ECLI:NL:RBAMS:2013:5940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
13-737170-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar België grotendeels toegestaan met garantie conform artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 18 september 2012 was uitgevaardigd door de Substituut procureur des Konings te Antwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1957 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, opgelegd bij verstekvonnis van de Correctionele Rechtbank te Antwerpen op 7 maart 2012. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op openbare zittingen in mei en juli 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten is gegeven, waarin is vermeld dat de opgeëiste persoon na overlevering onverwijld zal worden geïnformeerd over zijn recht op verzet en hoger beroep. De rechtbank oordeelt dat deze garantie voldoet aan de eisen van artikel 12 aanhef en sub d van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor de meeste feiten kan worden toegestaan, maar heeft de overlevering voor het zestiende feit geweigerd, omdat dit feit niet voldoet aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen genoemd en de beslissing om de overlevering toe te staan, met uitzondering van het zestiende feit, is op 13 augustus 2013 uitgesproken.

De rechtbank concludeert dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan België kan plaatsvinden voor de feiten waarvoor de overlevering is verzocht, met uitzondering van het zestiende feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737170-13
RK nummer: 13/1589
Datum uitspraak: 13 augustus 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 maart 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 september 2012 door de Substituut procureur des Konings te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [GBA adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 mei 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N. van Ditzhuyzen.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag. Het onderzoek is bij tussenuitspraak van 21 mei 2013 heropend en geschorst voor onbepaalde tijd.
De behandeling is vervolgens voortgezet op de openbare zitting van 30 juli 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verstekvonnis van 7 maart 2012 van de Correctionele Rechtbank te Antwerpen (België), nummer 1487, referentie: AN20.99.612-10 (zaak I) en AN20.993.927-08 (zaak II).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 juli 2013. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 aanhef en sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in haar brief van 29 april 2013 vermeld dat op 12 juni 2013 zowel de ontvankelijkheid als de gegrondheid van het verzet worden behandeld. Naar aanleiding van dit bericht heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 21 mei 2013 verzocht om nadere informatie.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft de Procureur des Konings te Antwerpen meegedeeld dat de behandeling van zowel de ontvankelijkheid als de gegrondheid van het verzet is uitgesteld naar 9 oktober 2013. De Procureur des Konings verwijst bovendien naar een brief van haar collega Procureur des Konings van 24 mei 2013 waarin het volgende wordt vermeld:
In de eerste plaats zal er bij de nieuwe behandeling van de zaak [opgeëiste persoon] worden nagegaan of het door [opgeëiste persoon] aangetekende verzet ontvankelijk is. Het verzet moet immers binnen een bepaalde termijn worden aangetekend. Deze termijnen worden toegelicht in het EAB dat reeds aan uw diensten werd overgemaakt.
De rechtbank zal oordelen over deze ontvankelijkheid. Naar ik meen zal er zich hier geen probleem stellen voor [opgeëiste persoon]. Uiteraard kan ik mij niet in de plaats stellen van de rechtbank, en is dit enkel mijn persoonlijke opvatting.
Indien het verzet tijdig werd aangetekend, wordt het ontvankelijk verklaard, en wordt het dossier inhoudelijk volledig opnieuw behandeld. Dan zal worden nagegaan of het verzet gegrond of ongegrond is.
Indien de rechtbank van oordeel is dat het eerste vonnis (dus het vonnis bij verstek) dient hervormd te worden (bvb. qua beoordeling van de bewijselementen of qua strafmaat), dan is het verzet “gegrond”.
Indien de rechtbank evenwel van oordeel is dat de eerste rechter een correcte uitspraak heeft gedaan, en het eerste vonnis dus volledig wordt bevestigd, dan is het verzet “ongegrond”.
Kort samengevat: indien het verzet ontvankelijk wordt verklaard, wordt het dossier inhoudelijk volledig opnieuw behandeld.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat nog altijd niet voldoende wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon recht heeft op een verzetprocedure waarin de zaak opnieuw inhoudelijk en op tegenspraak zal worden behandeld. Dat de Procureur des Konings denkt dat er zich geen problemen zullen voordoen, is onvoldoende. De overlevering moet dan ook primair worden geweigerd, subsidiair moet de behandeling worden aangehouden tot ongeveer half september 2013, zodat dan een ondubbelzinnige garantie kan worden verstrekt en de opgeëiste persoon tijdig in België kan zijn als zijn zaak op 9 oktober 2013 wordt behandeld, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de garantie voldoet aan artikel 12 OLW.
Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie in het EAB en de aanvullende informatie over de verzetprocedure zoals hierboven vermeld, een voldoende garantie zoals bedoeld in artikel 12 aanhef en sub d OLW. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is daarom niet van toepassing. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, nog niet onherroepelijk en wordt het EAB door de rechtbank gelezen als strekkende tot
vervolgingvan de opgeëiste persoon, in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 5 naar het recht van België strafbare feiten.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van bepaalde feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit die strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Uit de nadere toelichting van de feiten door de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 26 juli 2013 blijkt welke feiten als lijstfeiten zijn aangekruist. Van de 16 feiten gaat het om het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, negende, tiende, elfde en twaalfde feit. Deze feiten vallen op deze lijst onder de nummers 20 en 23, te weten:
oplichting
en
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Uit de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 april 2013 volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Van de 16 feiten uit de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 juli 2013 gaat het hierbij dus om het eerste, achtste, dertiende, veertiende, vijftiende en zestiende feit. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat het zestiende feit, het als zaakvoerder niet tijdig aangifte doen van het faillissement, naar Nederlands recht geen strafbaar feit oplevert.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dat het hier gaat om bedrieglijke bankbreuk en aldus als onderdeel of uitvoeringshandeling daarvan. Overigens kan het feit ook gezien worden gezien in samenhang met de overige feiten en daarmee als uitvoeringshandeling van de oplichting. Het feit is daardoor wel strafbaar in Nederland.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het zestiende feit naar Nederlands recht geen strafbaar feit oplevert. De overlevering dient voor dit feit te worden geweigerd.
Voor de overige feiten stelt de rechtbank vast dat ze zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedrieglijke bankbreuk
en
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben
en
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld
en
valsheid in geschrift

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft bij brief van 22 april 2013 de volgende garantie gegeven:
Met verwijzing naar uw verzoek bij faxbericht van 18 april 2013, gericht aan substituut I. Arnauts, inzake het verzoek om uitlevering op grond van het EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL d.d. 18 september 2013 en 29 januari 2013 lastens de genaamde [opgeëiste persoon], breng ik u als volgt ter kennis:
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen op basis van artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel en het kaderbesluit 2008/2009 (TERUGKEERGARANTIE).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan ten aanzien van de feiten zoals hiervoor is overwogen onder punt 4.2.
De onder 4.1 bedoelde feiten zijn eveneens naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
valsheid in geschrift
en
oplichting
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Slotsom

Ten aanzien van het zestiende feit zoals omschreven in de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 juli 2013 is vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de eisen van de Overleveringswet zodat de overlevering voor dat feit dient te worden geweigerd.
Ten aanzien van de overige feiten is komen vast te staan dat aan de vereisten van de Overleveringswet is voldaan. De overlevering zal voor deze feiten worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 225, 326, 341 en 343 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Substituut procureur des Konings te Antwerpen (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, met uitzondering van het zestiende feit zoals omschreven in de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 juli 2013.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Substituut procureur des Konings te Antwerpen (België) voor zover het EAB betrekking heeft op het zestiende feit zoals omschreven in de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 juli 2013.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. F.M. Wieland en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2012.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B