In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2013 uitspraak gedaan in een procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen [A], die in 2012 door het Gerechtshof Amsterdam was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie, mr. M. Boheur, vorderde een bedrag van € 6.778,69 als geschat wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproeping geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vordering. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.A. Jansen, in overweging genomen. De verdediging betwistte de hoogte van het geschatte voordeel en stelde dat een lager percentage voor de straatwaarde van de horloges gehanteerd moest worden. De rechtbank heeft de dagwaarde van de horloges vastgesteld op € 95.330, zoals door de aangever was aangegeven. Na het toepassen van een verdeelsleutel en het aftrekken van kosten en schadevergoeding, schatte de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 7.677,-. De rechtbank besloot echter om de verplichting tot betaling te beperken tot het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 6.778,69. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.