ECLI:NL:RBAMS:2013:4892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
13.737.374-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsoverlevering en eisen van het Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2013 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de autoriteiten in Parijs, Frankrijk, op 30 augustus 2012. De opgeëiste persoon, geboren in Rusland in 1964 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich schuldig zou hebben gemaakt aan de import van namaaksigaretten vanuit China naar Frankrijk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 7 juni 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, waarbij de officier van justitie heeft betoogd dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook in Frankrijk zijn gepleegd. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2, tweede lid, onder e OLW, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelt dat de feiten duidelijk zijn omschreven in het EAB en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten voldoende is aangetoond.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de overlevering niet kan worden geweigerd op basis van de in artikel 13 OLW genoemde weigeringsgronden, aangezien de feiten mede in Frankrijk zijn begaan. De rechtbank concludeert dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering en staat deze toe. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.737374-13
RK nummer: 13/2319
Datum uitspraak: 21 juni 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 april 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 augustus 2012 door de
Procureur van de Republiekte Parijs (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Rusland) op [geboortedatum] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juni 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse en de Russische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
bevel tot aanhouding uitgereikt door de Ondervoorzitter belast met Onderzoek in de Rechtbank van Grote Aanleg te Parijs, voor de uitvoering van strafrechtelijke vervolgingen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat overlevering geweigerd dient te worden aangezien het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2, tweede lid onder e OLW. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en die in Frankrijk in de jaren 2010 en 2011 zouden zijn gepleegd, ook worden toegeschreven aan een Chinese criminele organisatie waarvan de leden deels in Duitsland zouden zijn gevestigd. De pleegplaats zou niet gerelateerd zijn aan de opgeëiste persoon en zijn vermeende rol wordt niet omschreven.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman betwist en heeft verklaard dat de raadsman in feite de verdenking die tegen de opgeëiste persoon is gerezen, heeft betwist, hetgeen niet ter beoordeling van de overleveringsrechter is. De in het EAB omschreven feiten zijn duidelijk en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon is gegeven.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer faalt. Uit de in het EAB onder e) gegeven omschrijving van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, blijkt de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten: hij wordt gezien als ‘grootste klant’ van ‘de structuur’, zijnde een criminele bende die in augustus 2010, maart 2011 en september 2011 containers nagemaakte Marlboro sigaretten vanuit China zou hebben geïmporteerd naar Frankrijk. Sinds oktober 2010 heeft hij tenminste 15.000 kartons sigaretten gekocht en de op 19 september 2011 inbeslaggenomen sigaretten zouden geheel of gedeeltelijk bestemd zijn geweest voor de opgeëiste persoon. Als pleegplaatsen worden genoemd: Herblay, Eragny, regio Val d’Oise, alle te Frankrijk.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 22, te weten:
namaak van producten en productpiraterij.
De officier van justitie heeft een faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 mei 2013 overgelegd, waarin de strafmaxima per strafbaar feit worden vermeld, maar heeft de rechtbank verzocht om overeenkomstig haar uitspraak van 12 oktober 2012,
LJNBY2645 te bepalen dat afzonderlijke vermelding van de strafmaxima in onderdeel 1 van rubriek c) van het EAB niet nodig is, indien het EAB betrekking heeft op een lijstfeit.
De rechtbank heeft in de bedoelde uitspraak onder meer het volgende overwogen:
De rechtbank stelt vast dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor het ten uitvoerleggen van een onherroepelijk vonnis (executieoverlevering). Gelet hierop overweegt de rechtbank dat artikel 8, eerste lid, onder f, van het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel alleen vermelding van een in de uitvaardigende lidstaat voor het betrokken feit geldende strafmaat vereist, indien sprake is van een vervolgingsoverlevering. In het geval sprake is van een executieoverlevering (en dus van een onherroepelijk vonnis) dient de opgelegde straf te worden vermeld.
Artikel 2, tweede lid, onder f, OLW bepaalt eveneens dat in het EAB “de opgelegde straf of maatregel, indien een onherroepelijk vonnis bestaat, of in de in de uitvaardigende lidstaat voor het betrokken feit geldende strafbedreiging” dient te worden vermeld. De rechtbank overweegt dan ook dat in geval van het bestaan van een onherroepelijk vonnis, alleen vermelding van de opgelegde straf of maatregel is vereist.
De indeling van rubriek c) van het EAB correspondeert met het onderscheid tussen vervolgingsoverlevering en executieoverlevering. In het eerste geval moet de uitvaardigende justitiële autoriteit de op het feit gestelde maximale strafbedreiging vermelden (onderdeel 1), in het tweede geval de opgelegde sanctie (onderdeel 2).
Artikel 7, eerste lid, onder a, sub 1, OLW bepaalt vervolgens ten aanzien van de zogenaamde lijstfeiten, dat dit feiten betreffen waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Artikel 7 eerste lid OLW stelt, in geval van een executieoverlevering, niet de eis dat de naleving van deze voorwaarde blijkt uit de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat door de aanduiding van het feit als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 van de OLW (hierna: lijstfeit), weergegeven in rubriek e) onder I van het EAB, de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven dat het EAB betrekking heeft op een feit ‘waarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaren’ staat. In de aanhef van rubriek e) onder I van het EAB staat immers vermeld – kort gezegd – dat als de uitvaardigende autoriteit een lijstfeit aankruist, op dat feit naar het recht van de uitvaardigende staat tenminste 3 jaar gevangenisstraf moet staan.
In het onderhavige geval strekt het EAB niet tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, maar tot strafvervolging. In een dergelijk geval eisen artikel 8, eerste lid, onder f, van het Kaderbesluit EAB en artikel 2, tweede lid, onder f, OLW de vermelding van het in de uitvaardigende lidstaat voor het betrokken feit geldende strafmaximum, zonder daarbij onderscheid te maken tussen lijstfeiten en andere feiten. Onderdeel 1 van rubriek c) van het EAB maakt evenmin zo een onderscheid. De rechtbank zal het verzoek van de officier van justitie dan ook niet inwilligen.
Volgens de in het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 mei 2013 vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW.

Standpunt verdediging.
De raadsman heeft bepleit de overlevering te weigeren en heeft daarbij een beroep gedaan op de in artikel 13, eerste lid onder b OLW bedoelde weigeringsgrond. De raadsman is primair van mening dat een goede rechtsbedeling gediend is met een berechting van de opgeëiste persoon in Duitsland.
Subsidiair heeft hij aanhouding verzocht om nadere inlichtingen te vragen aan de Franse autoriteiten over de vraag of, en zo ja hoe, de opgeëiste persoon aan Frankrijk wordt gelinkt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als primair standpunt aangevoerd dat een vordering als bedoeld in artikel 13, tweede lid OLW niet noodzakelijk is, gelet op het feit dat de feiten (mede) in Frankrijk zijn begaan.
Subsidiair heeft hij gevorderd dat afgezien zal worden van bedoelde weigeringsgrond en daartoe aangevoerd dat de vervolging in Frankrijk is aangevangen, dat de medeverdachten in Frankrijk woonachtig zijn, dat de gesmokkelde sigaretten zich op Frans grondgebied hebben bevonden en dat de rechtszitting gaande is in Frankrijk.
Oordeel rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de feiten mede in Frankrijk zijn begaan, zodat de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW niet van toepassing is.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur van de Republiekte Parijs ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2013.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B