3.1.Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar leidinggevende onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om uiteen te zetten welke werkzaamheden eiseres precies verricht. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om haar alsnog de gelegenheid te geven dit met haar leidinggevende af te stemmen. Dit heeft geleid tot een aanvulling op de oorspronkelijke taakinventarisatie.
3.4.De rechtbank overweegt dat uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil de taakinventarisatie is, waarover eiseres en haar leidinggevende het eens zijn geworden. De rechtbank stelt tevens vast dat uit de brief van verweerder van 10 april 2013 moet worden afgeleid dat verweerder niet betwist dat eiseres de werkzaamheden genoemd in de bespreekpunten inderdaad uitvoert, maar dat deze echter geen aanvulling op de al bestaande taakinventarisatie vormen.
3.5.1.Uit de aanvullende taakinventarisatie blijkt dat eiseres leiding geeft aan een bureau met een omvang van 232 fte. De rechtbank is met verweerder eens dat dit een nadere invulling is van het in de eerste taakinventarisatie genoemde aantal van “meer dan 200 fte”. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de span of control niet wezenlijk afwijkt van hetgeen in de functiebeschrijving van[naam functie5] is opgenomen, namelijk “meer dan 60 fte”. De hierin genoemde 60 fte is volgens verweerder een ondergrens.
3.5.2.De rechtbank is van oordeel dat het verschil tussen “meer dan 60 fte” en 232 dan wel “meer dan 200 fte” te groot is om niet te kunnen spreken van een wezenlijke afwijking van de omschrijving in de functiebeschrijving. Dit oordeel wordt onderschreven door de uitspraak van de Rechtbank Utrecht van 6 december 2012 (ECLI:NL:RBUTR:2012: BY5287) waarin is overwogen dat de grootte van de groep waaraan sturing wordt gegeven maakt dat er sprake is van wezenlijk andere werkzaamheden. Bovendien heeft verweerder in zijn oordeel niet het feit betrokken dat eiseres eindverantwoordelijk is voor deze groep, hetgeen door verweerder overigens niet is betwist. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het dragen van eindverantwoordelijkheid voor een groep van meer dan 200 fte niet wezenlijk afwijkt van het dragen van eindverantwoordelijkheid voor een groep van meer dan 60 fte.
De beroepsgrond slaagt daarom.
3.6.1.In de oorspronkelijke taakinventarisatie van eiseres staat dat zij verantwoordelijk is voor de coördinatie en samenhang van operationele activiteiten van meerdere specialistische taakvelden, van belang voor het opsporingsproces op bovenregionaal, regionaal, districts- en wijkteamniveau en dat zij daardoor het eindresultaat in het geheel versterkt.
In de aanvullende taakinventarisatie is hieraan toegevoegd: “Zo draagt de[functie1] vanuit de discipline recherche-expertise ook bij aan ontwikkeling van de opsporing op bovenregionaal niveau, bij andere districten en diensten (BDRS) en de wijkteamrecherche (WTR)”.
3.6.2.In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat de rol van eiseres is gericht op haar expertise op het gebied van recherche en niet op de opsporing als geheel.
De rechtbank is van oordeel dat ook de aanvulling van de taakinventarisatie op dit punt ziet op de eigen discipline van eiseres, te weten recherche-expertise. Dat verweerder een andere tekst voorstelt, zoals eiseres in haar laatste reactie stelt, is niet gebleken. De rechtbank is tevens van oordeel dat deze werkzaamheden terugkomen in de functiebeschrijving van eiseres onder de kopjes: “bewaakt de realisatie van de kwaliteitsnormen van het bureau en van de afgesproken planning” en “stemt werkzaamheden van leidinggevenden op elkaar af; geeft werkinstructies en opdrachten; verdeelt de taken optimaal over de aanwezige capaciteit” en “onderhoudt interne en externe contacten gericht op de werkuitvoering zelf; hierdoor zijn relevante ontwikkelingen beter bekend binnen het bureau”. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat de werkzaamheden van eiseres wezenlijk van deze omschrijvingen afwijken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.7.1.In de oorspronkelijke taakinventarisatie van eiseres is opgenomen: “zit eventueel werkgroepen voor …” en “… vertegenwoordigt het korps daartoe in meerdere landelijke overleggremia”. Eiseres en haar leidinggevende zijn het eens geworden over de volgende tekst: “De[functie1] zit als korpsvertegenwoordiger in landelijke werkgroepen, zit deze in voorkomende gevallen voor”.
3.7.2.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvulling van eiseres en haar leidinggevende al in de oorspronkelijke formulering van de taakinventarisatie is terug te vinden. Eiseres is het daar niet mee eens en verzoekt de rechtbank verweerder te gelasten de laatste formulering over te nemen.
