ECLI:NL:RBAMS:2013:5429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
C-13-544641 - KG ZA 13-779
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen de bisschop en het Maagdenhuis over de rechtsgeldigheid van bestuursbenoemingen en de status van het Maagdenhuis als kerkelijke rechtspersoon

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen het Bisdom Haarlem-Amsterdam en de Stichting Het Rooms Katholiek Maagdenhuis. De bisschop stelt dat het Maagdenhuis een kerkelijke rechtspersoon is en dat de bestuursleden niet rechtsgeldig zijn benoemd, omdat hij de benoemingen niet heeft bekrachtigd, zoals de statuten voorschrijven. De bisschop heeft daarom een nieuw bestuur benoemd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het Maagdenhuis, gezien de statuten en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, als een kerkelijke rechtspersoon kan worden beschouwd. Echter, de vordering van de bisschop om het zittende bestuur door een nieuw bestuur te vervangen, wordt afgewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de rol van de bisschop beperkt is en dat de bisschop onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat het huidige bestuur te weinig katholieke identiteit kent. Dit leidt tot een afwijzing van alle vorderingen van de bisschop. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke scheiding tussen de kerkelijke en burgerlijke rechtspersoonlijkheid en de rol van de bisschop in de benoeming van bestuursleden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/544641 / KG ZA 13-779 HB/MV
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2013
in de zaak van
1. het bisdom
BISDOM HAARLEM-AMSTERDAM, zelfstandig onderdeel van het R.K. kerkgenootschap,
gevestigd te Haarlem,
2.
MGR. [A],
wonende te [plaats],
eisers bij concept-dagvaarding,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING HET ROOMSCH CATHOLIJK MAAGDENHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[B],
3.
[C],
4.
[D],
5.
[E],
6.
[F],
gedaagden,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. J. Fleming te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook het Bisdom, de bisschop, het Maagdenhuis en de bestuursleden worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 7 augustus 2013 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte conceptdagvaarding. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Gedaagden hebben tevens een conclusie van antwoord in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van eisers: [G], hulpbisschop, [H] en [I] met mr. J.M. Blanco Fernández, advocaat te Amsterdam.
Aan de zijde van gedaagden: [B] (gedaagde sub 2), [functie] van het Maagdenhuis, [E] (gedaagde sub 5) en [F] (gedaagde sub 6), [functie] van het Maagdenhuis, met mr. Fleming en zijn kantoorgenoot mr. M.E. Coenraads.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1. De bisschop is op 21 juli 2001 als diocesane bisschop van Haarlem benoemd.
2.2.
Het Maagdenhuis is in 1570 opgericht als weeshuis voor Rooms Katholieke meisjes. In 1953 is het weeshuis verkocht; sindsdien kent het Maagdenhuis charitatieve doelstellingen.
2.3.
Als productie 15 hebben eisers een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van het Maagdenhuis in het geding gebracht. Onder “Rechtsvorm” is opgenomen “Stichting”. Gedaagden 2 tot en met 6 staan, blijkens het uittreksel, als bestuursleden van het Maagdenhuis ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.4.
In 1910 heeft het Maagdenhuis een (eerste) huishoudelijk reglement opgesteld. In 1932 is dit reglement herzien. In 1959 zijn de statuten van het Maagdenhuis voor het eerst op schrift gesteld. De statuten zijn nadien gewijzigd in 1962 en 1970. De thans geldende statuten van het Maagdenhuis dateren van 1983. In de statuten van 1983 is onder meer het volgende opgenomen:
VASTSTELLING GEWIJZIGDE STATUTEN(…)- dat het R.C. Maagdenhuis (…) van ouds is een zelfstandige instelling, gesticht en bestuurd door Rooms Katholieken, met een kapitaal, bijeengebracht door Rooms Katholieken en met een werkzaamheid op Rooms Katholieke grondslag;-dat de zelfstandigheid onder meer hieruit blijkt:a. dat coöptatie als systeem voor het benoemen van bestuursleden ononderbroken heeft gegolden;b. dat het bestuur zijn taak, inclusief beheer van en beschikking over het vermogen, alsook besteden van de inkomsten, in volledige zelfstandigheid heeft uitgeoefend;- dat degene, aan wie iets is toevertrouwd, daarover ter verantwoording kan worden geroepen, opdat in geval van gebleken wanbeleid kan worden ingegrepen;- dat op die grond het bestuur het steeds wenselijk heeft geacht, hetgeen ook verwezenlijkt werd, een zekere formele bevoegdheid van de apostolische vicaris en na het herstel van de Bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, van de Bisschop van Haarlem, te erkennen en deze hem toe te kennen;- dat de aldus toegekende bevoegdheid er niet was tot aantasting van de zelfstandigheid van het R.C. Maagdenhuis, maar het karakter had van een dienst van de zijde van de Bisschop van Haarlem, met als consequentie daarvan de mogelijkheid tot ingrijpen, indien daartoe objectief gezien, wegens wanbeleid, een dringende reden zou zijn;- dat het bestuur deze van ouds bestaande situatie wenst voort te zetten en dat de Bisschop van Haarlem bereid blijft tot de vermelde dienst;- dat in de vanaf het jaar negentienhonderdtien bekende reglementen en statuten voor de Bisschop van Haarlem een naar de letter ruime, zelfstandig door hem uit te oefenen bevoegdheid is opgenomen, ruimer dan overeenkomstig het bovenstaande is bedoeld;- dat deze ruimere bevoegdheid nimmer in praktijk is gebracht;- dat immers feitelijk het systeem van coöptatie is blijven gelden, waardoor het bestuur benoemt en de Bisschop van Haarlem bekrachtigt, terwijl de verantwoording, anders dan bedoeld, in feite zelfs wel achterwege bleef;- dat inmiddels het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (…) het recht van Rooms Katholieke leken, om instellingen van “barmhartigheid en liefde”op te richten en te leiden, heeft erkend;- dat derhalve de letter van de statuten dient te worden verstaan aldus, dat door een op het bestuur drukkende verantwoordingsplicht, zover gaande als voor de Bisschop van