ECLI:NL:RBAMS:2013:5520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
AWB 12-1630
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beperkingen door bezwaarverzekeringsarts in relatie tot arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd op 2 augustus 2013, wordt de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van eiser besproken. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. Blom, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin zijn WGA-vervolguitkering werd ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de Basisinformatie, die als handleiding dient voor (bezwaar)verzekeringsartsen, niet dwingend is en dat de artsen de mogelijkheid hebben om af te wijken van de uitgangspunten in deze handleiding. De rechtbank constateert dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen beperkingen zijn aangenomen voor het vasthouden van de aandacht, ondanks de diagnose ADHD van eiser. De rechtbank benadrukt dat de diagnose ADHD een nadere beoordeling vereist en dat de bezwaarverzekeringsarts niet voldoende heeft onderbouwd waarom de beperkingen niet zijn opgenomen in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en stelt verweerder in de gelegenheid om de FML aan te passen. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1630

einduitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. JA.H. Blom,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,
gemachtigde F.M.J. Eijmael.

Procesverloop

Op 5 februari 2013 heeft de rechtbank in deze zaak tussenuitspraak gedaan (hierna: de tussenuitspraak), die in kopie aan deze uitspraak is gehecht. De inhoud van de uitspraak van 5 februari 2013 wordt geacht hier te zijn ingelast.
Bij brieven van 21 februari 2013 en 1 maart 2013 heeft verweerder op de tussenuitspraak gereageerd.
Bij brief van 19 april 2013 heeft eiser gereageerd.
Daarop heeft verweerder bij brief van 2 mei 2013 gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens schriftelijk toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Awb van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) een beperking aan te nemen op het beoordelingspunt vasthouden van de aandacht (1.1) en waarom daarin geen beperking voor monotoon werk is aangenomen. Voorts heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de FML overeenkomstig het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 6 juli 2011 aan te passen, waarin de bezwaarverzekeringsarts stelt dat eiser aangewezen is op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen.
3.
De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van de tussenuitspraak de bezwaarverzekeringsarts van verweerder de FML heeft aangescherpt. Op het beoordelingspunt vasthouden van de aandacht (1.1.) is alsnog een beperking aangenomen. Eveneens is in de FML alsnog opgenomen dat eiser aangewezen is op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hiermee op deze punten tegemoet gekomen aan het beroep van eiser, zodat dit onderdeel van het beroep geen nadere bespreking behoeft.
4.
In de aangescherpte FML is eveneens een beperking aangenomen voor monotoon werk (1.9.10).
De bezwaararbeidsdeskundige geeft in zijn rapport van 26 februari 2013 aan dat er sprake is van monotoon werk als het werk als min of meer voorgestructureerd beschouwd moet worden naar taak en duur van de taak. Indien er dynamiek naar taken en handelingen in het werk aan te geven is, is het werk voor eiser als geschikt te beschouwen. Vervolgens wordt de mate van dynamiek in taken en handelingen van de functies in kaart gebracht.
Uit het rapport blijkt voorts dat de typering van de taken/werkzaamheden zijn besproken met de bezwaarverzekeringsarts en dat deze is bevraagd op de mate van dynamiek. Centraal stond de vraag of er voldoende dynamiek in de functie aanwezig was om te stellen dat er geen sprake was van monotoon werk. In elke functie is er minimaal sprake van enige dynamiek, zodat er geen sprake kan zijn van min of meer voorgestructureerd werk. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat er daarom geen medische bezwaren zijn voor eiser om de functies te kunnen realiseren. Nu de dynamiek binnen de functies als voldoende kan worden gezien en hierop geen medische bezwaren zijn aangegeven, voldoen de werkzaamheden binnen de functies aan de omschrijving "geen monotoon werk", aldus de bezwaararbeidsdeskundige.
5.