3.7.3.De rechtbank ziet geen relevant inhoudelijk verschil tussen beide formuleringen en ziet daarom geen aanleiding om aan het verzoek van eiseres tegemoet te komen. Eiseres heeft niet uitgelegd wat het verschil tussen beide formuleringen is. Evenmin heeft zij op dit punt nadere beroepsgronden geformuleerd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover eiseres heeft bedoeld dat de formulering in de nieuwe taakinventarisatie afwijkt van de werkzaamheden die in de functiebeschrijving zijn opgesomd, de rechtbank verwijst naar hetgeen verweerder hieromtrent heeft overwogen in het primaire besluit onder 3f. Ook de rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van eiseres in voldoende mate terugkomen in de diverse omschrijvingen onder het kopje Contacten/Netwerken.
3.8.1.In de oorspronkelijke taakinventarisatie stond onder het kopje Personeelsmanagement een viertal taakomschrijvingen opgenomen. Eiseres en haar leidinggevende zijn het eens geworden over de volgende tekst: “Vanwege de omvang van het [functie2] is het huidige personele mandaatstelsel in de praktijk onwerkbaar gebleken. Daarom is afgesproken dat de[functie1] zich in haar coaching, controle-, functionerings-, beoordelings- en POP taken in hoofdzaak richt op haar leidinggevenden (6 ipv 232 fte). Ten aanzien van de overige medewerkers is de praktische afspraak gemaakt dat dit gebeurt door de onder de[functie1] ressorterende teamchefs (met uitzondering van problematische gevallen). Ten aanzien van werving en selectie wordt een vergelijkbare praktijk gevolgd, waarbij de[functie1] in de werving en selectie van teamchefs participeert en deze experts participeren in de selectie van medewerkers/experts”.
3.8.2.Verweerder heeft hierover opgemerkt dat deze gang van zaken niet afdoet aan de verantwoordelijkheden, zoals die bij de[functie1] zijn belegd. Evenwel heeft dit ook niet tot gevolg dat de functie van[functie1] zwaarder is geworden. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de nieuwe formulering moet overnemen.
3.8.3.De rechtbank constateert dat verweerder in feite akkoord is met de nieuwe formulering, deze heeft overgenomen en daar vervolgens inhoudelijk op in is gegaan. De daarin genoemde taken kunnen bovendien naar het oordeel van de rechtbank vallen onder de in de functiebeschrijving opgesomde werkzaamheden onder het kopje Personeelsmanagement: “maakt werkafspraken met medewerkers (leidinggevenden)” en “voert functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken met de medewerkers (leidinggevenden)”. Er is daarom geen sprake van wezenlijk afwijkende werkzaamheden.
3.9.1.In de oorspronkelijke taakinventarisatie is onder Proces- en middelenmanagement opgenomen: “is verantwoordelijk voor de consolidatie en aanvraag van de deelbudgetten van het bureau en de inzet en verdeling van deze middelen”.
Eiseres en haar leidinggevende zijn het eens geworden over de volgende nieuwe formulering: “Het [functie2] is groot en qua middelen enorm kapitaalsintensief. Daarom is de[functie1] verantwoordelijk voor de consolidatie en aanvraag van de deelbudgetten [functie2]. Alhoewel de[functie1] vanuit diens positie ook verantwoordelijk is voor de inzet en verdeling van de middelen, vindt de feitelijke bepaling van deze inzet en verdeling -binnen de kaders die de[functie1] daartoe aangeeft- plaats door de teamchef”.
3.9.2.De rechtbank is van oordeel dat beide formuleringen de verantwoordelijkheid van de[functie1] voor de consolidatie en aanvraag van deelbudgetten beschrijven en tevens die voor de inzet en verdeling van deze middelen. Eiseres heeft geen nadere gronden aangevoerd die betrekking hebben op de gevolgen van de nieuwe formulering voor de passendheid van de functiebeschrijving, zodat de rechtbank dit ook niet nader zal bespreken.
3.10.1.Ten aanzien van de formuleringen in de oorspronkelijke taakinventarisatie over contacten, vertegenwoordiging van het korps en de niveaus waarop deze werkzaamheden plaatsvinden, zijn eiseres en haar leidinggevende het eens geworden over de volgende nieuwe formulering: “De[functie1] onderhoudt beleidsmatige contacten op landelijk, bovenregionaal en regionaal niveau; de tactische en zaaksgebonden contacten vinden binnen de [functie2] op operationeel niveau plaats (in casu door de teamchefs)”.
3.10.2.De rechtbank is van oordeel dat de formulering in de oude taakinventarisatie dezelfde strekking heeft als die in de nieuwe: “Onderhoudt contacten gericht op (landelijk) beleidsmatige onderwerpen” en “Onderhoudt structurele, beleidsmatige en tactische contacten met diverse instanties, voortvloeiend uit de expert- en taakvelden van het [functie2]”. Nadere gronden die zien op de noodzaak van functieonderhoud op dit onderwerp zijn door eiseres niet aangevoerd.