ECLI:NL:RBAMS:2013:5685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
AWB 13-3206
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gemeente tot handhaving van bestemmingsplan bij religieuze bijeenkomsten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeksters, [verzoekster3] en [verzoekster4], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen, waarin hen een last onder dwangsom werd opgelegd wegens het houden van (evangelische) bijeenkomsten in strijd met het bestemmingsplan. Het college had vastgesteld dat het gebruik van het pand aan de [adres1] te [vestigingsplaats] voor maatschappelijke doeleinden, waaronder kerken, niet is toegestaan volgens het bestemmingsplan Bedrijventerrein Diemen. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder een controlebezoek van de gemeente en de daaropvolgende communicatie met verzoeksters. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de activiteiten van verzoeksters, die onder meer het maken van televisie-uitzendingen met live publiek omvatten, in strijd zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd is om handhavend op te treden tegen deze activiteiten, en dat verzoeksters als overtreder kunnen worden aangemerkt. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep van verzoeksters weinig kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/3206

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster1] ([verzoekster3]),
en
[verzoekster2] ([verzoekster4]),
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoeksters,
gemachtigde mr. S.A.B. Boer.
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen,

verweerder,
gemachtigden mrs. D.A. Walraven en P.J. van den Hurk.

Procesverloop

Verzoeksters hebben een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2013 (het primaire besluit).
Bij besluit van 25 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van verzoeksters ongegrond verklaard. Verzoeksters hebben hiertegen op 9 juli 2013 beroep ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening is thans connex met het beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juli 2013. Partijen zijn vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden. Tevens zijn verschenen de heer
P. Lanting, kantoorgenoot van verzoeksters gemachtigde, en [verhuurder pand], de verhuurder van het pand aan de [adres1] te [vestigingsplaats] (ook wel: het pand).

Overwegingen

1.
Inleidende bepaling
1.1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.
Feiten en omstandigheden
2.1.
[verzoekster3] is huurster van het pand gelegen aan de [adres1] te [vestigingsplaats]. Op
10 november 2011 heeft verweerder een controlebezoek uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat [verzoekster3] het pand gebruikt voor het houden van (evangelische) bijeenkomsten dan wel seminars. Dit gebruik is volgens verweerder in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Diemen (bestemmingsplan), waarin het gebruik voor maatschappelijke doeleinden, waaronder kerken, expliciet is verboden. Bij brief van
20 januari 2012 heeft verweerder het voornemen om handhavend op te treden meegedeeld. Bij brief van 22 februari 2012 heeft [verzoekster3] een zienswijze ingediend.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan [verzoekster3] en/of [verzoekster4] een last onder dwangsom opgelegd van € 30.000,- ineens. [verzoekster3] dient voor 1 juli 2013 het strijdige gebruik van het door haar gehuurde pand op het perceel [adres1] te [vestigingsplaats], bestaande uit het gebruik voor maatschappelijke doeleinden, te staken en gestaakt te houden. [verzoekster3] heeft tegen dit besluit gemotiveerd bezwaar gemaakt en een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van [verzoekster3] – conform het advies van de algemene commissie voor de bezwaarschriften – ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het pand aan de [adres1] te [vestigingsplaats] door zowel [verzoekster3] als [verzoekster4] wordt gebruikt, zodat zij beiden als overtreder kunnen worden aangemerkt en het derhalve in hun macht hebben het gebruik te staken en gestaakt te houden. Uit de constateringen tijdens het controlebezoek en de informatie die is gegeven wordt geconcludeerd dat het pand wordt gebruikt voor het houden van evangelische bijeenkomsten dan wel seminars, hetgeen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ook het maken van televisie-uitzendingen met een live publiek past niet binnen het bestemmingsplan. Voorts is het overgangsrecht niet van toepassing, aldus verweerder. Voor zover het advies luidde dat de begunstigingstermijn zou moeten worden verlengd heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeksters reeds sinds juni 2011 op de hoogte zijn van het handhavingstraject en dat het voornemen is bekendgemaakt in februari 2012, zodat van een onredelijke termijn geen sprake is.
2.4.
[verzoekster3] en [verzoekster4] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. [verzoekster4] heeft aangevoerd dat verweerder de last ten onrechte ook tot haar heeft gericht aangezien zij geen huurster is van de bedrijfsruimte en dus niet als overtreder kan worden aangemerkt. Verzoeksters hebben voorts aangevoerd dat verweerder een onjuiste weergave van het gebruik als uitgangspunt neemt en dat van strijdig gebruik met het bestemmingsplan geen sprake is. Hiertoe hebben verzoeksters aangevoerd dat het pand door [verzoekster3] wordt gehuurd. [verzoekster3] moet gezien worden als een bedrijf dat blijkens het uittreksel uit het handelsregister als doel heeft “het maken van televisie-uitzendingen met live publiek”. Dat is planologisch toegestaan, aangezien de activiteiten vallen onder artikel 4 in samenhang bezien met bijlage 1 van de planvoorschriften, namelijk de productie van films en televisieprogramma’s. Van een publieksgerichte of publieksaantrekkende functie is geen sprake, aldus verzoeksters. Tot slot zou, indien al tot handhaving zou moeten worden overgegaan, de begunstigingstermijn dienen te worden verlengd.
3.
Juridisch kader
3.1.
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Op grond van het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3.2.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang toe te passen in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
3.3.
Voor het perceel [adres1] te [vestigingsplaats] geldt bestemmingsplan.
Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder b, van de Planregels behorende bij het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor bedrijventerrein aangewezen gronden bestemd voor
…;
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ voor bedrijven op het gebied van productie, transport, groothandel, reparatie, technologie, ontwerp en dergelijke alsmede voor bedrijven op het gebied van zakelijke dienstverlening zonder baliefunctie, voor zover deze bedrijven zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten en behoren tot categorieën tot en met 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
Op grond van artikel 4.5.1 van de planregels wordt tot strijdig gebruik van de gronden gerekend: gebruik voor maatschappelijke doeleinden, waaronder kerken en verenigingsgebouwen, publieksgerichte en publieksaantrekkende functies, zakelijke dienstverlening met een baliefunctie, congres-, zalen- en partycentrum.
4.
Beoordeling
4.1.
Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of de activiteiten die bestaan uit het houden van evangelische bijeenkomsten dan wel seminars in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daarnaast worden partijen verdeeld gehouden door de vraag wie – in het geval sprake is van strijd met het bestemmingsplan – als overtreder kan worden aangemerkt en verplicht kan worden de overtredingen ongedaan te maken dan wel te voorkomen.
4.2.
Omtrent de volgens verweerder strijdige activiteiten is de voorzieningenrechter op grond van de stukken van het dossier en naar aanleiding van het verhandelde ter zitting het volgende gebleken.
4.3.
Verzoeksters zijn blijkens het uittreksel uit het handelsregister beiden gevestigd op het adres [adres1] te [vestigingsplaats]. [verzoekster4] is blijkens het uittreksel uit het handelsregister een religieuze organisatie met als doel: “het hebben, houden en/of voeren van een kerkgemeenschap en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn”. [verzoekster3] heeft blijkens het uittreksel uit het handelsregister als doel “het maken van televisie-uitzendingen met live publiek”. [verzoekster3] en [verzoekster4] werken samen in die zin dat [verzoekster3] opnamen verzorgt van religieuze bijeenkomsten van [verzoekster4]. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeksters naar voren gebracht dat de bijeenkomsten worden georganiseerd door [verzoekster3] teneinde opnames te kunnen maken ten behoeve van televisieprogramma’s of voor de verkoop bestemde dvd’s. Gelet echter op het karakter van de bijeenkomsten waarvan [verzoekster3] opnamen maakt, en de samenwerking tussen [verzoekster3] en [verzoekster4], houdt de voorzieningenrechter het er vooralsnog voor dat de bezoekers van de religieuze bijeenkomsten met name afkomen op de inhoud van de bijeenkomsten die het karakter hebben van een kerkdienst, en minder op de televisie- en/of dvd-opnames die daarvan worden gemaakt. Wie de publiciteit of de uitnodigingen van de bijeenkomsten verzorgt is daarbij niet doorslaggevend. Anders dan verzoeksters menen stelt verweerder zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook op goede gronden op het standpunt dat het maken van televisie- en/of dvd-opnames ondergeschikt is aan het houden van de religieuze bijeenkomsten en seminars.
4.4.
Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat verweerder de activiteiten inhoudende het houden van (religieuze) bijeenkomsten en seminars, op goede gronden aanmerkt als gebruik voor maatschappelijke doeleinden, waaronder kerken. Gelet op artikel 4.5.1. van het bestemmingsplan worden deze activiteiten tot strijdig gebruik gerekend. Verweerder is dan ook naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om tegen deze activiteiten op te treden.
4.5.
De voorzieningenrechter komt naar aanleiding van het voorgaande tot het voorlopig oordeel dat zowel [verzoekster3] als [verzoekster4] door verweerder terecht als overtreder zijn aangemerkt. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat niet alleen van belang is wie de huurder van het pand is, maar ook wie de ruimte feitelijk strijdig gebruikt. Naast [verzoekster3] kan ook [verzoekster4] als strijdig gebruiker van de ruimte worden aangemerkt, nu [verzoekster4] de religieuze bijeenkomsten waar de bezoekers op afkomen, verzorgt. Daarbij komt dat[naam bestuurder], bestuurder van zowel [verzoekster3] als [verzoekster4], heeft verklaard dat het pand wordt gebruikt door beide stichtingen.
4.6.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder bevoegd om handhavend op te treden zowel tegen [verzoekster3] als tegen [verzoekster4]. Uit hetgeen verzoeksters hebben aangevoerd is niet gebleken dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat verweerder in redelijkheid van handhaving had moeten afzien. Nu het beroep van verzoeksters weinig kans van slagen heeft, bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb. Gezien het hiervoor gegeven voorlopige oordeel en in aanmerking genomen dat verzoeksters van mening zijn dat de religieuze bijeenkomsten juist ondergeschikt zijn aan het maken van de televisie- en/of dvd-opnames, ligt het op de weg van verzoeksters om dit in de nog lopende beroepsprocedure nader te onderbouwen en aannemelijk te maken en dienen zij daartoe de gelegenheid te hebben.
4.7.
Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2013.
de griffier
de voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll: MvdV
D: B
SB