ECLI:NL:RBAMS:2013:5603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
C-13-533692 - HA ZA 13-41
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering namens nalatenschap door erfgenamen niet ontvankelijk; verdelingsafspraak onvoldoende feitelijk onderbouwd

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, hebben twee erfgenamen, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld namens de nalatenschap van hun overleden moeder, [naam 1]. De rechtbank heeft op 25 september 2013 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de ontvankelijkheid van de vordering van [eiser 2] als vereffenaar van de nalatenschap ter discussie stond. De rechtbank oordeelde dat [eiser 2] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat hij niet de enige vereffenaar was; [gedaagde], zijn zus, had de nalatenschap ook beneficiair aanvaard en was daarmee gezamenlijk vereffenaar. Dit leidde tot de conclusie dat [eiser 2] niet zelfstandig kon optreden namens de nalatenschap.

Daarnaast werd de vordering van [eiser 1] afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde verdelingsafspraak met betrekking tot de nalatenschap. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door [eiser 1] waren aangevoerd, niet voldoende waren om de totstandkoming van de verdelingsafspraak te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijslevering kon plaatsvinden, omdat de vordering niet op een feitelijke grondslag was gebaseerd. De rechtbank heeft ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen en de eisers in de proceskosten veroordeeld. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering in reconventie, waarbij [gedaagde] werd toegelaten om bewijs te leveren van haar stelling dat [eiser 2] een overeenkomst had ondertekend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/533692 / HA ZA 13-41
Vonnis van 25 september 2013
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2],
3.
[eiser 2]
in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [naam 1],
wonende te [woonplaats 3],
eisers in conventie,
sub 1 en 2 tevens verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. I.S. Toff te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 4], België,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. G.J.A. van Dinter te Roermond.
Eisers in conventie/verweerders in (voorwaardelijke) reconventie zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] en gezamenlijk [eisers] worden genoemd. Gedaagde in conventie/eiseres in (voorwaardelijke) reconventie zal hierna met [gedaagde] worden aangeduid.

1.De procedure in conventie en (voorwaardelijke) reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 mei 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 augustus 2013 en de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging en uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en (voorwaardelijke) reconventie

2.1.
[eiser 2] en [gedaagde] zijn broer en zus. Hun vader (hierna: [naam 2]) en moeder (hierna: [naam 1]) zijn in 2011 respectievelijk op 2 oktober 2012 overleden. [naam 1] heeft niet bij uiterste wil over haar nalatenschap beschikt. [eiser 2] en [gedaagde] zijn haar enige wettige erfgenamen.
2.2.
Bij akte van 21 december 2012 heeft [gedaagde] de nalatenschap van [naam 1] beneficiair aanvaard.
2.3.
[eiser 2] heeft de thans door [eiser 1] tegen [gedaagde] ingestelde vorderingen (zie hierna onder 3.1. sub 1 a t/m d) namens de nalatenschap als boedelschulden aanvaard.
2.4.
Op 18 oktober 2012 heeft [eiser 1], na daartoe van de rechtbank Roermond verkregen verlof, conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde].
2.5.
Bij brief van 15 november 2012 heeft de raadsman van [eisers] [gedaagde] - onder toezending van een conceptdagvaarding - gesommeerd tot betaling van de thans in conventie gevorderde bedragen over te gaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert na wijziging van eis - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling:
1. aan
[eiser 1]van:
a. 11% rente per jaar vanaf 24 oktober 2001 over € 159.321,45;
b. € 37.229,83 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de factuurdata;
c. € 12.400,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de factuurdata;
d. € 3.630,24 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 1999;
2. aan
[eiser 2] in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschapvan
€ 75.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van beslaglegging;
3. aan
[eiser 2] in persoonvan € 75.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van beslaglegging;
4. aan
[eisers]van:
a. € 3.775,20 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis;
b. de proceskosten inclusief beslag- en nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert  samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voorwaardelijk(indien de hiervoor onder 3.1. sub 1.d. genoemde vordering van [eiser 1] wordt toegewezen)
1. ten aanzien van
[eiser 1]:de verklaring/(koop)overeenkomst van 1 november 1999 te ontbinden althans in die zin te wijzigen dat [gedaagde] niet meer gehouden is aan [eiser 1] te betalen;
onvoorwaardelijk
2. ten aanzien van
[eiser 2]:
[eiser 2] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] € 276.354,77 althans
€ 226.890,36 althans € 34.033,50 vermeerderd met 6% contractuele rente per jaar althans de wettelijke rente van de dag der opeisbaarheid en tot betaling van € 17.010,40 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2013;
3. ten aanzien van
[eiser 1] en [eiser 2]:
te veroordelen in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
3.5.
[eisers] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Niet-ontvankelijkheid [eiser 2] in hoedanigheid vereffenaar
4.1.
Het meest verstrekkend verweer dat [gedaagde] voert is dat [eiser 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering van € 75.000,00 die hij heeft ingesteld in de hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [naam 1]. Ter onderbouwing van dit verweer stelt [gedaagde] dat zij en [eiser 2] beiden erfgenaam van [naam 1] en als zodanig beiden vereffenaar zijn.
4.2.
[eiser 2] voert hiertegen aan dat hij bij het uitbrengen van de dagvaarding in de veronderstelling verkeerde dat [gedaagde] de nalatenschap had verworpen met als gevolg dat hij alleen vereffenaar zou zijn geworden.
4.3.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] slaagt. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de nalatenschap van [naam 1] beneficiair heeft aanvaard (zie hiervoor ook onder 2.2.). De stelling van [eiser 2] dat hij alleen vereffenaar zou zijn geworden stuit derhalve reeds af op het feit dat [gedaagde] de nalatenschap - anders dan hij stelt - niet heeft verworpen. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiser 2] door [gedaagde] of de kantonrechter is aangewezen als vereffenaar van de nalatenschap, zijn zij op grond van artikel 4:195 Burgerlijk Wetboek (BW) als gezamenlijke erfgenamen beiden vereffenaar. [eiser 2] is derhalve slechts gezamenlijk met [gedaagde] bevoegd om in rechte op te treden namens de nalatenschap.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiser 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de onder 3.1. sub 2 genoemde vordering.
Vordering van [eiser 2] in persoon
4.5.
[eiser 2] grondt de door hem in persoon tegen [gedaagde] ingestelde vordering van € 75.000,00 op een verdelingsafspraak (hierna: de verdelingafspraak) met betrekking tot een onroerende zaak te[onroerende zaak 1] (hierna: het Witte Huis) Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] alleen economisch eigenaar was van het Witte Huis, maar volgens [eiser 2] hebben [naam 1], [gedaagde] en hijzelf niettemin afgesproken dat de opbrengst van het Witte Huis zou worden verdeeld in die zin dat ieder daarvan een/derde zou krijgen.
4.6.
[gedaagde] heeft de verdelingsafspraak gemotiveerd betwist. Zij heeft erop gewezen dat er geen schriftelijke vastlegging bestaat en dat [eiser 2] niet heeft gesteld wanneer, waar en met wie de afspraak zou zijn gemaakt.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser 2] de totstandkoming van de gestelde verdelingsafspraak onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Hij heeft immers niet concreet en eenduidig gesteld waar en wanneer de afspraak is gemaakt. Ter zitting heeft zijn raadsman verklaard dat de afspraak op de begrafenis van [naam 2] is gemaakt, terwijl in de dagvaarding in algemene termen is gesteld dat dit na het overlijden van [naam 2] is gebeurd.
De omstandigheden die overigens naar voren zijn gebracht zijn niet sluitend voor de conclusie dat de gestelde afspraak is gemaakt en zelfs op onderdelen met elkaar in strijd. Zo volgt uit de brief van 3 april 2012 van mr. Knopper - destijds advocaat van [naam 1] - dat [naam 1] stelt partieel eigenaresse van het Witte Huis te zijn, hetgeen strijdig is met de stelling dat [gedaagde] alleen de economische eigendom had maar dat er op een later moment niettemin een verdelingsafspraak is gemaakt. Ook uit de reactie van 6 april 2012 van
mr. Van Dinter volgt - anders dan [eiser 2] betoogt - niet dat de gestelde afspraak is gemaakt. Hij spreekt hierin slechts de bereidheid uit van [gedaagde] jegens [naam 1] - en dus niet jegens [eiser 2] - om te verdelen, hetgeen iets anders is dan dat zij een afspraak daartoe wil nakomen. Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de raadsman van [gedaagde] ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat [eiser 2] nergens in de gevoerde correspondentie aanspraak heeft gemaakt op een/derde van de opbrengst.
Nu de conclusie luidt dat [eiser 2] onvoldoende heeft gesteld omtrent de totstandkoming van de verdelingsafspraak, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. De afspraak kan derhalve niet in rechte worden vastgesteld, zodat de onder 3.2. onder 3 genoemde vordering bij gebreke van feitelijke grondslag zal worden afgewezen.
Vorderingen van [eiser 1] rente/voorgeschoten bedragen
4.8.
[eiser 1] legt aan deze onder 3.1. onder 1 sub a t/m c weergegeven vorderingen ten grondslag dat dit vorderingen zijn op [naam 1] terzake van (a) 11% rente over een lening (b) € 37.229,83 aan voorgeschoten juridische kosten en (c) € 12.400,00 aan overige voorgeschoten kosten, die door [eiser 2] namens de nalatenschap zijn erkend. Volgens [eiser 1] kan hij deze vorderingen op [gedaagde] verhalen omdat zij op een haar verwijtbare manier de voldoening van zijn vordering verhindert (artikel 4:184 lid 2 sub b BW) dan wel opzettelijk goederen der nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere wijze aan het verhaal van de schuldeisers van de nalatenschap onttrekt (artikel 4:184 lid 2 sub c) door de verdelingsafspraak niet na te komen.
4.9.
Zoals hiervoor onder 4.6. weergegeven heeft [gedaagde] de verdelingsafspraak gemotiveerd betwist.
4.10.
Nog daargelaten de vraag of [eiser 1] als schuldeiser van de nalatenschap in de zin van artikel 4:184 BW kan worden aangemerkt, kan gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7. is overwogen, niet komen vast te staan dat [gedaagde] voldoening van de schuld van [eiser 1] heeft verhinderd, noch dat zij een goed van de nalatenschap aan de nalatenschap heeft onttrokken. Beide grondslagen zijn immers in de kern onderbouwd met een beroep op de verdelingsafspraak. Nu [eiser 1] ten aanzien daarvan niet meer heeft gesteld dan [eiser 2], kan het bestaan daarvan in het geschil tussen [eiser 1] en [gedaagde] evenmin worden vastgesteld. De onder 1 sub a t/m c van 3.1. beschreven vorderingen stranden derhalve vanwege het ontbreken van feitelijke grondslag.
Vordering [eiser 1] kosten milieurapport
4.11.
[eiser 1] baseert zijn vordering van € 3.630,24 (zie 3.1. onder 1 sub d) louter op een schriftelijke verklaring van 1 november 1999 (hierna: de verklaring), waarin [gedaagde] en [naam 2] zich verplicht verklaren om facturen van in totaal NLG 8.000,00 met betrekking tot een milieurapport aan [eiser 1] te voldoen.
4.12.
[gedaagde] betwist de echtheid van haar handtekening op de verklaring. Zij wijst erop dat deze handtekening aanzienlijk afwijkt van haar handtekening op andere in het geding gebrachte aktes.
4.13.
[eiser 1] heeft het verweer van [gedaagde] onweersproken gelaten. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat de verklaring niet door [gedaagde] is ondertekend. Nu [eiser 1] geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van zijn vordering, zal de rechtbank ook deze afwijzen.
Overig
4.14.