Haarlem nodig is om zijn toetsingsrecht te kunnen uitoefenen aan hem wordt toegekend een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht en wel om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voorzover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan;- dat tot het waarborgen van objectiviteit, bij ontbreken van een daartoe bevoegde kerkelijke rechter in de Nederlandse Rooms Katholieke Kerkprovincie, het oordeel van de burgerlijke rechter dient te kunnen worden ingeroepen bij meningsverschil over de vraag, of de Bisschop van Haarlem terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt;- dat het gewenst is gebleken de huidige statuten, met inachtneming van de vorengemelde overwegingen, aan de bestaande situatie aan te passen;(…)- dat voor deze statutenwijziging de goedkeuring werd verkregen van de Bisschop van Haarlem (…)Artikel 11. De stichting draagt de naam: STICHTING HET ROOMSCH CATHOLIJK MAAGDENHUIS.2. Zij is gevestigd te Amsterdam.3. De stichting is een instelling van de Rooms Katholieke Kerk in de zin van canon 100 paragraaf 1 van de Codex Iuris Canonici en van artikel VII van het Reglement voor het Rooms Katholieke Kerkgenootschap in Nederland en bezit als zelfstandig onderdeel volgens het kerkelijk recht rechtspersoonlijkheid, welke ingevolge artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig is erkend naar Nederlands recht.DoelArtikel 21. De stichting heeft ten doel:a. in de eerste plaats steun te verlenen aan Rooms Katholieke ouderzorg missende of tekortkomende kinderen, bij voorkeur uit Amsterdam, zo nodig ook na hun minderjarigheid en aan initiatieven op het gebied van de Rooms Katholieke jeugdzorg:
b. voorts huisvesting, verzorging en verpleging te verlenen aan naar het oordeel van het bestuur ander daarvoor in aanmerking komende personen – bij voorkeur bejaarden – zulks eveneens op Rooms Katholieke grondslag, zomede het steunen van initiatieven op dit gebied.(…)Artikel 3
(…)3. Leden van het bestuur kunnen slechts zij zijn, die de bestuurszaken binnen de stichting op de grondslag van de Rooms Katholieke levenshouding zullen behartigen.4. De bestuursleden worden door het bestuur zelf benoemd. Elke benoeming wordt ter bekrachtiging door de Bisschop aan hem voorgelegd.(…)5. Het bestuurslidmaatschap eindigt:(…)d. na verlening van ongevraagd ontslag door de Bisschop op een door deze te bepalen datum.6. Een ongevraagd ontslag kan door de Bisschop worden verleend uitsluitend indien daartoe naar objectief oordeel in een bepaald geval wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan. Bij meningsverschil met het bestuur over de vraag of de Bisschop in een bepaald geval terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt, zal op daartoe door de meest gerede partij gedaan verzoek, door de burgerlijke rechter worden beslist.(…)8. Indien door welke oorzaak ook geen enkel bestuurslid meer in funktie mocht zijn, behoort aan de Bisschop het recht een nieuw bestuur aan te stellen. Intussen gaat onmiddellijk vanaf het ogenblik van het ontbreken van alle bestuursleden het gehele bestuur tijdelijk op de Bisschop over, die alle funkties, bevoegdheden en rechten van het bestuur uitoefent, totdat een nieuw bestuur zal zijn aangesteld.(…)Artikel 111. Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts worden genomen met een meerderheid van twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig zijn.(…)4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt niet van kracht dan na schriftelijke goedkeuring door de Bisschop.(…)
2.5.
Als productie 14 hebben eisers een decreet van 10 juli 2013 van de bisschop in het geding gebracht. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
- dat Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis een publiekrechtelijke kerkelijke rechtspersoon is, zoals dat volgt uit art. 1 lid 3 van de (…) statuten (…) en het op deze rechtspersoon toepasselijk canoniek recht;- dat op grond van art. 2:2 van het Burgerlijk Wetboek Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis tevens een zelfstandig onderdeel van het R.K. kerkgenootschap is;(…)- dat volgens art. 3 lid 4 van de Statuten bestuursleden door het bestuur worden benoemd en elke benoeming aan mij ter bekrachtiging wordt voorgelegd;- dat de benoeming van degenen die thans feitelijk Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis besturen, niet aan mij ter bekrachtiging is voorgelegd noch door mij is bekrachtigd;- dat deze benoemingen niet rechtsgeldig zijn (…);- dat er sinds 2009 verschillende pogingen zijn gedaan om in goed overleg de ontstane situatie minnelijk op te lossen, maar dat deze pogingen helaas niet zijn geslaagd;- dat geconstateerd is dat de personen die thans feitelijk Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis besturen het eigen kerkrechtelijk karakter van de instelling, met alle daaraan voor bestuurders, instelling en diocesane bisschop verbonden rechten en plichten, niet erkennen;- dat het canoniek recht mij de verplichting oplegt kerkelijke instellingen te visiteren, over het beheer van de goederen te waken en ervoor te zorgen dat alle apostolaatswerken onder mijn leiding gecoördineerd worden (…)- dat op mij de taak rust de Stichting tijdelijk te besturen wanneer door welke oorzaak ook geen enkel bestuurslid in functie is en te voorzien in de aanstelling van een nieuw bestuur (Statuten art. 3 lid 8);
- dat hierna te benoemen personen aangegeven hebben bereid te zijn het bestuursambt te aanvaarden;
besluit
krachtens de mij in art. 3 lid 8 van de Statuten toegekende bevoegdheid met onmiddellijke ingang tot bestuurders van de Stichting Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis te benoemen:
(volgen de namen van drie personen)
met de opdracht de Stichting Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis te besturen in overeenstemming met de Statuten en de bepalingen van het canoniek recht; in het bijzonder draag ik de nieuwe bestuursleden op de Statuten van de Stichting aan te passen aan het geldend canoniek recht, met name aan de genoemde Algemene Bepalingen voor Kerkelijke Rechtspersonen en Katholieke Burgerlijke Rechtspersonen, op een zo kort mogelijke termijn, maar in ieder geval binnen een jaar vanaf de datum van dit decreet.
Van harte wens ik de nieuwe bestuursleden toe dat zij hun taak ten behoeve van de R.K. ouderzorg missende of tekortkomende kinderen, de R.K. jeugdzorg en verzorging van bejaarden op R.K. grondslag met vreugde, toewijding en vanuit een Rooms Katholieke levenshouding zullen kunnen vervullen (vgl. Statuten art. 2 en 3). Ik wens hen daartoe Gods overvloedige zegen,(…)
2.6.
Bij brief van de raadsman van gedaagden van 23 juli 2013, gericht aan de bisschop, is herroeping van het decreet van 10 juli 2013 verzocht. De bisschop heeft hier tot op heden niet op beslist.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen in dit kort geding het volgende:
a) het Maagdenhuis te veroordelen om mee te werken aan inschrijving van het Maagdenhuis in het handelsregister als een zelfstandig onderdeel van het R.K. kerkgenootschap, conform de Handelsregisterwet 2007 (zie artikel 6 lid 3 van deze wet) en het Handelsregisterbesluit 2008 (zie artikel 31 van dit besluit);
b) gedaagden 2 tot en met 6 te veroordelen om mee te werken aan het ongedaan maken van hun inschrijving als bestuurders van het Maagdenhuis in het handelsregiser en de uitschrijving te gehengen en te gedogen;
c) gedaagden 1 tot en met 6 te veroordelen binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de feitelijke overdracht van de bestuurstaak aan de door de bisschop benoemde bestuurders door het toegankelijk stellen van de administratie en de bezittingen van het Maagdenhuis;
d) het Maagdenhuis te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Eisers stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat het Maagdenhuis sinds jaar en dag heeft te gelden als een initiatief van en voor katholieke gelovigen. Het kerkelijk gezag is gedurende het gehele bestaan van het Maagdenhuis bij de instelling betrokken geweest. De verkoop van het weeshuis in 1953 heeft dan ook alleen doorgang kunnen vinden nadat de bisschop en de Heilige Stoel (de Paus) hieraan hun goedkeuring hadden gegeven. Ook uit de meest recente statuten (van 1983) blijkt de betrokkenheid van de bisschop bij het Maagdenhuis. In 2009 heeft de bisschop met een van de bestuurders gesproken over het Maagdenhuis, in het bijzonder over het kerkelijk karakter van de instelling dat, naar mening van de bisschop, nadrukkelijker moest worden gemanifesteerd. Nadien zijn de gesprekken tussen partijen voortgezet, maar dit heeft geen concrete resultaten opgeleverd. De kern van het verschil van inzicht betreft het karakter van het Maagdenhuis. Het Bisdom is van mening dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel is van het R.K. kerkgenootschap als bedoeld in artikel 2:2 BW, waarop de bepalingen van het universele en het Nederlandse kerkelijk recht van toepassing zijn. Gedaagden zijn van mening dat het Maagdenhuis een stichting naar Nederlands recht is, waarop het Nederlandse recht onverkort van toepassing is. Het standpunt van gedaagden is hoe dan ook onhoudbaar, aldus eisers, omdat bepalend is voor het ontstaan van een stichting naar Nederlands (burgerlijk) recht dat in de akte van oprichting een rechtshandeling tot oprichting van de stichting moet zijn neergelegd (zie artikel 2:285 BW). In de statuten van het Maagdenhuis is een zodanige rechtshandeling niet neergelegd.
3.2.1.
Het Bisdom baseert haar standpunt dat sprake is van een zelfstandig onderdeel van het R.K. Kerkgenootschap onder meer op artikel 1 lid 3 van de statuten (zie 2.4). Dit artikel laat geen enkele ruimte voor twijfel toe. De statuten verwijzen naar de Codex Iuris Canonici (CIC). Ook hiermee komt tot uitdrukking dat sprake is van kerkelijke rechtspersoonlijkheid vanwege toekenning door het kerkelijk gezag. De statuten van het Maagdenhuis verwijzen voorts naar het “Reglement voor het Rooms katholieke kerkgenootschap in Nederland”. Hieruit kan eveneens worden afgeleid dat het Maagdenhuis als onderdeel van het R.K. kerkgenootschap heeft te gelden. In de “Algemene bepalingen voor katholieke instellingen”, die zijn vastgesteld in 1978 en derhalve van kracht waren op het moment van de statutenwijziging in 1983, is de aanbeveling opgenomen om in de statuten van een kerkelijke stichting of vereniging de tekst op te nemen die het Maagdenhuis in artikel 1 lid 3 van de statuten heeft opgenomen. Het Maagdenhuis heeft deze aanbeveling dus letterlijk overgenomen en er kan dan ook geen twijfel bestaan over de strekking van de desbetreffende bepaling. Overigens verwijst het Bisdom tevens naar de statuten van 1959. Ook hieruit blijkt dat het Maagdenhuis een kerkelijke rechtspersoon is.
