ECLI:NL:RBAMS:2013:5511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
13/737327-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2013 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 19 maart 2013 door de Hoofdofficier van justitie in Düsseldorf is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1967 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van strafbare feiten in Duitsland, waaronder fraude en vervalsing van betaalmiddelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij niet voldoet aan de eis van een onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland van vijf jaren, zoals vereist voor een beroep op de weigeringsgrond van artikel 6 van de OLW. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 28 juni 2013 aangehouden vanwege taalproblemen en hervat op 12 juli 2013. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.737.327-13
RK nummer: 13/2610
Datum uitspraak: 16 juli 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 maart 2013 door de Hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie in Düsseldorf (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [GBA adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” in [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De behandeling van de vordering is aangevangen op de openbare zitting van 28 juni 2013, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M. van Dam, advocaat te Amsterdam. Wegens het feit dat er een tolk in de Engelse taal in plaats van in de Griekse taal aanwezig was, welke taal de opgeëiste persoon onvoldoende beheerste, is de behandeling van de vordering tot het in behandeling nemen van het Duitse EAB op voornoemde datum aangehouden.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 12 juli 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.M. van Ditzhuyzen.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M. van Dam, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Griekse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd aangezien zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de [buitenlandse] nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis (dossiernummer 151 Gs 307a/13) van 28 februari 2013, uitgevaardigd door het
Amtsgerichtin Düsseldorf (Duitsland).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 8 en 24, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
en
Vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feitencomplex naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Door de opgeëiste persoon is betoogd, zakelijk weergegeven, dat hij als EU-onderdaan op grond van artikel 6, vijfde lid, juncto artikel 6, eerste lid, van de OLW met een Nederlander gelijkgesteld dient te worden. Om die reden had een terugkeergarantie moeten worden verstrekt. Nu dit niet is gebeurd, dient de overlevering te worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsman namens de opgeëiste persoon verzocht de zaak aan te houden teneinde voornoemde terugkeergarantie alsnog op te vragen.
De officier van justitie heeft gemotiveerd betwist dat de opgeëiste persoon met een Nederlander gelijkgesteld dient te worden en tot verwerping van het primaire en subsidiaire verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Om als EU-onderdaan om wiens overlevering is verzocht een geslaagd beroep te kunnen doen op de weigeringsgrond van artikel 6, vijfde lid, juncto artikel 6, eerste lid, OLW, is volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank onder meer een onafgebroken, rechtmatig verblijf in Nederland van ten minste vijf jaren vereist, teruggerekend vanaf de datum van de uitspraak op het overleveringsverzoek.
Bij de beoordeling van de vraag of aan de eis van een onafgebroken verblijf gedurende vijf jaren is voldaan, is inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) in beginsel leidend. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaren niet doorlopend in de GBA ingeschreven heeft gestaan. Hij heeft zich immers op 23 september 2005 ingeschreven, op
10 oktober 2008 is hij uitgeschreven en op 10 januari 2013 is hij weer ingeschreven.
Dit leidt echter niet onmiddellijk tot het oordeel dat niet aan de eis van vijf jaren onafgebroken verblijf is voldaan. De opgeëiste persoon kan ook op andere wijze trachten aan te tonen dat hij vijf jaren onafgebroken in Nederland heeft verbleven.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting in zijn laatste woord betoogd dat hij al jaren in Nederland verblijft en hier te lande werkt. Hij heeft gesteld dat hij van zijn werkverleden bewijzen over kan leggen. Nog daargelaten dat de opgeëiste persoon geen begin van onderbouwing van zijn arbeidsverleden heeft verstrekt, bijvoorbeeld door de namen van de bedrijven waarvoor hij werkte te noemen, levert het enkele feit dat hij voor een Nederlands bedrijf werkte nog niet het bewijs dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk in Nederland verbleef. Dit klemt temeer nu de opgeëiste persoon heeft verklaard (internationaal) vrachtwagenchauffeur te zijn, een beroep waarbij veelvuldig verblijf in het buitenland voor de hand ligt. Bovendien heeft de opgeëiste persoon geen enkele verklaring gegeven voor zijn uitschrijving uit de GBA en heeft hij geen gegevens verstrekt over zijn verblijf gedurende de periode waarin hij niet in de GBA stond ingeschreven.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de eis van een onafgebroken verblijf in Nederland van vijf jaren. Aan de vraag of een dergelijk verblijf rechtmatig is geweest komt de rechtbank niet toe. Van een weigeringsgrond is dan ook geen sprake. Dit heeft tot gevolg dat ook het verzoek om de behandeling aan te houden teneinde een terugkeergarantie te vragen niet zal worden gehonoreerd.
Dit geldt eveneens voor het aanbod van de opgeëiste persoon om zijn arbeidsverleden te onderbouwen. Voor zover dit als een verzoek om aanhouding moet worden opgevat zal de rechtbank dit verzoek om bovenvermelde redenen niet inwilligen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[verdachte],aan de Hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie in Düsseldorf (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.