ECLI:NL:RBAMS:2013:4805
Rechtbank Amsterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Voldoende ernstige bezwaren voor deelname aan openlijk geweld door verdachte met gerede twijfel over de rol van de verdachte
Op 24 juli 2013 vond een verhoor plaats van de verdachte in het kader van een vordering tot inbewaringstelling. De kinderrechter, mr. R. van de Water, was belast met de behandeling van de zaak. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, en er waren ook vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg aanwezig. De verdachte verklaarde dat hij een trap tegen het slachtoffer had gegeven, maar ontkende dat hij het slachtoffer tegen het hoofd had getrapt. De kinderrechter oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren waren voor deelname aan openlijk geweld, maar dat het niet vaststond of de verdachte de gebroken kaak van het slachtoffer had veroorzaakt.
De kinderrechter besloot dat er in dit stadium van het onderzoek gerede twijfel bestond over de rol van de verdachte en dat er geen gronden waren voor voorlopige hechtenis. De verdachte was een first offender en het recidiverisico werd als nihil ingeschat. De kinderrechter benadrukte dat het uiteindelijk aan de zittingsrechter was om een definitief oordeel te vellen over de zaak. De kinderrechter wees de vordering van de officier van justitie af en verzocht de raadsvrouw om haar onderzoekswensen schriftelijk in te dienen.
De kinderrechter ging niet zonder meer uit van het adagium 'samen uit, samen thuis' en hield rekening met de mogelijkheid van jeugddetentie, afhankelijk van de rol van de verdachte. De kinderrechter concludeerde dat er geen gronden waren voor voorlopige hechtenis, gezien de omstandigheden en de achtergrond van de verdachte.