ECLI:NL:RBAMS:2013:5360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-11_3688
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderbijslag en de juridische aard van de Poolse nursing allowance in relatie tot Nederlandse kinderbijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 augustus 2013 uitspraak gedaan over de vraag of de Poolse nursing allowance als gezinsbijslag kan worden aangemerkt in de zin van Verordening 1408/71, en of deze uitkering in mindering kan worden gebracht op de Nederlandse kinderbijslag. Eiser, die sinds 1 oktober 2008 in Nederland werkt, heeft een aanvraag tot kinderbijslag ingediend. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft het recht op kinderbijslag van eiser gewijzigd, waarbij de Poolse uitkering in mindering werd gebracht op de Nederlandse kinderbijslag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Poolse uitkering niet kan worden gezien als gezinsbijslag, omdat deze ook wordt toegekend voor medische kosten van ouderen boven de 75 jaar en niet uitsluitend ter verlichting van de lasten van het onderhoud van kinderen. De rechtbank oordeelt dat de juridische kwalificatie van de Poolse uitkering in het nationale recht niet bepalend is voor de vraag of het als gezinsbijslag moet worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die stelt dat gezinsbijslagen overheidsbijdragen zijn ter verlichting van de lasten van het onderhoud van kinderen.

De rechtbank concludeert dat de schorsing van de Nederlandse kinderbijslag door de Svb in strijd is met de wet, en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er is geen aanleiding voor een veroordeling van de Svb in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 11/3688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2013 in de zaak tussen

[naam],te [woonplaats], eiser
(gemachtigde J.L. Horst),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde mr. M.F. Sturmans).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op kinderbijslag van eiser met ingang van het tweede kwartaal van 2009 gewijzigd.
Bij besluit van 21 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft bij beslissing van 20 juni 2012 het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek hervat en bepaald dat er een nieuwe zitting zal plaatsvinden.
Vervolgens heeft op 31 augustus 2012 een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Bij beslissing van 31 augustus 2012 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek hervat en verweerder in de gelegenheid gesteld contact op te nemen met het Poolse bevoegde orgaan.
Bij brief van 13 maart 2013 met bijlagen heeft verweerder de rechtbank nadere informatie toegezonden.
Bij brief van 4 april 2013 heeft de rechtbank eiser de brief van 13 maart 2013 doorgezonden en verzocht om een reactie. Hierop heeft eiser niet gereageerd.
Op 14 augustus 2013 heeft opnieuw een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is, met berichtgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden tot uitgangspunt.
1.1
Eiser heeft sinds 1 oktober 2008 in Nederland gewerkt. Eiser is gehuwd met [de vrouw]. Zij hebben samen een zoon [naam], geboren op [geboortedatum]. De echtgenote van eiser en [naam] wonen in Polen. De echtgenote van eiser heeft vanaf april 2009 werkzaamheden in Polen verricht.
1.2
Eiser heeft op 7 april 2009 in Nederland een aanvraag tot kinderbijslag ingediend. Bij besluit van 10 september 2009 heeft verweerder aan eiser vanaf het vierde kwartaal van 2008 kinderbijslag toegekend.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder het recht op kinderbijslag van eiser met ingang van het tweede kwartaal van 2009 gewijzigd in die zin dat een door eiser ontvangen Poolse uitkering in mindering wordt gebracht op de Nederlandse kinderbijslag. De Poolse uitkering die eiser ten behoeve van [naam] ontvangt, betreft een ‘nursing allowance’ (de Poolse uitkering).
1.4
Verweerder heeft bij besluit van 1 december 2009 het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 april 2011 (AWB 09/5653 TOG) heeft deze rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 december 2009 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft in deze uitspraak, kort weergegeven, geoordeeld dat verweerder de aard van de Poolse uitkering nader had dienen te onderzoeken alvorens over te gaan tot het in mindering brengen hiervan op de Nederlandse kinderbijslag.
1.5
Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de Poolse uitkering dient te worden aangemerkt als een gezinsbijslag en daarom in mindering dient te worden gebracht op de Nederlandse kinderbijslag.
2.
De rechtbank gaat uit van het volgende juridische kader.
2.1
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2
Op deze zaak is Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Verordening 1408/71) van toepassing. Artikel 76 van Verordening 1408/71 bepaalt dat wanneer gezinsbijslagen in hetzelfde tijdvak, voor hetzelfde gezinslid en wegens het uitoefenen van beroepsactiviteiten worden toegekend krachtens de wetgeving van een lidstaat op het grondgebied waarvan gezinsleden wonen, het recht op de gezinsbijslagen die verschuldigd zijn, worden geschorst ten belope van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerstgenoemde lidstaat is vastgesteld.
2.3
Artikel 10, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (Verordening 574/72) bepaalt:
"1. a) Het recht op gezins- of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens eenzelfde tijdvak en voor eenzelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van [...] verordening [1408/71], ten belope van het bedrag van die bijslag.
b) Wanneer echter op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend: i) in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of op grond van artikel 73 of 74 van [...] verordening [1408/71], door degene die recht heeft op gezinsbijslagen of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere lidstaat of krachtens deze artikelen, geschorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen zoals voorzien in de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont. De bijslag die wordt uitbetaald door de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont, komt ten laste van deze staat; [...]"
2.4
Het voorgaande kader komt samengevat erop neer dat in de situatie waarin in twee landen recht bestaat op gezinsbijslagen voor hetzelfde kind, het land waarin bij voorrang recht bestaat op gezinsbijslagen, die bijslagen uitkeert en het tweede land het recht op gezinsbijlagen schorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijlagen van het eerste land. In het land waarin vanwege werkzaamheden recht bestaat op gezinsbijslagen en waar het kind woont, bestaat bij voorrang recht op gezinsbijslagen.
Daarnaast geldt dat het werkland voor gaat op het woonland, indien in het woonland geen voorwaarden inzake verzekering of arbeid voor het recht op kinderbijslag worden gesteld. Als in het woonland ook wordt gewerkt, betekent dat, dat de kinderbijslag in het werkland wordt geschorst ten belope van de bijslag in het woonland.
3.
Niet in geschil is dat eiser in Nederland recht heeft op kinderbijslag voor[naam]. Nu[naam] in Polen woont en de echtgenote van eiser vanaf april 2009 in Polen werkzaamheden verricht, bestaat gelet op het hiervoor geschetste kader in Polen bij voorrang recht op gezinsbijslagen. In geschil is of de Poolse uitkering aangemerkt moet worden als een dergelijke gezinsbijslag, zodat verweerder bevoegd is de Nederlandse kinderbijslag van eiser te schorsen ten belope van het bedrag van de Poolse uitkering. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de Poolse uitkering aangemerkt dient te worden als een gezinsbijslag. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder verwezen naar informatie van het Poolse Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid.
3.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) volgt dat met betrekking tot de juridische aard van een uitkering, de kwalificatie die daaraan wordt gegeven in het nationale recht, niet bepalend is voor de vraag of een uitkering een gezinsbijslag is in de zin van Verordening 1408/71. De rechtbank verwijst naar bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 15 maart 2001 in de zaak Offermanns (gepubliceerd op www.curia.eu onder C-85/99, punt 37). Voor de analyse van de constitutieve elementen van de uitkering wijst het Hof op artikel 1, sub u-i, van Verordening 1408/71 waarin onder ‘gezinsbijslagen’ worden verstaan ‘alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten’. Deze bepaling moet volgens het Hof zo worden uitgelegd dat zij met name ziet op een overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.
3.2
Gelet op deze rechtspraak van het Hof, is het voor de vraag wat de juridische aard van de Poolse uitkering is niet van belang welke kwalificatie daaraan wordt gegeven in het (nationale) Poolse recht. Het feit dat het Poolse ministerie de Poolse uitkering zelf aanmerkt als een gezinsbijslag doet gelet hierop dus niet ter zake.
3.3
Uit de door verweerder overgelegde informatie van onder meer het Poolse Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid blijkt dat de Poolse uitkering kan worden toegekend aan een gehandicapt kind of een persoon ouder dan zestien jaar oud die gehandicapt is, mits de handicap is ontstaan voor het 22e levensjaar. Uit de informatie blijkt dat de uitkering ook kan worden toegekend aan personen ouder dan 75 jaar. De rechtbank is van oordeel dat de Poolse uitkering gelet hierop niet kan worden gezien als een gezinsbijslag in de zin van Verordening 1408/71. De Poolse uitkering wordt immers niet alleen toegekend ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen, maar ook ter bestrijding van de (medische) kosten van ouderen boven de 75 jaar.
3.4
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat artikel 76 van Verordening 1408/71 en artikel 10, lid 1, van Verordening 574/72 geen grondslag bieden voor de schorsing door verweerder van het recht op kinderbijslag ten belope van het bedrag van de aan eiser uitgekeerde Poolse uitkering. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb tot stand is gekomen en voor vernietiging in aanmerking komt.
4.
De rechtbank zal het beroep wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Aangezien aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Hetgeen overigens nog is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
5.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E. Ganzeboom, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2013.
de griffier de rechter
is verhinderd te tekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB