ECLI:NL:RBAMS:2013:5635

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
9 september 2013
Zaaknummer
AMS 12-6464
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een WIA-uitkering en de loonsanctie voor de werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser, die zich ziek had gemeld bij zijn werkgever, ABN AMRO Bank. Eiser had een loonsanctie aan de werkgever willen laten opleggen, omdat hij van mening was dat de werkgever onvoldoende had gedaan aan zijn re-integratie. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen het besluitonderdeel dat betrekking had op de beoordeling van de re-integratieverplichtingen van de werkgever. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep van eiser tegen dat onderdeel van het bestreden besluit niet-ontvankelijk op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, die per 22 mei 2012 was toegekend. De rechtbank stelde vast dat de werkgever van eiser voldoende re-integratie-inspanningen had geleverd, wat leidde tot het niet opleggen van een loonsanctie. Eiser had in beroep aangegeven dat hij het niet eens was met de beslissing van de arbeidsdeskundige, maar de rechtbank concludeerde dat de gronden van bezwaar uitsluitend gericht waren tegen de toekenning van de WIA-uitkering en niet tegen het niet opleggen van een loonsanctie.

De rechtbank oordeelde verder dat eiser voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen tijdens de bezwaarprocedure en dat er geen schending van de hoorplicht was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen het niet opleggen van een loonsanctie en ongegrond voor het overige. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/6464

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde mr. K. Oosterveld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde R. Hahn).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser per 22 mei 2012 om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen, alsmede geoordeeld dat de werkgever van eiser voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van eiser.
Bij besluit van 20 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser was laatstelijk werkzaam bij ABN AMRO Bank als [functie] voor 40 uur per week. Eiser heeft zich op 27 september 2010 ziek gemeld met sinusitisklachten, slaapproblemen, en rug- en nekklachten. Op 22 februari 2012 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser per 22 mei 2012 op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) een loongerelateerde uitkering toegekend, waarbij eiser is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%. Tevens heeft verweerder meegedeeld dat de werkgever van eiser voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van eiser en dat daarom na de wachttijd van 104 weken geen loondoorbetalingsverplichting (loonsanctie) wordt opgelegd.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, het primaire besluit gehandhaafd.
De bezwaarverzekeringsarts heeft een nieuwe Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Eiser wordt 69,08 % arbeidsongeschikt geacht, zodat hij ongewijzigd blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%.
4.
Eiser heeft in beroep – bij brief van 5 augustus 2013 – te kennen gegeven dat zijn medische beperkingen en de daaruit voortvloeiende belastbaarheid per datum in geding niet langer in geschil zijn. Hij heeft ter zitting bevestigd dat hij het in bezwaar vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage niet (langer) betwist, zodat de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit verder niet zal beoordelen.
5.
Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel van verweerder, in het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 13 april 2012, dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende zijn geweest. Er had volgens eiser een loonsanctie moeten worden opgelegd aan de werkgever. Eiser heeft te kennen gegeven dat dat van belang is voor zijn arbeids- en inkomenspositie en voor het re-integratietraject. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een advies van medisch adviseur [naam medisch adviseur] van WGA Control van 2 augustus 2013 overgelegd en een verklaring van psychiater [naam psychiater] van 29 maart 2013.
6.
De rechtbank overweegt dat een beslissing over het al dan niet opleggen van een loonsanctie aan de werkgever een zelfstandig besluit(-onderdeel) is dat zelfstandig rechtsgevolgen heeft. Dat betekent dat daartegen apart bezwaar moet zijn gemaakt, wil de rechtbank toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden gericht tegen dat besluitonderdeel.
7.
Eiser heeft betoogd dat uit zijn bezwaarschrift blijkt dat hij mede tegen het onderdeel van het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt dat ziet op het niet opleggen van een loonsanctie. Volgens hem is dat ook tijdens de hoorzitting aan de orde geweest, ook al blijkt dat niet met zo veel woorden uit het verslag van de hoorzitting. Dat is volgens eiser een kort verslag waar niet alles in staat. Wellicht is het tijdens de hoorzitting niet goed begrepen en staat het daarom niet helder in het verslag, aldus eiser. Voorts moet volgens eiser uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 oktober 2012 worden afgeleid dat eiser tevens heeft beoogd bezwaar te maken tegen het niet opleggen van een loonsanctie. Eiser heeft verwezen naar de volgende onder
6. conclusievan het rapport geformuleerde zin van de bezwaarverzekeringsarts:
“Het standpunt van betrokkene dat hij het niet eens is met de beslissing waarin betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering wordt toegekend kan niet worden gevolgd”. Volgens eiser moet uit deze zin worden afgeleid dat hij het met het hele primaire besluit niet eens was en dat zijn bezwaar dus ook het niet opleggen van een loonsanctie, als onderdeel van het geheel, zou omvatten. Eiser betoogt dat de bezwaarverzekeringsarts dit, blijkens de hierboven geciteerde zin, ook zo zou hebben begrepen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewoordingen van het bezwaarschrift niet blijkt dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluitonderdeel over (het niet opleggen van) een loonsanctie. Er staat slechts dat eiser het niet eens is met de ontvangst van een loongerelateerde WGA-uitkering. Daar blijkt niet uit dat eiser heeft bedoeld dat hij in plaats van die uitkering loon van zijn werkgever wilde blijven ontvangen op grond van een opgelegde loonsanctie. Ook uit het verslag van de hoorzitting of de pleitnota ten behoeve van de hoorzitting van de gemachtigde van eiser valt niet op te maken dat het bezwaar mede was gericht tegen het oordeel van verweerder over de re-integratieverplichtingen van de werkgever. De uitleg van eiser van de door hem aangehaalde zin uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts volgt de rechtbank niet. Het niet eens zijn met de toekenning van de uitkering, zoals de bezwaarverzekeringsarts het heeft geformuleerd, is onvoldoende specifiek om daaruit af te leiden dat de bezwaarverzekeringsarts het heeft begrepen of bedoeld op de manier zoals eiser die voor ogen heeft. Ook overigens blijkt niet uit het rapport dat eisers bezwaar ook gericht zou zijn tegen het niet opleggen van een loonsanctie. In dit kader is van belang dat de gronden van bezwaar, zoals de rechtbank afleidt uit de in bezwaar ingebrachte stukken (het bezwaarschrift, de aanvulling op het bezwaarschrift, het verslag van de hoorzitting en de voornoemde pleitnota) uitsluitend medische en arbeidskundige gronden bevatten. Die gronden zijn uitsluitend gericht tegen de aan het primaire besluit ten grondslag gelegde rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Deze rapportages zien op hun beurt uitsluitend op de beslissing een WGA-loongerelateerde uitkering toe te kennen. De gronden zijn dus niet gericht tegen het niet opleggen van een loonsanctie. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, had verwacht dat hij nog een apart gesprek met de bezwaararbeidsdeskundige zou voeren en tijdens dat gesprek de gelegenheid zou krijgen om zijn bezwaar tegen het niet opleggen van de loonsanctie (uitgebreider) te bespreken en het daarom wellicht niet zo duidelijk uit het verslag van de hoorzitting naar voren komt, leidt niet tot een ander oordeel. Het lag op de weg van eiser om zijn bezwaargronden kenbaar te maken en niet af te wachten op een eventuele uitnodiging voor een gesprek.
8.2.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluitonderdeel dat ziet op de beoordeling van de re-integratieverplichtingen van de werkgever en het als gevolg daarvan niet opleggen van de loonsanctie. De aangevoerde beroepsgronden over de loonsanctie zien derhalve op een door eiser niet in bezwaar aangevochten onderdeel van het bestreden besluit. Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan beroep slechts worden ingesteld door een belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Daarvan is in eisers geval geen sprake, zodat zijn beroep tegen het besluitonderdeel over de loonsanctie niet inhoudelijk door de rechtbank kan worden beoordeeld. De rechtbank zal het beroep tegen dat onderdeel van het bestreden besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
9.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat de bezwaararbeidsdeskundige hem niet heeft uitgenodigd voor een gesprek en dat hij derhalve onvoldoende is gehoord tijdens de bezwaarprocedure.
10.
De rechtbank overweegt dat geen regeling voorschrijft dat de bezwaararbeidsdeskundige aanwezig dient te zijn tijdens de hoorzitting dan wel dat de bezwaararbeidsdeskundige tijdens de bezwaarprocedure altijd een gesprek voert met de betrokkene. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij hoge uitzondering tijdens de bezwaarprocedure contact door de bezwaararbeidsdeskundige met de betrokkene wordt opgenomen, conform het beleid van verweerder. De betrokkene kan wel zelf contact zoeken met de bezwaararbeidsdeskundige en dat gebeurt ook regelmatig, aldus verweerder. De rechtbank acht dit beleid van verweerder niet onredelijk. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende gelegenheid is geboden om tijdens de bezwaarprocedure zijn standpunt naar voren te brengen, zodat geen sprake is van schending van de hoorplicht. De rechtbank zal het beroep in zoverre dan ook ongegrond verklaren.
11.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het beroep is gericht tegen het niet opleggen van een loonsanctie;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. Breimer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB