ECLI:NL:RBAMS:2013:5358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_3066
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bestreden besluit inzake immateriële schadevergoeding en studievergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. Pothast, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.G. Aalbers, over de toekenning van immateriële schadevergoeding en een vergoeding voor het staken van de studie Spaans. Eiseres had eerder een beroep gedaan op de schadevergoeding op basis van de letsellijst, waarbij de rechtbank in een tussenuitspraak had geoordeeld dat eiseres recht had op een vergoeding op grond van categorie 5 van de letsellijst. Verweerder had echter in het aanvullende bestreden besluit gesteld dat eiseres geen recht had op deze vergoeding en slechts een extra bedrag van € 250,- wilde toekennen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder geen gebruik had gemaakt van de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen. De rechtbank stelde vast dat de motiveringsgebreken niet waren hersteld en dat verweerder niet had gemotiveerd waarom in dit individuele geval van de gedragslijn was afgeweken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit en het aanvullende bestreden besluit voor zover het de toekenning van de immateriële schadevergoeding op grond van categorie 4 betreft en de afwijzing van de vergoeding voor het staken van de studie Spaans.

De rechtbank droeg verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij het forfaitaire bedrag behorende bij categorie 5 van de letsellijst zoals dat gold op 1 januari 2012 moet worden toegekend. Tevens werd eiseres een vergoeding van € 275,- toegekend voor het staken van haar studie Spaans. De rechtbank bepaalde dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42,- diende te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.180,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/3066

einduitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres
(gemachtigde mr. R. Pothast),
en

de commissie schadefonds geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde mr. E.G. Aalbers).
Procesverloop

Overwegingen

1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - kort samengevat - geoordeeld dat gelet op de aard en de ernst van het letsel, eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade op grond van categorie 5 van de letsellijst en dat verweerder aan eiseres het bedrag behorende bij categorie 5 zoals dat gold op 1 januari 2012 had dienen toe te kennen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit het beleid van verweerder niet volgt dat geen vergoeding kan worden toegekend voor het staken van een studie van korter dan twee jaar. Voor zover er sprake is van een vaste gedragslijn, dient verweerder te motiveren waarom in het geval van eiseres van deze gedragslijn gebruik is gemaakt. De rechtbank heeft aanleiding gezien de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb toe te passen. Bij de tussenuitspraak is verweerder in de gelegenheid gesteld om de gebreken in het besluit op bezwaar van 4 mei 2012 (hierna: het bestreden besluit) te herstellen.
2.
In het aanvullende bestreden besluit heeft verweerder – kort samengevat – gesteld dat er geen aanleiding bestaat eiseres een uitkering voor immateriële schadevergoeding toe te kennen conform categorie 5 van de letsellijst. Verweerder ziet slechts aanleiding om aan eiseres een extra vergoeding van € 250,- toe te kennen vanwege de verhoging van de forfaitaire bedragen voor de letselcategorieën per 1 januari 2012. Verweerder ziet op grond van het beleid evenmin aanleiding om eiseres een vergoeding voor immateriële schade vanwege het staken van haar studie Spaans toe te kennen omdat het beleid van verweerder niet voorziet in het toekennen van een vergoeding voor een studie van korter dan twee jaren. De studie van eiseres betreft een zelfstudie, die gelet op de duur en de onderwijsvorm niet als een studie in de zin van het beleid kan worden aangemerkt.
3.
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder in het aanvullende bestreden besluit aldus, dat verweerder hiermee de inhoud van de tussenuitspraak heeft beoogd te betwisten.
4.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694) de rechtbank slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan terugkomen op een in een tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een situatie dat de tussenuitspraak evident onjuist is, is de rechtbank niet gebleken. Van een uitzonderlijk geval (waarin mag worden teruggekomen van een oordeel in een tussenuitspraak) zoals bedoeld in de jurisprudentie van de Afdeling is hier dan ook geen sprake. De rechtbank gaat daarom uit van het daarin gegeven oordeel. Het in de fase van de bestuurlijke lus, buiten de geboden gelegenheid tot herstel, aanvullen van de motivering van een besluit is in strijd met het systeem van de Awb in het algemeen en de regeling van de bestuurlijke lus in het bijzonder. Verweerder zal haar argumenten tegen dat oordeel van de rechtbank daarom moeten inbrengen in een eventueel in te stellen hoger beroep. Zoals onder de tussenuitspraak is vermeld, kan eerst met de einduitspraak ook tegen de tussenuitspraak gegeven eindoordelen worden opgekomen.
5.
Nu verweerder volhardt in haar standpunt dat eiseres slechts in aanmerking komt voor immateriële schadevergoeding op grond van categorie 4 van de letsellijst en dat eiseres op grond van haar beleid niet in aanmerking komt voor immateriële schadevergoeding in verband met het staken van haar studie Spaans, stelt de rechtbank vast dat de in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebreken niet zijn hersteld. Verweerder heeft immers (wederom) niet het forfaitaire bedrag van de letsellijst behorend bij categorie 5 geldend vanaf 1 januari 2012 verstrekt. Ten aanzien van de studie Spaans heeft verweerder enkel verwezen naar het beleid en op grond daarvan geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergoeding. Verweerder heeft niet, zoals daartoe in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld, gemotiveerd uitgelegd waarom in dit individuele geval de keuze voor een kennelijk bestaande gedragslijn is gehanteerd.
6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren. Daarnaast zal de rechtbank het bestreden besluit en het aanvullende bestreden besluit vernietigen, voor zover het de toekenning van de immateriële schadevergoeding op grond van categorie 4 betreft en voor zover het de afwijzing van de vergoeding voor het afbreken van de studie Spaans betreft. In het kader van de mogelijkheden om de zaak finaal te beslechten overweegt de rechtbank als volgt.
7.
De rechtbank is, zoals in de tussenuitspraak is overwogen, van oordeel dat verweerder aan eiseres, gelet op de aard en de ernst van het letsel, een vergoeding voor immateriële schade op grond van categorie 5 van de letsellijst dient toe te kennen. Aangezien de rechtbank niet bekend is met de forfaitaire bedragen van de letsellijst zoals die gelden vanaf 1 januari 2012, beschikt de rechtbank in zoverre over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te kunnen voorzien. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen ten aanzien hiervan een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In het nieuw te nemen besluit dient verweerder aan eiseres het forfaitaire bedrag behorende bij categorie 5 van de letsellijst zoals dat gold op 1 januari 2012 toe te kennen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
8.
Ten aanzien van het staken van de studie Spaans ziet de rechtbank, nu verweerder niet heeft aangeven dat er sprake is van een bestaande gedragslijn en waarom die in het geval van eiseres is toegepast, geen andere mogelijkheid dan eiseres, op grond van het beleid van verweerder een bedrag van € 275,- voor het staken van een studie in het eerste studiejaar, toe te kennen. De rechtbank ziet in zoverre aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het (aanvullende) bestreden besluit.
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10.
De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.180,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en het aanvullende bestreden besluit voor zover daarbij een vergoeding op grond van categorie 4 is toegekend en een vergoeding vanwege het staken van de studie Spaans is afgewezen;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar – voor zover dit ziet op de toekenning van immateriële schadevergoeding op grond van de letsellijst – met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit en het aanvullend bestreden besluit, voor zover daarbij een vergoeding vanwege het staken van de studie Spaans is afgewezen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.180,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter,
mrs. A.M.I. van der Does en M. Singeling, leden, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 augustus 2013.
de griffier
de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.