3.2.2.
Vervolgens voert het Bisdom aan dat kerkelijke rechtspersonen kunnen worden onderscheiden in
publiekrechtelijkeen
privaatrechtelijkerechtspersonen. Het Maagdenhuis is een publiekrechtelijke rechtspersoon. Dit volgt uit artikel 39 van de Algemene Bepalingen voor Kerkelijke Rechtspersonen en katholieke Burgerlijke Rechtspersonen in de R.-K. Kerkprovincie in Nederland van 1995 (hierna de Algemene Bepalingen 1995). Uit dit artikel blijkt – kort gezegd – dat kerkelijke instellingen op charitatief of maatschappelijk gebied als
publiekekerkelijke rechtspersoon worden beschouwd, tenzij zij binnen drie jaar hun statuten wijzigen teneinde hun instelling om te vormen tot een
privatekerkelijke rechtspersoon. Dit heeft het Maagdenhuis
nietgedaan. Het belang van het onderscheid is gelegen in het verschil in rechtsregime. Een publiekrechtelijke rechtspersoon handelt
namens de kerk. Handelingen verricht door het Maagdenhuis zijn dus handelingen namens de kerk; het vermogen van een publiekrechtelijke rechtspersoon is
kerkelijk vermogen; de ambten zijn
kerkelijkeambten, hetgeen inhoudt dat de ambtsdragers katholieke gelovigen behoren te zijn, die ook in hun levenshouding hun vereniging met de kerk uitdragen. Verder gelden ten aanzien van een publiekrechtelijke rechtspersoon bijzondere regels die zien op de rechten en plichten van de plaatselijke bisschop. Uit deze regels blijkt dat de bisschop een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het functioneren van de publiekrechtelijke rechtspersoon.
3.2.3.
Vervolgens voeren het Bisdom en de bisschop aan dat de bestuurders ongeldig zijn benoemd omdat hun benoemingen niet aan de bisschop ter bekrachtiging zijn voorgelegd. Bekrachtiging van een bestuursbenoeming is vereist op grond van artikel 3 lid 4 van de statuten. Het voorleggen van een benoeming ter bekrachtiging behelst meer dan een enkele mededeling van de benoeming. Ook uit het nationaal kerkelijk recht (artikel 19 van de Algemene Bepalingen 1995) en uit de CIC (Can. 146) volgt dat bestuursbenoemingen door de bisschop moeten worden bekrachtigd. Dat de huidige bestuurders het ambt al enige jaren vervullen, betekent niet dat zij het ambt rechtsgeldig zouden hebben verkregen. Voorts zijn de meeste zittende bestuurders niet geldig benoemd omdat zij niet aan de kwaliteitseisen voldoen. In artikel 14 van de Algemene Bepalingen 1995 is immers opgenomen:
Als bestuursleden van een kerkelijke rechtspersoon zijn benoembaar katholieken die uitmunten door een vast geloof, een rechtschapen levenswandel en een wijs oordeel.Voor zover het Bisdom weet, is slechts één van de bestuurders Rooms Katholiek. De niet katholieke leden zijn niet benoembaar. De ongeldigheid van de benoemingen leidt ertoe dat het bestuur van het Maagdenhuis op dit moment rechtens vacant is. Aan de bisschop komt dan op grond van artikel 3 lid 8 van de statuten het recht toe om nieuwe bestuurders te benoemen. Op grond van de CIC schept deze bevoegdheid voor de bisschop tevens een plicht. Het nieuw benoemde bestuur is bereid de bestuurstaken over te nemen. Het kan echter die taken niet uitoefenen zolang het oude bestuur feitelijk als bestuur blijft opereren.
3.2.4.
Tot slot voeren eisers aan dat het Maagdenhuis in het rechtsverkeer opereert alsof het een stichting naar Nederlands recht zou zijn, zoals blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister (zie 2.3). Dit uittreksel is onjuist want het Maagdenhuis is – zoals hiervoor reeds uiteengezet – geen stichting, maar een zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap als bedoeld in artikel 2:2 BW. Het uittreksel is voorts onjuist omdat gedaagden 2 tot en met 6 ten onrechte als bestuursleden staan ingeschreven. Eisers hebben een spoedeisend belang dat deze inschrijvingen worden verbeterd. Op dit moment is sprake van twee besturen die tegelijk aanspraak maken op het bekleden van hetzelfde ambt en aan die situatie dient zo spoedig mogelijk een einde te komen.
3.3.
Het Maagdenhuis en de bestuursleden hebben – samengevat weergegeven – het volgende verweer gevoerd. Het Maagdenhuis is in 1570 door particulieren op eigen initiatief gesticht. Het particuliere en wereldlijke karakter wordt veelvuldig benadrukt in historische documentatie. Hieruit blijkt tevens dat het bestuur sinds 1590 op basis van coöptatie nieuwe leden benoemt, een systeem dat
altijdis gehandhaafd. Formeel is ter bevestiging van een benoeming de bekrachtiging van de bisschop vereist (voorheen de apostolisch vicaris), maar deze bekrachtiging heeft nooit iets om het lijf gehad. In meer dan vier eeuwen tijd heeft de kerkelijke overheid zich nimmer met de samenstelling van het bestuur bemoeid. De goedkeuring die de kerkelijke overheid heeft gegeven aan de verkoop van het weeshuis in 1953 had niet veel meer dan een ceremoniële betekenis. In de koopovereenkomst noch in de akte van levering wordt enig gewag gemaakt van kerkelijke goedkeuring.