Alle voorgaande beslissingen zullen bij eindvonnis worden genomen. Nu geen van de vorderingen in hoofdsom zal worden toegewezen, zal de rechtbank ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 3.775,20 met rente (zie 3.1. onder 4) afwijzen en zal [eisers] in de proceskosten worden veroordeeld.
in reconventie
Vordering op [eiser 1]
4.15.
Zoals hiervoor onder 4.13. is overwogen, zal de onder 3.1. sub 1.d. genoemde vordering van [eiser 1] worden afgewezen. Nu daarmee niet is voldaan aan de voorwaarde van de door [gedaagde] tegen [eiser 1] ingestelde vordering in voorwaardelijke reconventie, komt de rechtbank aan deze vordering niet toe.
Vordering begrafeniskosten op [eiser 2]
4.16.
Ter onderbouwing van de door haar tegen [eiser 2] ingestelde vordering van € 17.010,40 met rente, stelt [gedaagde] - onder verwijzing naar door haar overgelegde facturen - dat zij [naam 2] heeft laten herbegraven in het familiegraf.
4.17.
[eiser 2] voert als meest verstrekkend verweer dat dit een vordering op de nalatenschap en niet op hem in persoon betreft.
4.18.
Zoals ter zitting door [gedaagde] is erkend, is deze vordering naar zijn aard gericht tegen de nalatenschap van [naam 1]. Derhalve kan zij niet in haar vordering worden ontvangen voor zover zij deze heeft ingediend tegen [eiser 2] in privé.
Vordering op [eiser 2] uit overeenkomst van geldlening
4.19.
[gedaagde] legt aan haar vordering van € 276.354,77 op [eiser 2] niet-nakoming van een overeenkomst van geldlening ten grondslag. Ter onderbouwing daarvan wijst zij op een als productie 10 overgelegde ‘vaststellingsovereenkomst met schuldbekentenis’ van 7 december 1995 (hierna: de overeenkomst), waarin onder meer staat dat [eiser 2] haar per 1 januari 1999 NLG 609.005,79 aan hoofdsom en rente verschuldigd is. Aangezien [eiser 2] haar nooit enige betaling aan aflossing of rente heeft gedaan, vordert zij dit bedrag thans in hoofdsom.
4.20.
[eiser 2] betwist primair de echtheid van de handtekening onder de overeenkomst.
4.21.
De rechtbank overweegt dat de stelplicht en bewijslast van de echtheid van de handtekening van [eiser 2] onder de overeenkomst volgens de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [gedaagde] rusten. Nu [gedaagde] ter zitting heeft gesteld te kunnen verklaren dat [eiser 2] de overeenkomst heeft ondertekend, zal zij worden toegelaten tot het bewijs van die stelling.
4.22.
De zaak zal naar de rol van 20 november 2013 worden verwezen voor een
akte aan de zijde van [gedaagde]. [gedaagde] kan daarin aangeven of, en zo ja, hoe zij bewijs wil leveren en, voor zover zij getuigen wil doen horen, met opgave van verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden oktober 2013 tot en met februari 2014. Voor zover [gedaagde] het bewijs uitsluitend wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, dienen deze zoveel mogelijk bij genoemde akte te worden overgelegd. [eiser 2] kan hier vervolgens bij
antwoordakteop reageren.
in conventie en reconventie
4.23.
In afwachting van de bewijslevering in reconventie zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.2.
laat [gedaagde] toe tot bewijs van haar stelling dat [eiser 2] de overeenkomst van 7 december 1995 heeft ondertekend (zie hiervoor onder 4.21.);
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 november 2013voor uitlating door [gedaagde] of zij bewijs wil leveren en, zo ja, of zij dit wil doen door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren, maar wel nadere bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.5.
bepaalt dat [gedaagde], indien zij getuigen wil laten horen, de namen en woonplaatsen van de getuigen en de verhinderdata van de partijen, hun advocaten en zo mogelijk de getuigen in de maanden januari tot en met maart 2014 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de rechter-commissaris mr. J.F. Aalders, in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Aalders, mr. J. Kloosterhuis en mr. F.J. Verhoeven-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2013. [1]

Voetnoten

1.type: