In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer, na een oplopend conflict over een gering bedrag van € 50, neergestoken, waarbij het slachtoffer in het hart werd geraakt en overleed. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat een derde persoon, genaamd [B], hem te hulp zou zijn geschoten en het dodelijke letsel zou hebben toegebracht. De rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk, omdat er geen bewijs was dat deze derde persoon aanwezig was op de plaats delict. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor de fatale verwondingen van het slachtoffer.
De rechtbank oordeelde dat er geen voorbedachte raad was, zoals door de officier van justitie werd gesteld. In plaats daarvan was er sprake van een escalatie van het conflict. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan doodslag, maar niet aan moord, en legde een gevangenisstraf van 8 jaar op. De rechtbank weegt hierbij de ernst van het delict, de impact op de nabestaanden en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee. De rechtbank benadrukte dat het opzettelijk benemen van het leven van een ander tot de zwaarste misdrijven behoort en dat het handelen van de verdachte bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.