3.3.1.
Met betrekking tot het huidige benoemingsbeleid van bestuursleden voeren gedaagden aan dat in het huishoudelijk reglement van 1910 en in dat van 1932 is bepaald dat bestuurders door de bisschop worden benoemd. In 1959 zijn voor het eerst formele statuten vastgesteld. Hierin is onder meer bepaald dat benoeming van bestuursleden geschiedt door de bisschop op voordracht van het bestuur. De statuten van 1962 en 1970 kenden een vergelijkbare bepaling. Expliciete benoeming of bekrachtiging kwam in de praktijk vanaf de jaren 1930 echter vrijwel niet voor. De bisschop had formeel weliswaar een zekere status, maar in de praktijk werd de benoeming van nieuwe bestuurders overgelaten aan het zittend bestuur. Slechts in 1970, 1971 en 1973 is het drie keer voorgekomen dat een bestuursbenoeming aan de bisschop werd voorgelegd, die vervolgens door hem is bekrachtigd. Omdat de statuten – naar de letter – een ander beeld lieten zien dan hiervoor geschetst, heeft vanaf 1979 tussen het Bisdom en het Maagdenhuis overleg plaatsgevonden over een statutenwijziging. Hierbij is [J], [functie] te Amsterdam en [functie] van het Maagdenhuis, als adviseur ingeschakeld. [J] was op dat moment 25 jaar lid geweest van het bestuur van het Maagdenhuis en was dus met de geschiedenis van het Maagdenhuis goed bekend. Uit stukken van zijn hand blijkt dat – zolang het bestuur naar behoren functioneert (zoals het meer dan 400 jaar heeft gedaan) – de bisschop zich niet heeft in te laten met benoemingen van bestuursleden en dat dit ook altijd de mening van de bisschop zelf is geweest. Bekrachtiging is geen machtsmiddel, maar (slechts) een handeling met een ceremonieel karakter. De bisschop heeft niet meer dan een
dienendefunctie. Uit gesprekken die toentertijd zijn gevoerd, volgt voorts dat de bisschop alleen kan ingrijpen in geval van misstanden, welke voor het ingrijpen een objectieve dringende reden vormen. Vervolgens heeft het Bisdom ermee ingestemd een en ander in de considerans bij de statuten van 1983 op te nemen, hetgeen ook is geschied (zie 2.4). Hieruit blijkt duidelijk de zelfstandige positie van het Maagdenhuis. De bisschop heeft in de 440 jaar dat het Maagdenhuis bestaat
nooitingegrepen.
3.3.2.
Na de statutenwijziging van 1983 zijn nieuwe bestuursbenoemingen, aldus gedaagden, nimmer expliciet door de bisschop bekrachtigd. Vanaf 1986 hebben tal van bestuursbenoemingen plaatsgevonden en uit correspondentie tussen het Bisdom en het Maagdenhuis volgt dat de bisschop ook steeds van die benoemingen op de hoogte was. Ook in de activiteitenverslagen van het Maagdenhuis – die steeds naar de bisschop werden toegestuurd – is met enige regelmaat opgenomen dat bestuurswisselingen hebben plaatsgevonden. Van de zijde van de bisschop is hierop nooit enige reactie ontvangen. Gedaagden zijn dan ook van mening dat de bisschop afstand van recht heeft gedaan, althans zijn rechten heeft verwerkt, althans dat de bekrachtigingen wel degelijk (stilzwijgend) hebben plaatsgevonden. Bekrachtiging is vormvrij, aldus gedaagden (zie artikel 3:37 BW). In 2011 leek de bisschop plotseling sterk van mening te veranderen. Vanaf dat moment werd het standpunt ingenomen dat de benoemingen van de huidige bestuurders ongeldig zijn omdat zij niet door de bisschop zijn bekrachtigd. Dit heeft geleid tot het decreet van 10 juli 2013 (zie 2.5). Dit bevreemdt de bestuursleden; tot voor kort werden zij door de bisschop aangemerkt als volwaardig bestuur en is nooit één woord van kritiek vernomen. De plotselinge draai van de bisschop verhoudt zich moeilijk met de grondslagen van het Nederlandse civiele recht (gerechtvaardigd vertrouwen, opgewekte schijn, rechtsverwerking en redelijkheid en billijkheid). Het standpunt van de bisschop dat het Nederlandse recht niet van toepassing zou zijn is onjuist, aldus gedaagden, waarover hierna meer.
3.3.3.
De bestuursleden bestrijden dat zij niet aan “kwaliteitseisen” voldoen. De bisschop legt aan zijn vorderingen immers niet alleen ten grondslag dat de bestuursbenoemingen door hem niet zijn bekrachtigd, maar tevens dat de huidige bestuursleden niet goed katholiek zijn. Ook hier geldt dat de bestuurders gedurende alle jaren dat zij bestuurder waren, nooit enig bezwaar vanuit het Bisdom hebben vernomen. Bovendien is in artikel 3 lid 3 van de statuten opgenomen dat de bestuurders “
de bestuurstaken binnen de stichting op de grond van de Rooms Katholieke levenshouding zullen behartigen.” Het gaat dus niet om de wijze waarop zij hun persoonlijk leven leiden en of zij al dan niet gedoopt zijn, maar om de wijze waarop zij hun bestuurstaak vervullen. De bisschop heeft tot op heden niet onderbouwd waar het volgens hem aan schort, terwijl gedaagden steeds bereid waren tot een gesprek hierover met de bisschop. Overigens leidt een te licht katholiek gehalte niet tot wanbeleid en dat laatste is vereist voor bisschoppelijk ingrijpen.
3.3.4.
Voorts voeren gedaagden aan dat het Maagdenhuis naar haar aard geen kerkelijke rechtspersoon (zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW) kan zijn. Het Maagdenhuis is een stichting naar Nederlands burgerlijk recht (in de zin van boek 2 BW). Dit blijkt onder andere uit de statuten (“
als voorzitter en secretaris van het bestuur van na te melden stichting en als zodanig deze stichting rechtsgeldig vertegenwoordigende”). De laatste alinea van de considerans van de statuten luidt als volgt: “
Uitvoering gevende aan het gemelde bestuursbesluit verklaarden de comparanten, dat de statuten van de stichting “Stichting Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis” voortaan als volgt zullen luiden:”. Daaraan doet de bepaling van artikel 1 lid 3 van de statuten niet af. Deze laatstgenoemde bepaling verhoudt zich niet tot de geschiedenis van het Maagdenhuis, de considerans en de overige bepalingen van de statuten, waaruit nu eenmaal volgt dat het Maagdenhuis zelfstandig functioneert. In een vergelijkbare zaak van de Heilig Land Stichting heeft de rechtbank Arnhem geoordeeld dat de
aardvan een rechtspersoon doorslaggevend is, niet de
benamingdie de opdrachtgevers geven. Deze beoordeling is aan de burgerlijke rechter. Ook volgens het canoniek recht kan het Maagdenhuis niet als kerkelijke rechtspersoon worden aangemerkt. Blijkens de CIC van 1917 is hiervoor een
bijzondere toekenningdoor het bevoegde kerkelijke gezag vereist. Blijkens de CIC van 1983 is hiervoor bovendien een
speciale verlening door de bevoegde overheid bij decreet gegevenvereist. Een dergelijk decreet is nooit uitgevaardigd.
3.3.5.
Subsidiair voeren gedaagden aan dat mocht worden geoordeeld dat het Maagdenhuis als een kerkelijke rechtspersoon moet worden aangemerkt, het Maagdenhuis geen
publiekemaar een
privatekerkelijke rechtspersoon is. Het Maagdenhuis is niet door het kerkelijk gezag opgericht maar door particulieren. Een typisch publieke kerkelijke rechtspersoon is een parochie en daarmee is het Maagdenhuis niet te vergelijken.
3.3.6.
Het Nederlands recht is van toepassing, aldus gedaagden, nu sprake is van een stichting in de zin van artikel 2:285 BW. Subsidiair – ervan uitgaande dat sprake is van een kerkelijke rechtspersoon – dan geldt dat
tevenshet rechtspersonenrecht onverkort van toepassing is. Uit artikel 2:2 lid 2 BW volgt dat titel 1 van boek 2 ook van toepassing is op kerkgenootschappen, voor zover deze titel is te verenigen met hun statuut. In dit geval betekent dit dat de regels van redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW) en de regels omtrent besluitvorming (artikelen 2:14 tot en met 2:16 BW) van toepassing zijn. Het spreekt voor zich dat het eigen statuut van een zelfstandig onderdeel niet in strijd mag zijn met de wet. Een kerkelijke instelling kan niet als een staat in een staat worden gezien. Ook uit een arrest van de Hoge Raad uit 1921 volgt dat kerkgenootschappen zich ten aanzien van vermogensrechtelijke verhoudingen niet mogen onttrekken aan het gewone burgerlijke recht. Het burgerlijk recht kan derhalve nooit worden uitgesloten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst ligt de vraag voor of het Maagdenhuis als een zelfstandig onderdeel van het R.K. Kerkgenootschap als bedoeld in artikel 2:2 BW dient te worden aangemerkt of als een stichting naar Nederlands burgerlijk recht (in de zin van titel 6 van boek 2 BW). De voorzieningenrechter neemt hierbij de statuten van het Maagdenhuis, en dan met name artikel 1 lid 3 van die statuten, als uitgangspunt. In dit artikel is letterlijk bepaald dat het Maagdenhuis als zelfstandig onderdeel van het R.K. Kerkgenootschap rechtspersoonlijkheid bezit. Artikel 1 lid 3 van de statuten verwijst bovendien naar de CIC. Zowel in de CIC van 1917 als in die van 1983 zijn bepalingen opgenomen die de rechtspersoonlijkheid binnen de kerk regelen. Gedaagden hebben bestreden dat het Maagdenhuis een kerkelijke rechtspersoon is omdat niet zou zijn voldaan aan eisen die de CIC hieraan stelt. Er zou immers, aldus gedaagden, geen sprake zijn van een
bijzondere toekenningdoor het bevoegde kerkelijke gezag (vereist op grond van de CIC 1917) en evenmin zou volgens gedaagden sprake zijn van een
speciale verlening door de bevoegde overheid bij decreet gegeven(vereist op grond van de CIC 1983). Omdat onvoldoende is uitgewerkt op welke wijze van een
bijzonder toekenningdan wel van een
speciale verlening door de bevoegde overheidkan blijken en die toekenning of verlening volgens eisers in 1570 bij de oprichting van het Maagdenhuis heeft plaatsgevonden, acht de voorzieningenrechter dit verweer van gedaagden niet doorslaggevend. Wèl doorslaggevend acht de voorzieningenrechter dat gedaagden niet hebben bestreden dat in 1983 artikel 1 lid 3 in de statuten is opgenomen als een uitvloeisel van de “Algemene bepalingen voor katholieke instellingen” die zijn vastgesteld in 1978. In artikel 3 lid 2 van die Algemene Bepalingen is – kort gezegd – opgenomen dat een kerkelijke instelling als een kerkelijke rechtspersoon heeft te gelden als die instelling als zodanig door de bisschop of de bisschoppenconferentie is erkend en dat erkenning kan geschieden door bisschoppelijke goedkeuring van de statuten. In de (considerans van de) statuten van het Maagdenhuis is expliciet opgenomen dat voor de statuten de goedkeuring is verkregen van de bisschop van Haarlem. In de Algemene Bepalingen van 1978 is voorts opgenomen dat in de statuten van een kerkelijke rechtspersoon – die volgens die bepalingen in een notariële akte moeten worden vastgelegd – uitdrukkelijk dient te worden vermeld dat de kerkelijke instelling een zelfstandig onderdeel is van het R.K. Kerkgenootschap. Dit voorschrift uit de Algemene Bepalingen van 1978 is “letterlijk” overgenomen in artikel 3 lid 1 van de statuten van het Maagdenhuis. Dit betekent dat niet alleen uit de letterlijke tekst van artikel 3 lid 1 doch ook uit de wijze waarop dit artikel tot stand is gekomen, alsmede uit de overige artikelen van de statuten voorshands volgt dat het Maagdenhuis als een zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 lid 1 BW dient te worden aangemerkt. In dit kader is artikel 11 van de statuten van belang waarin is opgenomen dat voor een wijziging van de statuten goedkeuring van de bisschop moet worden verkregen. Deze bepaling verhoudt zich slecht met het standpunt van gedaagden dat het Maagdenhuis een zelfstandige stichting naar Nederlands burgerlijk recht is. Dat in de considerans van de statuten bepalingen zijn opgenomen die de zelfstandigheid van het Maagdenhuis benadrukken en dat die zelfstandigheid volgens gedaagden tevens blijkt uit de lange geschiedenis van het Maagdenhuis, kan voorshands niet tot een andere conclusie leiden. Dit verweer van gedaagden ziet immers met name op de verhouding tussen het Maagdenhuis en de bisschop (waarover hierna meer) en niet zo zeer op de vraag of het Maagdenhuis al dan niet als een kerkelijke rechtspersoon in de zin van artikel 2:2 BW moet worden aangemerkt.
4.2.
De voorzieningenrechter zal eisers voorts volgen in hun stelling dat het Maagdenhuis als een publieke kerkelijke rechtspersoon kan worden aangemerkt. Terecht hebben eisers verwezen naar artikel 39 van de Algemene Bepalingen 1995 (zie 3.2.2 van dit vonnis). Het Maagdenhuis heeft destijds niet gekozen voor de private vorm. Voorshands vloeit hieruit voort dat de bisschop een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het Maagdenhuis.
4.3. De vraag die naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding centraal staat is op welke wijze de bisschop aan die bijzondere verantwoordelijkheid invulling moet of mag geven. Bij beantwoording van die vraag is van belang dat de statuten van 1983 tot stand zijn gekomen als gevolg van een compromis tussen het (toenmalige) bestuur van het Maagdenhuis en de (toenmalige) bisschop. Het compromis ziet met name op de rol van de bisschop. De artikelen zoals opgenomen in de statuten kennen de bisschop een invloedrijke (formele) positie toe bij benoeming en ontslag van bestuursleden, bij een statutenwijziging en bij ontbinding van de stichting. Artikel 3 lid 8 van de statuten geeft de bisschop het recht in de daar geschetste situatie een nieuw bestuur aan te stellen. Op dit artikel heeft de bisschop zijn decreet van 10 juli 2013 gebaseerd. Blijkens de considerans van de statuten is de rol van de bisschop echter beperkt tot een “
dienst”, tot een “
mogelijkheid tot ingrijpen, indien daartoe objectief gezien, wegens wanbeleid, een dringende reden zou zijn” en tot “
een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht en wel om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voorzover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan”. De bisschop heeft destijds ingestemd met de tekst van de considerans.
4.4.
Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat de twee onderdelen van de statuten (de considerans enerzijds en de artikelen anderzijds) op het eerste gezicht niet, althans slecht met elkaar zijn te verenigen. Met name uit hetgeen gedaagden naar voren hebben gebracht, blijkt echter dat over de totstandkoming van de statuten van 1983 uitgebreid is gesproken en onderhandeld. Hieruit kan worden afgeleid dat partijen destijds bewust hebben gekozen voor het tweeslachtige karakter van de statuten. Ervan uitgaande – zoals hiervoor onder 4.1 ook overwogen – dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel is van een kerkgenootschap als bedoeld in artikel 2:2 BW, wordt het Maagdenhuis geregeerd door het “eigen statuut” (zie lid 2 van dit artikel). Onder de neutrale term “eigen statuut” verstaat de voorzieningenrechter hier in ieder geval de regels van het universele en Nederlandse kerkelijk recht, alsmede de statuten van 1983 zelf. De considerans van de statuten strookt niet alleen niet met de artikelen van de statuten, doch evenmin met de regels van het kerkelijk recht (welke regels de bisschop niet geclausuleerde uitgebreide bevoegdheden toekennen). Dit betekent echter niet dat aan die considerans geen betekenis mag worden toegekend. Artikel 2:2 BW laat immers ruimte over voor “overeenkomstige toepassing” van andere regels buiten het “eigen statuut”. Uit hetgeen in dit geding naar voren is gebracht over de totstandkomingsgeschiedenis van de statuten, lijkt te volgen dat partijen, waaronder de (toenmalige) bisschop zelf, er destijds voor hebben gekozen “aanvullende regels” als bedoeld in artikel 2:2 BW op te nemen in de considerans, met de bedoeling de onderlinge verhoudingen nader in te vullen. Omdat deze “aanvullende regels” bepalen op welke wijze de statutaire bevoegdheden van de bisschop moeten worden uitgelegd (zo is in de considerans letterlijk opgenomen “
dat derhalve de letter van de statuten dient te worden verstaan aldus,….) dient de voorzieningenrechter bij de uitleg van die artikelen de considerans als uitgangspunt te nemen. Van bisschoppelijk ingrijpen mag en kan dan ook pas sprake zijn op basis van “
een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht en wel om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voorzover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan”.
