dag dat de dwangsom verschuldigd was. Het voorgaande in samenhang bezien maakt dat verweerder in verzuim is – en daarmee wettelijke rente is verschuldigd – vanaf acht weken na de laatste dag dat de dwangsom was verschuldigd. De rechtbank stelt vast dat 12 mei 2013de laatste dag was waarop verweerder een dwangsom verschuldigd was. De wettelijke rente is daarmee verschuldigd vanaf 7 juli 2013, zijnde acht weken na 12 mei 2013, tot en met de dag der voldoening. Het verzoek tot vergoeding van schade bestaande uit de wettelijke rente wordt, gezien het voorgaande, toegewezen.
3.7.
Nu het beroep gegrond verklaard wordt, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
3.8.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 118, - (één punt voor het beroepschrift ter waarde van € 472, - maal wegingsfactor 0,25) als kosten van verleende rechtsbijstand. Deze zaak is van zeer gering gewicht, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn van artikel 4:13 van de Awb is overschreden en ter hoogte van welk bedrag dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van die wet zijn verbeurd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op aanvraag gegrond;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100, - verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000, -;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.260, - (zegge: duizend tweehonderd en zestig euro);
- veroordeelt verweerder tot betaling van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente als weergegeven in overweging 3.6. van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 160, - (zegge: honderdzestig euro) aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 118, - (zegge: honderdachttien euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Afschrift verzonden op:
D: C