ECLI:NL:RBAMS:2013:5473

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
13-650146-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na conflict over een gering bedrag

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer, na een oplopend conflict over een gering bedrag van € 50, neergestoken, waarbij het slachtoffer in het hart werd geraakt en overleed. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat een derde persoon, genaamd [B], hem te hulp zou zijn geschoten en het dodelijke letsel zou hebben toegebracht. De rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk, omdat er geen bewijs was dat deze derde persoon aanwezig was op de plaats delict. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor de fatale verwondingen van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat er geen voorbedachte raad was, zoals door de officier van justitie werd gesteld. In plaats daarvan was er sprake van een escalatie van het conflict. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan doodslag, maar niet aan moord, en legde een gevangenisstraf van 8 jaar op. De rechtbank weegt hierbij de ernst van het delict, de impact op de nabestaanden en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee. De rechtbank benadrukte dat het opzettelijk benemen van het leven van een ander tot de zwaarste misdrijven behoort en dat het handelen van de verdachte bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650146-13
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1992],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Paardekooper, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 februari 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, eenmaal of meermalen (met kracht) met een schroevendraaier, althans met een scherp of puntig voorwerp, in diens lichaam (in de borst(streek) ter hoogte van het hart) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 06 februari 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet eenmaal of meermalen (met kracht) met een schroevendraaier, althans met een scherp of puntig voorwerp, in diens lichaam (in de borst(streek) ter hoogte van het hart) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De betrokkenheid van verdachte.
Ter terechtzitting heeft verdachte, evenals eerder tegenover de politie, verklaard over een derde persoon, genaamd [B] of [C] (hierna: [B]), die plotseling ten tonele verscheen op de plaats delict ten tijde van het conflict tussen verdachte en het slachtoffer. Het volgende dat verdachte zag was dat het slachtoffer op de grond lag en dat [B] wegrende over de Herengracht. [B] zou derhalve, zo begrijpt de rechtbank, aan zijn komen rennen, het slachtoffer de dodelijke verwonding hebben toegebracht en meteen weer zijn weggerend.
De rechtbank acht dit scenario niet aannemelijk. Door geen van de getuigen is gewag gemaakt van een derde persoon op de plaats delict en ook uit de camerabeelden blijkt niet van de aanwezigheid van een derde persoon. De schroevendraaier met daarop DNA dat matcht met het DNA van het slachtoffer is bovendien gevonden op de looproute van verdachte en niet op de door verdachte aangewezen vluchtroute van [B]. Verdachte heeft eerst 10 dagen voor de zitting een verklaring afgelegd en daarbij [B] als derde persoon opgevoerd. Hij heeft geen nadere informatie over [B] kunnen verstrekken noch gegevens overgelegd waaruit het door hem geschetste scenario zou kunnen blijken. Dat de naam [B] in tapgesprekken en verklaringen genoemd wordt is daarvoor onvoldoende. Daarnaast heeft verdachte geen verklaring voor zijn wegrennen van het plaats delict. Het zou in de rede hebben gelegen dat verdachte na de door hem geschetste gebeurtenis bij het slachtoffer zou zijn gebleven om hulp te verlenen. Genoemde [B] was immers volgens verdachte weggerend zodat voor de door verdachte geschetste angst voor deze [B] geen reden meer bestond. De omstandigheid dat verdachte is weggerend vormt daardoor een contra-indicatie voor de juistheid van zijn verklaring omtrent [B]. Naar aanleiding van een uitdrukkelijk daartoe strekkend verzoek van de raadsman van verdachte heeft de rechtbank de camerabeelden in de tijdspanne van 07:47 en 07:48 beoordeeld. Evenals de raadsman ziet de rechtbank op dat moment op de – overigens kwalitatief slechte – beelden een persoon naar rechts achter het monument vandaan komen. Te zien is echter dat deze persoon een omtrekkende beweging maakt en vervolgens richting de camera rent. Eenmaal dichterbij de camera is te zien dat deze persoon verdachte is. Een ander persoon is op deze beelden niet te zien.
Gelet op de vlucht van verdachte, de camerabeelden, de plaats waar de schroevendraaier is aangetroffen, de eigen verklaring van verdachte, alsmede de getuigenverklaringen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die aan het slachtoffer het dodelijke letsel heeft toegebracht.
3.2.
Voorbedachten raad.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte gelegenheid had zich te beraden en rekenschap te geven over zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd acht de rechtbank geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte de schroevendraaier voorafgaand aan het steekincident heeft opgehaald. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en het slachtoffer samen vanaf club [naam 1] weglopen, waarbij de lichaamstaal van het slachtoffer, anders dan die van verdachte, agressie uitstraalt. Het voorstel om elders te praten kwam volgens de getuige [D] van verdachte, maar volgens de getuige [E] juist van het slachtoffer, zodat daarover geen uitsluitsel bestaat. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat veeleer sprake is van een steeds hoger oplopend conflict dat uiteindelijk escaleerde achter het standbeeld op het Thorbeckeplein, waarbij verdachte het slachtoffer aanviel met een schroevendraaier. De rechtbank acht de beschuldiging van moord dan ook niet bewezen.
3.3.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 6 februari 2013 te Amsterdam opzettelijk [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met kracht met een schroevendraaier in diens lichaam, in de borststreek ter hoogte van het hart, gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden.

4.Het bewijs

4.1.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte twijfels geuit over de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [D]. De getuige stond op grote afstand, het was donker en het sneeuwde, allemaal omstandigheden die het zicht beperken. Bovendien had de getuige gedronken, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van genoemde getuige als betrouwbaar worden aangemerkt. De door de raadsman genoemde omstandigheden zijn weliswaar zicht beperkend, maar daartegenover staat dat het Thorbeckeplein, zoals ook uit de camerabeelden blijkt, goed verlicht is. Voorts blijkt uit het dossier niet van zodanige alcoholconsumptie door getuige [D] dat zijn waarneming daardoor beperkt moet worden geacht te zijn geweest in de bewuste nacht. Bovendien wordt de verklaring van de getuige gesteund door de overige inhoud van het dossier. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaringen van de overige getuigen, de camerabeelden en het letsel, dat de door de getuige genoemde stekende bewegingen naar de rug van het slachtoffer bevestigt.
4.2.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. De aanleiding van het handelen van verdachte lijkt te zijn gelegen in een discussie over € 50. Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie misdrijven die de wet kent. Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die van het misdrijf getuige waren.
Verdachte heeft de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Uit een zich in het dossier bevindende en ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring relateert de broer van het slachtoffer dat het verlies een grote schok is voor hem en de hele familie. Het heeft de broer zo diep geraakt dat hij is gestopt met werken omdat hij het niet kon volhouden. Het is het ergste dat hem tot dusver in zijn leven is overkomen.
Het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2013 betreffende verdachte vermeldt dat verdachte eerder is veroordeeld, ook terzake van geweldsdelicten. Verdachte heeft geen medewerking verleend aan persoonlijkheidsonderzoek, zodat de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de persoon van verdachte en/of de problemen waar hij mee kampt. Gezien de ernst van het handelen en de jeugdigheid van verdachte acht de rechtbank dit een zorgelijke situatie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat zij, anders dan de officier van justitie, voorbedachten raad niet bewezen acht, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Zij zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten, opgenomen door het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsector, die voor het delict ‘doodslag’ een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 jaren inhouden. Gelet op het feit dat een schijnbare futiliteit tot zeer grof geweld door verdachte jegens het slachtoffer heeft geleid, alsmede dat verdachte zich bewust heeft trachten te onttrekken aan opsporing en op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in zijn persoon, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. H.J.M. Baldinger en E.J. Verster, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2013.