4.5.
Dat sprake zou zijn van “wanbeleid” als hiervoor bedoeld, is door de bisschop niet ten grondslag gelegd aan zijn vorderingen. Wel is ter zitting bij monde van hulpbisschop [G] in algemene termen verklaard dat de katholieke identiteit van de activiteiten die het Maagdenhuis ontplooit te gering is en te weinig overeenkomt met de doelstelling als opgenomen in artikel 2 van de statuten. Desgevraagd heeft hij echter verklaard op dit moment geen concrete kritiekpunten te hebben op het functioneren van gedaagden. Evenmin is door de bisschop onderbouwd om welke redenen de drie door hem in zijn decreet van 10 juli 2013 benoemde bestuursleden de katholieke identiteit van het Maagdenhuis beter of anders zouden vormgeven dan gedaagden. Weliswaar is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagden er evenmin in zijn geslaagd uit te leggen hoe zij in hun zienswijze de katholieke identiteit vormgeven (anders dan door te stellen dat zij geen projecten steunen die indruisen tegen de leer van de kerk), maar het ligt toch in eerste instantie op de weg van de bisschop, die in dit kort geding als eiser optreedt, om het begrip katholieke identiteit handen en voeten te geven. Hierin is hij onvoldoende geslaagd. Het gaat dan ook te ver om op deze basis gedaagden “wanbeleid” te verwijten.
4.6.
De bisschop heeft wèl aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de benoemingen van de bestuursleden niet door hem zijn bekrachtigd. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen over het tweeslachtige karakter van de statuten is de voorzieningenrechter hierover het volgende van oordeel. In de afgelopen decennia zijn benoemingen van nieuwe bestuursleden door de bisschop niet bekrachtigd, met uitzondering van een drietal benoemingen die hebben plaatsgevonden in 1970, 1971 en 1973. Dit betekent dat de bisschop het overgrote deel van de benoemingen niet heeft bekrachtigd, terwijl hij voorshands wel van al die benoemingen op de hoogte is geraakt. De bisschop heeft in de lange geschiedenis van het Maagdenhuis, voor zover thans valt na te gaan, ook nimmer nadrukkelijk gestaan op bekrachtiging van bestuursbenoemingen. Dit gold tot voor kort ook voor de huidige bisschop, die reeds in 2001 is benoemd. Ook op andere wijze heeft de huidige bisschop geen daadwerkelijke bemoeienis getoond met het Maagdenhuis of met de bestuursleden, althans hiervan is in dit geding niet gebleken. Tot 2011 heeft de bisschop nimmer kritiek of bezwaren geuit op het functioneren van het Maagdenhuis of op de (individuele) bestuursleden. Het ontbreken van de bekrachtigingen van de benoemingen van de huidige bestuursleden kan tegen deze achtergrond niet bijdragen aan toewijzing van de vorderingen van de bisschop.
4.7.
De conclusie tot zover is dat eisers onvoldoende belang hebben, laat staan een spoedeisend belang, bij toewijzing van de vordering de bestuursleden te veroordelen mee te werken aan het ongedaan maken van hun inschrijving in het handelsregister als bestuurders van het Maagdenhuis alsmede ten aanzien van de vordering tot het meewerken aan de feitelijke overdracht van de bestuurstaken (de vorderingen b en c, zoals hiervoor weergegeven onder 3.1).
4.8.
Ook de conclusie als hiervoor onder 4.1 getrokken (te weten dat het Maagdenhuis als een kerkelijke rechtspersoon in de zin van artikel 2:2 BW moet worden aangemerkt) kan niet leiden tot toewijzing van de vordering het Maagdenhuis te veroordelen mee te werken aan overeenkomstige inschrijving in het handelsregister (vordering a als hiervoor weergegeven onder 3.1). De gevraagde voorzieningen hangen zodanig met elkaar samen dat ook ten aanzien van deze voorziening wordt geoordeeld dat eisers onvoldoende (spoedeisend) belang hebben bij toewijzing ervan. Inschrijving in het handelsregister als kerkelijke rechtspersoon, waarbij geldt dat niet is vereist dat bestuursleden in het handelsregister worden opgenomen, terwijl naar het oordeel van de voorzieningenrechter de positie van gedaagden sub 2 tot en met 6 als bestuurders van het Maagdenhuis wel moet worden gehandhaafd, kan op dit moment leiden tot een onwerkbare situatie. Inschrijving als kerkelijke rechtspersoon zou in dat verband ten onrechte kunnen leiden tot het “onzichtbaar maken” van de huidige bestuursleden.
4.9. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van gedaagden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van gedaagden begroot op € 589,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Veraart op 28 augustus 2013.