Eiser voert - samengevat - aan dat in de geduide functies sprake is van voorgestructureerd werk waarbij (zo goed als) geen eigen invulling kan worden gegeven en waarbij feitelijk gedurende de gehele dag dezelfde handelingen worden verricht. Daarmee is volgens eiser sprake van monotoon werk. Drie van de vier geduide functies zijn niet geschikt, nu het betreffende werk voor eiser te monotoon is.
6.
In de brief van 2 mei 2013 stelt verweerder dat eiser het begrip monotoon werk zeer ruim uitlegt, terwijl het in de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling genuanceerder moet worden uitgelegd. De bezwaarverzekeringsarts stelt in zijn rapportage van 26 april 2013 dat functies waarin de dynamiek van het productieproces ontbreekt als monotoon werk kunnen worden gezien. Hierbij moet gedacht worden aan werkzaamheden op WSW-niveau, waarbij de aansturing door het productieproces en het daarop anticiperen ontbreekt.
7.
De rechtbank overweegt dat de beperking ten aanzien van monotoon werk, conform eisers wens, alsnog is opgenomen. Deze beperking is opgenomen onder beoordelingspunt 1.9.10, als overige specifieke voorwaarde voor het persoonlijk functioneren in arbeid. Het betreft dus een specifiek op eiser toegespitste voorwaarde. De bezwaarverzekeringsarts alsmede de bezwaararbeidsdeskundige hebben deze beperking vervolgens toegelicht en daaraan invulling gegeven door per functie de mate van dynamiek in taken en handelingen toe te lichten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies in het licht van deze beperking voor eiser geschikt kunnen worden geacht. Voor de eigen uitleg die eiser geeft aan het begrip ‘monotoon werk’ ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Deze grond van eiser kan dus niet slagen.
8.
Voor zover eiser voor de invulling van het begrip ‘monotoon werk’ aansluiting zoekt bij het beoordelingspunt volledig voorgestructureerd werk (1.9.1) overweegt de rechtbank dat eiser op dit beoordelingspunt niet beperkt is geacht. Nu dit beoordelingspunt een ander criterium betreft en daarbij eerst in de nadere reactie op de tussenuitspraak wordt aangevoerd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
9.
Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebreken zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet op verweerders aanvullende motivering van 21 februari 2013, 1 maart 2013 en 2 mei 2013, en hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank toepassing geven aan het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb en de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in laten.
10.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.180,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na de tussenuitspraak, € 472,- per punt, wegingsfactor 1). Verweerder dient tevens het door eiser betaalde griffierecht van € 43,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.180,-, te betalen aan eiser:
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 43,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, voorzitter,
mrs. L.C. Bachrach en M.C. Eggink, leden, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2013.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat deze uitspraakte ondertekenen.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1630 WIA

tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser1],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.A.H. Blom,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,
gemachtigde F.M.J. Eijmael.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat de aan hem toegekende werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten vervolguitkering (WGA-vervolguitkering) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet zal worden gewijzigd, aangezien eiser ongewijzigd voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 12 mei 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder in het bestreden besluit eiser meegedeeld dat zijn WGA-vervolguitkering per 1 juni 2010 wordt ingetrokken, omdat eiser vanaf die datum als minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank Alkmaar heeft de zaak behandeld op de zitting van 22 juni 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 30 juni 2011 heeft de rechtbank Alkmaar het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere onderbouwing van het bestreden besluit te geven.
Bij brief van 7 juli 2011 heeft verweerder van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Hierop heeft eiser bij brief van 9 augustus 2011 gereageerd. De zaak is vervolgens overgenomen door deze rechtbank.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de zaak behandeld op de nadere zitting van 3 december 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is in december 2005 wegens psychische klachten uitgevallen voor zijn laatst verrichte werkzaamheden als vervangend teamleider inkoop en logistiek voor 36 uur per week bij het OLVG ziekenhuis. Bij besluit van 2 april 2008 heeft verweerder eiser per
4 februari 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Bij besluit van 30 juni 2009 is aan eiser per 4 juli 2009 een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.2.
Op 4 juli 2009 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
Voor de beoordeling van deze melding is eiser op 15 september 2009 op het spreekuur gezien door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van
23 september 2009 gesteld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat eiser ongewijzigd 55 tot 65% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts – blijkens zijn rapportages van 8 februari 2010 en 27 april 2010 – eiser op 11 januari 2010 en op 13 april 2010 op het spreekuur gezien. Hij heeft opgemerkt dat bij eiser vanaf 2006 sprake is van verslavingsproblematiek waarbij tot op dat moment geen behandeling is aangeslagen. Uit deze constatering heeft de bezwaarverzekeringsarts de conclusie getrokken dat eisers situatie niet anders is dan tijdens de voorgaande beoordelingen. In zijn rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts als diagnose ‘verslavingsproblematiek’ en ‘persoonlijkheidsstoornis NAO met cluster B kenmerken’ vermeld. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat de in het verleden aangenomen urenbeperking kan vervallen, omdat eiser geen dagbehandeling meer volgt. Hij heeft zijn bevindingen vertaald in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2010. Rekeninghoudende met deze FML, heeft de bezwaararbeidskundige in zijn rapportage van 6 mei 2010 geconcludeerd dat de mate van eisers arbeidsongeschiktheid per toekomende datum minder dan 35% is. Hij heeft een aantal functies geduid die eiser zou kunnen verrichten.
2.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.1.
De rechtbank stelt ten eerste vast dat verweerder eiser bij besluit van 16 februari 2011 volledig arbeidsongeschikt heeft geacht gedurende de periode van 1 juni 2010 tot
12 juli 2010. Eiser heeft tijdens de zitting van 3 december 2012 het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover gericht tegen de intrekking van zijn WGA-vervolguitkering per 1 juni 2010, ingetrokken. Dit gedeelte van het bestreden besluit behoeft dan ook geen verdere bespreking meer.
2.2.
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is de vraag of in geval van eiser in de periode vanaf 1 augustus 2009 (na vier weken wachttijd vanaf de datum van melding toegenomen arbeidsongeschiktheid) tot 23 september 2009 (datum medische beoordeling van de verzekeringsarts) sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
2.3.
In deze zaak heeft de bezwaarverzekeringsarts zich onder meer gebaseerd op de Basisinformatie CBBS 2009 (hierna: de Basisinformatie). Eiser heeft aangevoerd dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts op verschillende onderdelen onvoldoende zijn gemotiveerd en heeft zich onder verwijzing naar de hierna te noemen uitspraak van de rechtbank Alkmaar op het standpunt gesteld dat verweerder zich niet heeft kunnen baseren op de Basisinformatie.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat door de rechtbank Alkmaar in onder meer de uitspraak van 12 januari 2012 (te vinden op
www.rechtspraak.nl, onder LJN: BV1949) is geoordeeld dat de aanscherping van de Basisinformatie CBBS 2009 op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 van de FML zich niet verdraagt met het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip.
Ter zitting van 3 december 2012 is deze uitspraak aan de orde gesteld.
2.5.
Verweerder heeft zich – onder verwijzing naar het hoger beroepschrift tegen de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Alkmaar – op het standpunt gesteld dat de Basisinformatie geen gesloten systeem vormt. Volgens verweerder is de Basisinformatie geen invulinstructie voor de (bezwaar)verzekeringsartsen. Het bepaalt niet dwingend welke beperkingen wel en welke niet in aanmerking genomen moeten worden bij het vaststellen van de belastbaarheid en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De aanwijzingen in de Basisinformatie zijn bedoeld om te bevorderen dat de (bezwaar)verzekeringsarts een juiste afweging maakt op basis van alle hem ter beschikking staande gegevens. Deze aanwijzingen moeten worden beschouwd als een handvat bij het vaststellen van beperkingen, maar de verzekeringsarts zal steeds een individuele afweging moeten maken en heeft ook altijd de mogelijkheid om van deze aanwijzingen af te wijken, aldus verweerder.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat de Centrale Raad van Beroep al in meerdere uitspraken (zie onder meer de uitspraak van 9 november 2004, LJN: AR4718 en de uitspraken van
5 december 2008, LJN: BG5758 en LJN: BH2008) heeft uitgemaakt dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of en, zo ja, in welke mate iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten.
2.7.
Ten aanzien van de Basisinformatie overweegt de rechtbank dat het verweerder vrij staat om door middel van een handboek aan (bezwaar)verzekeringsartsen aanwijzingen te geven over de wijze waarop zij om dienen te gaan met het CBBS als ondersteunend systeem. Zo ook staat het verweerder vrij om (bezwaar)verzekeringsartsen te instrueren op welke wijze de FML moet worden ingevuld. De rechtbank is van oordeel dat de Basisinformatie een handleiding is voor de (bezwaar)verzekeringsartsen bij het beoordelen van beperkingen en het invullen van de FML. Deze handleiding bevat bepaalde uitgangspunten en handvatten, maar vormt geen dwingend beoordelingskader. Dat betekent, zoals verweerder ook heeft bevestigd, dat een (bezwaar)verzekeringsarts altijd de mogelijkheid heeft om af te wijken van de uitgangspunten die in deze handleiding staan. Het blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de (bezwaar)verzekeringsarts om in ieder individueel geval te beoordelen welke beperkingen in die specifieke omstandigheden zijn gerechtvaardigd. Deze beoordeling moet voldoende en inzichtelijk worden gemotiveerd. Op het moment dat een (bezwaar)verzekeringsarts de Basisinformatie zonder meer hanteert als een invulinstructie, kan dit onder omstandigheden leiden tot de conclusie dat sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat de Basisinformatie zich niet verdraagt met het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip.
2.8.
De vraag is vervolgens hoe de bezwaarverzekeringsarts in deze specifieke zaak de Basisinformatie heeft toegepast.
2.9. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte is voorbij gegaan aan de bij hem gestelde diagnose aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder, hierna: ADHD). Dit terwijl eiser uitdrukkelijk had aangegeven dat de ADHD bij hem tot beperkingen in zijn inzetbaarheid en ongeschiktheid voor monotoon werk leidt.
Eiser wijst op concentratieproblemen en zijn beperkingen vanwege medicijngebruik. Verder wijst eiser op de bij hem gestelde diagnose borderline.
2.10.
De rechtbank Alkmaar heeft in haar heropeningsbeslissing van 30 juni 2011 vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages van 8 februari 2010 en
27 april 2010 de diagnose ADHD niet heeft vermeld. Daarom is verweerder in de gelegenheid gesteld op dit punt nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft hieraan gehoor gegeven en de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 6 juli 2011 in het geding gebracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft in die rapportage aangegeven dat de ADHD in zijn eerdere rapportages niet als diagnose is weergegeven, omdat het accent bij de beoordeling lag bij eisers verslavingsproblematiek en persoonlijkheidsstoornis. De in de FML aangenomen beperkingen ten aanzien van ‘voorspelbare werksituaties’ en ‘deadlines/ productiepieken’ kunnen volgens de bezwaarverzekeringsarts als weergave van de ADHD worden gezien. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat, gelet op de thans gehanteerde criteria van het Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (bedoeld wordt: de basisinformatie CBBS 2009), in geval van ADHD een beperking op het item ‘vasthouden van de aandacht’ kan worden overwogen, maar dat eiser niet voor deze beperking in aanmerking komt omdat hij ADL-zelfstandig is. Eiser is volgens de bezwaarverzekeringsarts wel aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Dit aspect komt in de geduide functies echter niet voor, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
2.11.
