ECLI:NL:RBAMS:2013:4926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
AMS 12-2296
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-woning in gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de intrekking en terugvordering van bijstand. Eiser had bijstand aangevraagd en gekregen, maar de gemeente trok deze bijstand in omdat zij vermoedde dat eiser niet woonachtig was op het opgegeven adres in [woonplaats]. De gemeente baseerde haar besluit op een onderzoek dat was gestart na een melding van een andere gemeente, waaruit bleek dat eiser mogelijk al sinds augustus 2007 in die gemeente woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voldoende bewijs had verzameld om aan te tonen dat eiser in de periode van 21 maart 2006 tot en met 11 oktober 2010 niet zijn hoofdverblijf had in de gemeente [woonplaats].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/2296

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde: mr. M. Mulders.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken met ingang van 21 maart 2006 en over de periode van 21 maart 2006 tot en met 11 oktober 2010 een bedrag aan bijstand van eiser teruggevorderd van € 50.460,75 bruto.
Bij besluit van 19 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2013.
Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Bij besluit van 21 juli 2006 is aan eiser met ingang van 21 maart 2006 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Eiser heeft ten behoeve van deze aanvraag opgegeven woonachtig te zijn op het adres [adres eiser]te [woonplaats]. Bij besluit van 27 december 2010 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 12 oktober 2010 ingetrokken, omdat eiser vanaf die datum niet meer in [woonplaats] woont.
1.2.
Naar aanleiding van een telefonische melding van de gemeente [voormalig woonplaats] van 27 januari 2011, waaruit het vermoeden rees dat eiser mogelijk al sinds augustus 2007 in die gemeente woonachtig was, is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen uitkeringsfraude met afsluitdatum 1 november 2011 (hierna: het rapport). De bevindingen en conclusies in dit rapport zijn voor verweerder aanleiding geweest om de hier aan de orde zijnde besluiten tot intrekking en terugvordering van bijstand te nemen.
2.
Inhoudelijke beoordeling
2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep gaat het bij de intrekking van een eerder toegekend recht op bijstand om een voor eiser belastend besluit. Dit brengt met zich dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van de bijstand over te gaan.
2.2.
Het is daarom aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser in de periode van 21 maart 2006 tot en met 11 oktober 2010 (hierna: de periode in geding) geen hoofdverblijf in de gemeente [woonplaats] heeft gehad. Eiser heeft in beroep, kort gezegd, aangevoerd dat hij wel degelijk in [woonplaats] heeft gewoond. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
2.3.
Uit het rapport blijkt dat verweerder diverse omwonenden van het uitkeringsadres [adres eiser]te [woonplaats] heeft gehoord als getuigen. Eiser stond op dat adres in de gemeentelijke basisadministratie (gba) ingeschreven van 23 mei 2006 tot en met 12 oktober 2008. Uit die verklaringen blijkt dat eiser - kort gezegd - in deze periode niet op het adres [adres eiser]te [woonplaats] woonachtig was en dat in die periode, vanaf het jaar 2004, een (vermoedelijk) Braziliaans gezin dan wel Portugees of Spaans sprekende mensen en nadien Oost-Europese mensen woonachtig zijn geweest op het uitkeringsadres. Op één getuige na hebben de getuigen eiser niet herkend van de foto die hen is getoond door medewerkers van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). De getuige die eiser wel herkende heeft verklaard zeker te weten dat deze man nooit haar buurman is geweest en dat zij heeft gedacht dat eiser werkzaam was voor de verhuurder van de woningen, DVM.
2.4.
Verweerder heeft voorts verschillende omwonenden van het uitkeringsadres [voormalig woonplaats] te [woonplaats] als getuigen gehoord. Eiser stond op dit adres ingeschreven in de gba van 13 oktober 2008 tot en met 11 oktober 2010. De rechtbank is van oordeel dat uit de afgelegde verklaringen blijkt dat eiser daar in genoemde periode niet woonachtig was. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt voorts dat op dat adres (steeds verschillende) Portugees of Spaans sprekende personen woonden. De meeste getuigen hebben eiser herkend van de foto die hen is getoond en hebben verklaard dat eiser de woning doorverhuurde en dat hij wel eens langskwam, vermoedelijk om de huur op te halen bij de bewoners, of om vier verschillende brievenbussen te legen, maar dat hij niet woonde op genoemd adres.
2.5.
Verweerder heeft ten slotte omwonenden van de adressen [adres1], [adres2]en [adres3] als getuigen gehoord. Uit deze getuigenverklaringen komt naar voren dat eiser met zijn (ex-)partner [naam ex-partner] in de periode in geding achtereenvolgens op deze adressen in de gemeente [voormalige woonplaats] heeft gewoond. Verschillende getuigen hebben, naar aanleiding van de getoonde foto van eiser, verklaard dat zij eiser herkennen als (oud-)bewoner van het betreffende adres. Dat eiser achtereenvolgens op de genoemde adressen heeft gewoond blijkt eveneens uit diverse poststukken en administratie van eiser die in beslag zijn genomen. Het betreft aan eiser gerichte bescheiden die zijn gedateerd op data gelegen in de periode van 23 oktober 2005 tot en met 5 juli 2010 en allen één van de hiervoor genoemde adressen in de gemeente [voormalige woonplaats] vermelden. Hiertussen bevinden zich onder andere een brief van Fortis ASR van 10 oktober 2005 gericht aan eiser op het adres [adres4] te [voormalige woonplaats], diverse aan eiser op het adres [adres2]gerichte facturen van Ziggo voor televisie, internet en telefonie in de periode van 26 mei 2009 tot en met 24 februari 2010, een huurovereenkomst van 26 februari 2010 op naam van eiser voor de huur van de woning op het adres [adres3] met ingang van 1 mei 2010, een factuur van mondial movers aan eiser van 17 mei 2010 voor de verhuizing van het adres [adres5] naar [adres3] en een aan eiser op het adres [adres3] gerichte rekening van 5 juli 2010 voor de koop van wijn. Ten slotte wijst de rechtbank op een schermprint van de gemeentebelastingen van [regio], waaruit blijkt dat eiser met ingang van 24 juni 2010 voor de onroerende zaakbelasting bekend staat als gebruiker van het adres [adres3].
2.6.
Gelet op de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de periode in geding niet zijn woonplaats heeft gehad in de gemeente [woonplaats]. Vast staat dat eiser daarvan geen melding heeft gemaakt aan verweerder. Dat eiser in de gba stond ingeschreven in [woonplaats] van 23 mei 2006 tot en met 11 oktober 2010 kan aan deze conclusie niet afdoen. Dat geldt tevens voor de verklaring van [naam persoon verklaring] van 18 oktober 2011 ten overstaan van een medewerker van de DWI met de strekking dat eiser de hele woning op het adres [adres eiser]te [woonplaats] van hem huurde. Daarbij wijst de rechtbank erop dat [naam persoon verklaring1] later in het betreffende verhoor van 18 oktober 2011 heeft verklaard niet te weten of eiser daadwerkelijk op dat adres heeft verbleven.
2.7.
In de periode in geding bestond jegens verweerder dan ook geen recht op bijstand. Verweerder was dus bevoegd de door eiser in de periode in geding genoten bijstand in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken.
2.8.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk voorzitter,
mrs. C. Bakker en B. de Vos, leden,
in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013.
de griffier,
de voorzitter,

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB