ECLI:NL:RBAMS:2013:5040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
C/13/520259 / HA ZA 12-768
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vorderingen in het kader van aansprakelijkheidsverzekering na verkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en London Verzekeringen N.V. en twee gedaagden. De zaak betreft een verkeersongeval waarbij [eiseres] als bestuurster van een auto door een taxi werd aangereden. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de vorderingen van [eiseres] jegens de verzekeraar London en de gedaagden zijn verjaard. De rechtbank oordeelt dat de vordering van [eiseres] op basis van artikel 6 WAM na drie jaar verjaart, maar dat de onderhandelingen tussen [eiseres] en London de verjaring hebben gestuit. De rechtbank concludeert dat de vordering van [eiseres] jegens London op 22 juni 2007 is verjaard, omdat zij niet tijdig de verjaring heeft gestuit. De vordering jegens [gedaagde] is echter niet verjaard, omdat de stuitingsbrief van 19 juni 2009 binnen de vijfjarige verjaringstermijn viel. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiseres] over schade en causaliteit, en heeft hoger beroep tegen het vonnis open gesteld. De uitspraak benadrukt de complexiteit van verjaring in het kader van aansprakelijkheidsverzekeringen en de noodzaak voor slachtoffers om tijdig actie te ondernemen om hun rechten te waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/520259 / HA ZA 12-768
Vonnis van 31 juli 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. B.F. Nuijens te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
3.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk London c.s. worden genoemd, alsmede ieder afzonderlijk London, [gedaagde] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juni 2012,
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 15 augustus 2012, waarin wordt medegedeeld dat het door [eiseres] verschuldigde griffierecht niet binnen de daarvoor geldende termijn van vier weken is voldaan,
  • de akte uitlating artikel 127a Rv van [eiseres] met producties,
  • de antwoordakte van London en [gedaagde],
  • de akte uitlaten ex art 127a Rv van [gedaagde 2],
  • de conclusie van antwoord van London en [gedaagde] met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2],
  • het tussenvonnis van 21 november 2012 waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op[datum]betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Zij werd als bestuurster van een auto van links aangereden door een taxi, die werd bestuurd door [gedaagde]. [gedaagde] had aan de van rechts komende [eiseres] voorrang moeten verlenen.
2.2.
[gedaagde] was als bestuurder van de taxi bij een rechtsvoorganger van London voor het risico van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd. London heeft aansprakelijkheid voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval erkend.
2.3.
[gedaagde 2] is letselschadeadvocaat. In de jaren na het ongeval tot medio 2007 heeft [gedaagde 2] de belangen van [eiseres] behartigd. Hij heeft in dat kader onderhandelingen gevoerd met London.
2.4.
In 2002 heeft op verzoek van [eiseres] een voorlopig deskundigenbericht plaatsgevonden en in dat kader heeft [neuroloog] een deskundigenbericht afgegeven.
2.5.
Op 22 juni 2004 heeft de advocaat van London per aangetekende brief aan [eiseres] en [gedaagde 2] laten weten de onderhandelingen af te breken. In die brief staat – voor zover thans van belang – het volgende:
“(…)
Namens mijn cliënte en haar verzekerde worden de onderhandelingen als bedoeld in artikel 10 WAM bij deze afgebroken. (…)”
2.6.
[eiseres] en [gedaagde 2] zijn vervolgens overeengekomen dat [gedaagde 2] de letselschadezaak van [eiseres] aan de rechter zou voorleggen. Op 15 augustus 2007 heeft [gedaagde 2] echter aan [eiseres] laten weten dat hij de verjaringstermijn van drie jaren als bedoeld in artikel 10 lid 1 WAM had laten verstrijken.
2.7.
Bij aangetekende brieven van 19 en 22 juni 2009 heeft de huidige advocaat van [eiseres] aangetekende brieven gestuurd aan respectievelijk [gedaagde] en London teneinde de verjaring te stuiten.
2.8.
[eiseres] heeft [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld voor de door [gedaagde 2] gemaakte beroepsfout. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde 2], Nationale Nederlanden, heeft namens [gedaagde 2] erkend dat [gedaagde 2] de verjaring van de vordering van [eiseres] ten opzichte van London ten onrechte niet heeft gestuit.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van London en [gedaagde], althans van [gedaagde 2], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 197.080,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum waarop de diverse schadeposten zijn opgetreden, althans vanaf de dag waarop de schade werd gekapitaliseerd, zijnde 4 mei 2004, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van London en [gedaagde], althans van [gedaagde 2], tot vergoeding van haar overige schade, nader op te maken bij staat. Tot slot vordert [eiseres] vergoeding van buitengerechtelijke- en proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat London en [gedaagde] aansprakelijk zijn voor de schade die zij als gevolg van het verkeersongeval heeft geleden en nog zal lijden. Als London en/of [gedaagde] niet meer gehouden zijn tot vergoeding van die schade omdat de betreffende aanspraken door verjaring teniet zijn gegaan, is [gedaagde 2] daarvoor aansprakelijk omdat hij niet tijdig de verjaring heeft gestuit. [gedaagde 2] dient in dat geval aan [eiseres] de schade te vergoeden die zij als gevolg van die beroepsfout lijdt. [eiseres] begroot haar schade in beide situaties op € 197.080,-- in hoofdsom.
3.3.
London en [gedaagde] voeren verweer. Dat verweer houdt kort gezegd in dat de aanspraken die [eiseres] jegens hen kon doen gelden als gevolg van het ongeval door verjaring teniet zijn gegaan. Verder betwisten London en [gedaagde] de omvang en causaliteit van de door [eiseres] gestelde ongevalschade.
3.4.
Ook [gedaagde 2] verweert zich tegen de vordering van [eiseres]. [gedaagde 2] erkent dat hij niet heeft zorg gedragen voor stuiting van de verjaring van de rechtsvordering van [eiseres] jegens London, binnen drie jaar na het afbreken van de onderhandelingen door London, en dat zulks als beroepsfout van hem is aan te merken. Omdat de verjaring van de vordering van [eiseres] op [gedaagde] echter alsnog tijdig is gestuit door de aangetekende brief van 19 juni 2009 van de huidige advocaat van [eiseres] en de vordering van [eiseres] op [gedaagde] volgens [gedaagde 2] als gevolg van die tijdig verrichte stuiting niet is verjaard, kan zij haar als gevolg van het verkeersongeval geleden schade op [gedaagde] verhalen en lijdt [eiseres] geen schade als gevolg van de beroepsfout van [gedaagde 2].
Verder voert [gedaagde 2] aan dat de schade die [eiseres] door het ongeval heeft geleden reeds door London aan haar is vergoed.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Na verder debat over de verjaring te hebben gevoerd ter gelegenheid van de comparitie van partijen, hebben partijen de rechtbank verzocht om beoordeling van hun standpunten daarover alvorens in deze procedure verder wordt gedebatteerd en geoordeeld over de omvang van schade en causaliteit. De rechtbank zal in overeenstemming met de wens van partijen allereerst de vraag beantwoorden of de rechtsvordering van [eiseres] jegens London en/of [gedaagde] is verjaard. In deze kwestie staan de standpunten van London en [gedaagde] tegenover het standpunt van hun medegedaagde [gedaagde 2] en dat van [eiseres].
De aanspraak van [eiseres] jegens London
4.2.
De op artikel 6 WAM gebaseerde aanspraak van [eiseres] jegens London verjaart op grond van artikel 10 lid 1 WAM door verloop van drie jaar te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan. Niet in geschil is dat de onderhandelingen die hebben plaatsgevonden tussen [eiseres] en London de verjaring van die aanspraak van [eiseres] jegens London op grond van artikel 10 lid 5 WAM hebben gestuit. Evenmin is in geschil dat London de onderhandelingen met [eiseres] op 22 juni 2004 heeft afgebroken en dat op grond van artikel 10 lid 5 WAM daarmee een nieuwe verjaringstermijn van drie jaar aanving ten aanzien van de rechtsvordering van [eiseres] jegens London. [eiseres] heeft voor het eerst op 22 juni 2009, en dus niet binnen drie jaar na 22 juni 2004, de verjaring van haar aanspraak jegens London gestuit. Dat betekent dat de op artikel 6 WAM gebaseerde rechtstreekse vordering van [eiseres] jegens London op 22 juni 2007 is verjaard. Dat wordt niet anders door de stuitingsbrief d.d. 19 juni 2009 aan [gedaagde]. Die brief heeft anders dan [eiseres] heeft betoogd geen doorstuitende werking op de verjaring van haar vordering jegens London reeds omdat die vordering van [eiseres] jegens London toen reeds was verjaard.
De aanspraak van [eiseres] jegens [gedaagde]4.3. Uitgangspunt is volgens [gedaagde] dat de aanspraak van [eiseres] op hem op grond van artikel 3:310 lid 1 BW door verloop van vijf jaren na de dag van het ongeval verjaarde, te weten op 28 maart 2001. [eiseres] heeft in de tussentijd geen stuitingshandeling jegens [gedaagde] verricht waarmee de verjaring van haar aanspraak op [gedaagde] werd gestuit. Weliswaar is juist dat in geval van doorstuiting als bedoeld in artikel 10 lid 4 WAM moet worden aangenomen dat de aanspraken van [eiseres] jegens [gedaagde] niet verjaren zolang de aanspraken van [eiseres] jegens de WAM-verzekeraar niet zijn verjaard, en kon [gedaagde] dus ook na 28 maart 2001 worden aangesproken, maar die mogelijkheid bestond dus slechts tot 22 juni 2007 toen ook de aanspraken van [eiseres] jegens London verjaarde. Aldus [gedaagde].
4.4.
[eiseres] stelt daar tegenover (en [gedaagde 2] voert een zelfde betoog) dat de onderhandelingen tussen haar en London in de jaren 1996 – 2004 niet alleen de verjaring van de rechtsvordering jegens London hebben gestuit, maar dat die onderhandelingen op grond van artikel 10 lid 5 ook (door)stuitende werking voor de verjaring van haar vordering jegens [gedaagde] hadden. Volgens [eiseres] is dan ook pas op 22 juni 2004, het moment waarop London de onderhandelingen met [eiseres] afbrak, de vijfjarige verjaringstermijn (artikel 3:310 lid 1 BW) voor haar aanspraak jegens [gedaagde] aangevangen. De stuitingsbrief van 19 juni 2009 viel binnen die vijfjarige verjaringstermijn. Aldus is de rechtsvordering van [eiseres] jegens [gedaagde] volgens haar (en [gedaagde 2]) tijdig gestuit en dus niet verjaard.
4.5.
Het verjaringsverweer van [gedaagde] bestrijdt – terecht – niet dat stuiting van de verjaring van de aanspraak van [eiseres] jegens London als gevolg van onderhandelingen tussen hen op grond van artikel 10 lid 4 WAM doorwerkt in de verjaring van de rechtsvordering van [eiseres] op [gedaagde]. Omdat die onderhandelingen op 22 juni 2004 door London (mede namens haar verzekerde, [gedaagde]) werden afgebroken, ving daarmee een nieuwe verjaringstermijn aan van vijf jaar voor het instellen van een rechtsvordering jegens [gedaagde]. De vraag of die verjaringstermijn van vijf jaar verkort wordt tot 22 juni 2007, omdat toen de aanspraken van [eiseres] jegens London verjaarde, wordt ontkennend beantwoord. Het daartoe strekkende standpunt van [gedaagde] wordt niet gevolgd. Dat standpunt gaat er aan voorbij dat de aanspraken van [eiseres] jegens London en [gedaagde] weliswaar voortvloeien uit één aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis, maar voortkomen uit afzonderlijke en van elkaar te onderscheiden rechtsbetrekkingen die gebaseerd zijn op afzonderlijke wettelijke bepalingen waar verschillende verjaringstermijnen op van toepassing zijn. Dat de aanspraken van [eiseres], die hij op grond van artikel 6 WAM rechtstreeks jegens London kon doen gelden op 22 juni 2007 verjaarden, heeft dan ook niet tot gevolg dat hij daarmee ook zijn op artikel 6:162 BW gebaseerde aanspraken jegens [gedaagde] verloor hoewel de op 22 juni 2004 aangevangen verjaringstermijn van vijf jaar nog niet was voltooid. Weliswaar bewerkstelligt de verjaringstermijn van artikel 10 lid 1 WAM dat de verzekeraar na ommekomst van drie jaar na het afbreken van onderhandelingen niet meer rechtstreeks kan worden aangesproken op grond van artikel 6 WAM, maar dat laat onverlet dat het slachtoffer nog wel aanspraken kan doen gelden jegens de veroorzaker van het ongeval op grond van artikel 6:162 BW. Of deze laatste de op grond van die bepaling aan het slachtoffer verschuldigde schadevergoeding (die door het slachtoffer vanwege de verjaring van zijn rechtstreekse aanspraken op de verzekeraar uitsluitend op de veroorzaker van het ongeval verhaald kan worden) bij de verzekeraar kan claimen op grond van de verzekeringsovereenkomst, regardeert het slachtoffer niet. In het geval de verzekeraar de onderhandelingen met het slachtoffer reeds kort na het ongeval zou beëindigen zou het standpunt van [gedaagde] ook tot gevolg hebben dat de vordering van het slachtoffer jegens de verzekerde zelfs al (veel) eerder zou verjaren dan vijf jaar na het ongeval. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op verjaring van de vordering van [eiseres] jegens [gedaagde] wordt verworpen.
4.6. De rechtbank zal in overeenstemming met hetgeen is besproken bij de comparitie van partijen de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiseres], waarin zij haar stellingen ten aanzien van schade en causaliteit nader zal dienen toe te lichten en te onderbouwen. [gedaagde] en [gedaagde 2] zullen daarop bij antwoordakte mogen reageren.
4.7.
Voor het geval het beroep op verjaring wordt verworpen, heeft [gedaagde] verzocht hoger beroep tegen dit vonnis open te stellen. Nu daartegen van de zijde van [eiseres] geen bezwaar bestond, zal hoger beroep tegen dit vonnis worden open gesteld.
4.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
28 augustus 2013voor het nemen van een akte door [eiseres] met het in rechtsoverweging 4.6. omschreven doel;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
5.3.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013