ECLI:NL:RBAMS:2013:5318

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
13/708096-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit diefstal van horloges

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2013 uitspraak gedaan in een procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen [A], die in 2012 door het Gerechtshof Amsterdam was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie, mr. M. Boheur, vorderde een bedrag van € 6.778,69 als geschat wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproeping geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vordering. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.A. Jansen, in overweging genomen. De verdediging betwistte de hoogte van het geschatte voordeel en stelde dat een lager percentage voor de straatwaarde van de horloges gehanteerd moest worden. De rechtbank heeft de dagwaarde van de horloges vastgesteld op € 95.330, zoals door de aangever was aangegeven. Na het toepassen van een verdeelsleutel en het aftrekken van kosten en schadevergoeding, schatte de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 7.677,-. De rechtbank besloot echter om de verplichting tot betaling te beperken tot het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 6.778,69. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/708096-10 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 juni 2013
op tegenspraak, advocaat gemachtigd
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen
[A], (hierna te noemen: [A])
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1985,
feitelijk verblijvende en ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boheur en van wat de raadsvrouw van [A], mr. G.A. Jansen, naar voren hebben gebracht.

1.De vordering

De vordering van de officier van justitie d.d. 16 april 2013 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en het aan [A] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 6.778,69.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproeping geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vordering.

3.Grondslag van de vordering

Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar zij verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betrekking heeft op het feit waarvoor het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem in de onderliggende strafzaak bij arrest van 6 september 2012 heeft veroordeeld, te weten:
 Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1
De officier van justitie heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is dat [A] voordeel heeft genoten uit het door hem gepleegde strafbare feit. Zij heeft daarvoor verwezen naar de berekeningen in de onderbouwing van de ontnemingsvordering. Aldus komt de officier van justitie op een totaalbedrag van € 6.778,69.
4.2
De verdediging stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat uitgegaan dient te worden van het bedrag dat de juwelier zelf als schade heeft opgegeven (€ 95.330,- zoals blijkt uit de goederenbijlage van het proces-verbaal van aangifte) en niet van het bedrag dat de schade-experts hebben vastgesteld, het bedrag waar ook de officier van justitie van uit is gegaan (€ 95.560,13).
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat bij de berekening van het voordeel een te hoog percentage is toegepast voor de opbrengst van horloges in het criminele circuit. De raadsvrouw heeft gewezen op een arrest van de Hoge Raad (LJN AV9127) waarbij een percentage van 20% is gehanteerd van de inkoopwaarde van horloges en sieraden om de “straatwaarde” te bepalen. Zij heeft verzocht uit te gaan van die 20% zodat een lager te ontnemen bedrag overblijft.
Meer subsidiair heeft de raadsvouw aangevoerd dat het percentage van 20% dat in het hiervoor genoemde arrest van de HR geoorloofd werd geacht, dient te worden meegenomen in de berekening van het gemiddelde percentage ter bepaling van de waarde van de gestolen horloges in het criminele circuit.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor de bepaling van het verkregen voordeel zoekt de rechtbank deels aansluiting bij wat de officier van justitie in haar onderbouwing naar voren heeft gebracht. De rechtbank zal, conform hetgeen door de officier van justitie is gesteld en door de verdediging niet is betwist, de gemaakte kosten die in directe relatie tot het delict staan, aftrekken van het genoten voordeel (2 voorhamers: € 100,-), een verdeelsleutel toepassen vanwege medeplegen door in totaal drie daders (een derde deel) en de schadevergoedingsmaatregel zoals die bij arrest van het gerechtshof is opgelegd (à € 5000,-) eveneens aftrekken van het te ontnemen bedrag. De rechtbank zal de dagwaarde van de horloges vaststellen op een totaalbedrag van € 95.330, zoals door aangever is aangegeven op de goederenbijlage bij het proces-verbaal van aangifte.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk percentage van de dagwaarde de straatwaarde van een horloge vertegenwoordigt. De rechtspraak geeft geen eenduidig antwoord op deze vraag. De straatwaarde van de horloges kan echter niet eenvoudigweg worden vastgesteld door middel van de bepaling van een gemiddelde van de percentages die zijn gehanteerd in uitspraken van verschillende rechtscolleges, zoals in de onderbouwing van de ontnemingsvordering is gebeurd, nu geen grond bestaat om te veronderstellen dat een dergelijk gemiddelde ook de realistische opbrengst van de gestolen horloges in deze zaak vertegenwoordigt. Daar komt bij dat de door de officier van justitie en de raadsvrouw genoemde uitspraken niet uitsluitend op de waarde van horloges zien, maar ook op gewone sieraden, en dus ook in zoverre onvoldoende aanknopingspunten bieden om tot een realistische vaststelling van de straatwaarde van alleen horloges te komen.
Bij gebrek aan concrete aanwijzingen over de daadwerkelijke opbrengst van de gestolen horloges zal de rechtbank de vermoedelijke opbrengst dienen te schatten, in welk verband als volgt wordt overwogen. Hier gaat het om kostbare horloges van exclusieve merken. Deze horloges zijn tamelijk courant en waardevast. Dat is niet alleen een feit van algemene bekendheid, maar blijkt tevens uit de omstandigheid dat dergelijke (gebruikte) horloges op internet voor niet geringe bedragen over de toonbank gaan, getuige ook de door de officier van justitie verstrekte overzichten van Marktplaats.nl en Ebay.com. In dat opzicht verschillen horloges van sieraden. Sieraden moeten immers telkens afzonderlijk worden beoordeeld op hun waarde en echtheid, mede omdat die waarde afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de kwaliteit van het vakmanschap of het karaatgehalte in het geval van goud. Daarvoor is dus telkens, anders dan wanneer het gaat om de waardebepaling van de onderhavige horloges, een deskundige nodig. Dat maakt dat de onderhandelingspositie van de dief van dure merkhorloges tegenover de heler sterker is dan ingeval hij de heler sieraden aanbiedt.
Daarom is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat bij dure horloges als de onderhavige uitgegaan moet worden van een percentage van minimaal 40% van de vastgestelde dagwaarde.
In deze zaak bedraagt die dagwaarde € 95.330,-, zodat moet worden uitgegaan van een bruto opbrengst van minimaal € 38.132,-. Na aftrek van de kosten en de schadevergoeding en met toepassing van de verdeelsleutel, zoals hiervoor genoemd, schat de rechtbank het door [A] wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve op €7.677,-.
De rechtbank zal echter niet een verplichting opleggen tot betaling van een hoger bedrag dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat betekent dat de rechtbank [A] de verplichting zal opleggen tot betaling van het gevorderde bedrag van € 6.778,69,-.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 7.677,-.
Legt aan [A] de verplichting op tot betaling van
€ 6.778,69,- (zesduizendzevenhonderdenachtenzeventig euro negenenzestig)aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. T.H. van Voorst Vader en V. Zuiderbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Tanoğlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2013.