In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2013 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 februari 2012 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 en thans gedetineerd in Nederland, was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 10 maanden door een Poolse rechtbank in een vonnis van 21 oktober 2008. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De verdediging heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat er geen voldoende garantie is dat de opgeëiste persoon een eerlijke rechtsgang zal krijgen in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in Polen en dat de door de Poolse autoriteiten gegeven garantie niet voldeed aan de vereisten van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geconcludeerd dat de oproep voor de zitting in Polen niet correct was bezorgd, waardoor de garantie niet voldoende was.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.