Uit de motivering van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 6 juli 2011 maakt de rechtbank op dat hij wel erkent dat bij eiser sprake is van ADHD. Hij stelt echter dat een beperking op het beoordelingspunt vasthouden van de aandacht (1.1) niet aan de orde is, omdat eiser ADL-zelfstandig is. De rechtbank overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts kennelijk verwijst naar de volgende passages uit de basisinformatie CBBS 2009:

Over het algemeen zal een afwijking in het vasthouden van de aandacht alleen voorkomen bij mensen met een ernstige stoornis. Denk daarbij aan cliënten met een manie, een psychose, ADHD, een ernstige depressie… enz. Hanteer als vuistregel dat er, als de zelfverzorging normaal is en zeker als de rol in het samenlevingsverband normaal is, geen sprake kan zijn van een stoornis in het vasthouden van de aandacht als bedoeld onder dit beoordelingspunt.”
2.12.
De rechtbank overweegt dat de motivering van de bezwaarverzekeringsarts suggereert dat per definitie geen sprake kan zijn van een beperking op het punt van vasthouden van de aandacht, omdat eiser ADL-zelfstandig is. Daarmee wordt miskend dat de Basisinformatie slechts een
vuistregelgeeft en geen dwingende conclusie voorschrijft. Het had daarom op de weg gelegen van de bezwaarverzekeringsarts om nader te motiveren waarom een beperking op dit punt volgens hem niet aan de orde is. Dit geldt te meer nu uit de eerdere rapportages van de bezwaarverzekeringsarts niet blijkt dat rekening is gehouden met de diagnose ADHD en deze diagnose juist in de Basisinformatie wordt genoemd als voorbeeld van een stoornis waarbij een beperking op dit onderdeel kan voorkomen.
2.13.
Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts niet inzichtelijk gemaakt waarom hij de ADL-zelfstandigheid als criterium heeft gehanteerd. In de Basisinformatie wordt immers als criterium genoemd dat de zelfverzorging en de rol in het samenlevingsverband normaal is, welke twee aspecten naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer op één lijn zijn te stellen met ADL-zelfstandigheid. Het criterium uit de Basisinformatie sluit aan bij het criterium zoals weergeven in artikel 2, vijfde lid, onder d van het Schattingsbesluit. In dit artikel staat dat benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig zijn, indien (onder meer) betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
2.14.
Blijkens de toelichting op artikel 2, vijfde lid, onder d van het Schattingsbesluit wordt onder zelfverzorging in het dagelijks leven verstaan: zelfstandig initiatieven nemen tot behoud van hygiëne, dagritme en structureren van het dagelijks leven. Onder samenlevingsverband wordt verstaan: relaties met o.a. partner, ouders of kinderen. Onder sociale contacten buiten het gezin, inclusief onderhouden van werkrelaties wordt verstaan: relaties met vrienden, omgang met minder vertrouwde omgeving, winkelen, hobby’s, sport, vakanties, verenigingen, uitgaan en indien van toepassing het onderhouden van functionele functies in betaalde of onbetaalde arbeid.
2.15.
Ter zitting is namens eiser aangevoerd dat eisers zelfverzorging weliswaar normaal is, maar dat hij bijvoorbeeld hulp nodig heeft bij het structureren van zijn administratie.
De rechtbank overweegt dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts beperkt lijkt te zijn gebleven tot het aspect zelfverzorging in enge zin, omdat hij is uitgegaan van ADL-zelfstandigheid als criterium. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende aandacht besteed aan de andere genoemde aspecten, zoals het aspect de rol in het samenlevingsverband. In dat verband is ook van belang de informatie van 19 november 2012 van PuntP, die door eiser is overgelegd. Uit deze informatie blijkt immers dat eiser problemen heeft met planning en structuur en hulp nodig heeft bij het structureren van gedrag en sociale contacten. De bezwaarverzekeringsarts heeft (nog) niet op deze medische informatie gereageerd.
2.16.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ondanks de vastgestelde ADHD geen beperking is aangenomen voor het vasthouden van de aandacht. Bij een nadere motivering op dit punt zal de bezwaarverzekeringsarts dienen in te gaan op het criterium zoals neergelegd in de Basisinformatie en genoemd artikel van het Schattingsbesluit en de specifieke invulling daarvan in dit geval, waarbij ook de genoemde informatie van PuntP dient te worden betrokken.
2.17.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij vanwege de ADHD geen monotoon werk kan verrichten. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij niet gebaat is bij de in de FML opgenomen voorwaarde dat hij aangewezen is op een voorspelbare werksituatie en dat hij juist afwisselend werk moet hebben.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de enkele diagnose ADHD onvoldoende is om beperkingen aan te nemen.
2.18.
De rechtbank stelt voorop dat een diagnose in beginsel niet zonder meer tot de conclusie leidt dat bepaalde beperkingen moeten worden aangenomen. Met eiser is de rechtbank echter van oordeel dat de diagnose ADHD een beschrijving is van een bepaalde toestand, waarbij in het algemeen juist kenmerkend is dat men moeite heeft om zich langdurig op hetzelfde te concentreren. Het is een diagnose die in ieder geval een nader onderzoek vergt naar de vraag of een beperking moet worden aangenomen voor monotoon werk. De rechtbank merkt in dit verband ook op dat blijkens de toepasselijke passages uit de Basisinformatie bij aandoeningen zoals ADHD en borderline volledig voorgestructureerd werk juist gecontraïndiceerd is. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts tevens nader dient te motiveren waarom in dit geval geen beperking voor monotoon werk is aangenomen. Ook bij deze motivering zal de bezwaarverzekerings-arts de door eiser overgelegde informatie van 19 november 2012 van PuntP dienen te betrekken.
2.19.
Blijkens de rapportage van 6 juli 2011is de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat eiser door de ADHD is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Hij heeft deze beperking echter niet opgenomen in de FML. De enkele omstandigheid dat dit aspect in de geduide functies niet voorkomt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze beperking niet hoeft te worden opgenomen in de FML. De FML kan immers in de toekomst gebruikt worden voor het duiden van andere functies, waarin dit aspect wel voorkomt. De rechtbank zal verweerder daarom in de gelegenheid stellen om de FML overeenkomstig aan te passen.
2.20.
De rechtbank overweegt voorts dat namens verweerder ter zitting is opgemerkt dat de FML in deze procedure gelijk is aan de FML die is opgesteld in de procedure over de intrekking, met als enige verschil dat de bezwaarverzekeringsarts in de FML in deze procedure de urenbeperking heeft laten vervallen. De FML waar het nu om gaat, is echter nooit geëffectueerd, aldus verweerder. De rechtbank is onduidelijk wat verweerder met dit betoog precies bedoelt te zeggen en beoogt te bereiken en daarmee wat de consequenties hiervan zouden kunnen zijn voor het bestreden besluit. De rechtbank verzoekt verweerder daarom op dit punt een nadere toelichting te geven.
3.
De rechtbank acht zich momenteel niet in staat om het geschil tussen partijen definitief te beslechten. Gelet hierop zal de rechtbank, mede gezien het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil, verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen om de in de voorgaande rechtsoverwegingen aangeduide motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken te herstellen.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • bepaalt dat verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar maakt of gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid de in overwegingen 2.11 tot en met 2.20 genoemde gebreken te herstellen;
- stelt verweerder, indien zij gebruik maakt van deze mogelijkheid, in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de door de rechtbank in overweging 2.11 tot en met 2.20 geconstateerde gebreken te herstellen, dit met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, en dit herstel (al dan niet in besluitvorm) aan de rechtbank en aan eiser te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, voorzitter, mrs. L.C. Bachrach en M.C. Eggink, leden, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2013.
de griffier
de rechter
De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen.

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen en belanghebbenden géén hoger beroep instellen (artikel 18, derde lid van de Beroepswet/ artikel 47, derde lid, van de Wet op de Raad van State).
Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB