ECLI:NL:RBAMS:2013:4777

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
C/13/525450 / HA ZA 12-1109
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de bank tot verhoging van de renteopslag in kredietovereenkomst

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], dat de rechtbank verklaart dat Deutsche Bank de individuele opslag in hun kredietovereenkomst niet eenzijdig mag verhogen. De kredietovereenkomst, die op 2 juni 2005 werd gesloten, betrof twee euriborleningen met een totale waarde van € 1.630.000. De rente was vastgesteld op een eenmaands Euribor plus een individuele opslag van 1,00% per jaar. In de algemene voorwaarden was echter opgenomen dat deze opslag door de bank herzien kon worden. Op 5 januari 2011 informeerde Deutsche Bank eisers dat de opslag verhoogd zou worden naar 1,5% per 1 maart 2011, wat leidde tot bezwaar van eisers.

De rechtbank oordeelde dat Deutsche Bank op basis van de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden bevoegd was om de opslag te verhogen. De rechtbank stelde vast dat de bepalingen in de algemene voorwaarden duidelijk waren en dat eisers voldoende op de hoogte waren van de mogelijkheid tot verhoging. De rechtbank verwierp de argumenten van eisers over schending van de zorgplicht, bedrog en dwaling, en concludeerde dat de verhoging van de opslag niet onredelijk was. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 juni 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/525450 / HA ZA 12-1109
Vonnis van 19 juni 2013
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats eiser 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
eisers,
advocaat mr. K.A. van Panhuis te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en Deutsche Bank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 augustus 2012 met producties;
  • de conclusie van antwoord met één productie;
  • het tussenvonnis van 19 december 2012 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 maart 2013;
  • de akte van Deutsche Bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 juni 2005 is tussen [eisers] en Deutsche Bank (toen nog ABN AMRO) een kredietovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de kredietovereenkomst). Op grond van de kredietovereenkomst zijn aan [eisers] twee 25-jarige euriborleningen ter beschikking gesteld: een aflossingsvrije lening ten bedrage van € 875.000 en een lening ten bedrage van € 755.000 (derhalve een bedrag van totaal € 1.630.000) (hierna: de leningen). Het totale bedrag is op 1 juli 2005 aan [eisers] verstrekt. De leningen worden gebruikt voor de financiering van een beleggingspand.
2.2.
Volgens de kredietovereenkomst bedraagt de rente:
“Eenmaands Euribor vermeerderd met een individuele opslag van 1,00% per jaar. Op basis van het voor de maand juni geldende Eenmaands Euribor bedraagt de rentevergoeding (inclusief de hiervoor vermelde individuele opslag) 3,10% per jaar.”
2.3.
Op de kredietovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing: de “ABN AMRO Bepalingen van toepassing op Euriborleningen (voor particulieren) van januari 2005” (hierna: de algemene voorwaarden). Artikel 5 van de algemene voorwaarden luidt als volgt:
5. Herziening individuele opslag door ABN AMRO
De in de Kredietovereenkomst vastgelegde individuele opslag kan steeds per de eerste dag van een kalendermaand door ABN AMRO worden herzien. Indien ABN AMRO daartoe overgaat, zal zij de Kredietnemer ten minste tien Werkdagen voor de laatste dag van de lopende kalendermaand de individuele opslag, die met ingang van de opvolgende kalendermaand van kracht zal zijn, schriftelijk mededelen. De Kredietnemer is bij herziening van de individuele opslag bevoegd de euriborlening op de eerste dag van een kalendermaand binnen een termijn van drie maanden na herziening van de individuele opslag in zijn geheel vervroegd terug te betalen. Ter zake van deze vervroegde aflossing is de Kredietnemer geen vergoeding verschuldigd (…).”
2.4.
Bij brief van 5 januari 2011 heeft Deutsche Bank [eisers] geïnformeerd dat de individuele opslag met ingang van 1 maart 2011 zal worden verhoogd met 0,5% tot 1,5%. In deze brief staat, voor zover van belang, ter toelichting op de verhoging het volgende vermeld:
“De financiële markten maken op dit moment een uitzonderlijke ontwikkeling door. Op korte termijn is er nog geen zicht op normalisering van de situatie op de financiële markten. Eén van de gevolgen is dat de liquiditeitspremie voor banken is gestegen, mede als gevolg van het grotendeels wegvallen van de markt waarin banken onderling geld aan elkaar lenen.
De liquiditeitspremie, die onderdeel is van de kostprijs voor banken, wordt een steeds belangrijkere component van die kostprijs. De stijging van de liquiditeitspremie is ook van toepassing op de kredieten van Deutsche Bank Nederland NV. Door het voortduren van deze ongewone situatie op de financiële markten, zijn wij nu genoodzaakt de stijging van de kostprijs gedeeltelijk aan u door te berekenen.
(…)”
2.5.
[eisers] heeft bezwaar gemaakt tegen deze verhoging, onder meer bij brief van 14 maart 2011.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank, verkort weergegeven, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
(i) verklaart voor recht dat de individuele opslag niet eenzijdig door Deutsche Bank mag worden verhoogd,
(ii) Deutsche Bank vanaf heden verbiedt de individuele opslag te verhogen en/of door te berekenen aan [eisers], op verbeurte van een dwangsom,
(iii) Deutsche Bank veroordeelt het reeds aan haar betaalde in verband met de verhoging van de individuele opslag aan [eisers] te restitueren, vermeerderd met wettelijke rente,
een en ander met veroordeling van Deutsche Bank in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen – kort weergegeven – het volgende ten grondslag.
  • a) De bepalingen over de (verhoging van de) rente geven de kern van de prestatie weer en het betreft hier derhalve een kernbeding van de kredietovereenkomst dat niet (uitsluitend) in de algemene voorwaarden mag worden opgenomen.
  • b) “Vast is vast”: [eisers] is met Deutsche Bank een vaste (rente)opslag overeengekomen. In de kredietovereenkomst staat vermeld dat de individuele opslag 1,00% per jaar is. De consument – zoals [eisers] – zal denken dat hiermee wordt bedoeld een (rente)opslag van een bepaald percentage (een vaste opslag dus). Dat in de algemene voorwaarden is opgenomen dat die vaste opslag vervolgens kan worden gewijzigd, doet hier niet aan af. [eisers] verwijst naar een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2012 (LJN BW6738).
  • c) Deutsche Bank heeft haar zorgplicht geschonden door [eisers] onvoldoende te informeren over, naar de rechtbank begrijpt, de mogelijkheid dat de individuele opslag zou kunnen worden verhoogd.
  • d) Er is sprake van bedrog, althans dwaling, omdat Deutsche Bank het bij het aangaan van de kredietovereenkomst heeft doen voorkomen dat een vaste (rente)opslag werd overeengekomen.
  • e) Artikel 5 van de algemene voorwaarden is onredelijk bezwarend voor [eisers]
  • f) Artikel 5 van de algemene voorwaarden moet buiten toepassing blijven omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
  • g) Indien de verhoging van de opslag mag worden doorberekend aan [eisers], is sprake van onvoorziene omstandigheden waardoor het voor [eisers] niet (meer) mogelijk is om onder dezelfde omstandigheden te voldoen aan de (rente)aflossingen.
3.3.
Deutsche Bank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer ter beoordeling.
Kernbeding
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat de daarin opgenomen bepalingen deel uitmaken van de kredietovereenkomst. Anders dan [eisers] betoogt, is artikel 5 van de algemene voorwaarden geen kernbeding als bedoeld in artikel 6:231 Burgerlijk Wetboek (BW). Niet alleen blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat bedingen die de modaliteiten, zelfs de belangrijkste, van de prestaties (nader) bepalen, zoals bijvoorbeeld clausules inzake prijsverhoging, niet tot de kernbedingen worden gerekend, maar ook uit artikel 6:236 i BW blijkt dat slechts een bepaalde – en dus niet iedere – bevoegdheid van de gebruiker tot prijsverhoging als onredelijk bezwarend in de wet is opgenomen. Uit de opname van deze bepaling in artikel 6:236 BW volgt tevens dat prijsbedingen als zodanig geen kernbedingen zijn en in algemene voorwaarden kunnen worden overeengekomen.
“Vast is vast”
4.3.
Ter beoordeling ligt dan de vraag voor of Deutsche Bank op grond van de bepalingen in de kredietovereenkomst de opslag in redelijkheid heeft kunnen verhogen van 1,0% naar 1,5%. In de kredietovereenkomst is bepaald dat de rente op de leningen gelijk is aan “Eenmaands Euribor vermeerderd met een individuele opslag van 1,00% per jaar”. In artikel 5 van de algemene voorwaarden – die deel uitmaken van de kredietovereenkomst – is (onder het kopje “Herziening individuele opslag door ABN AMRO”) bepaald dat de in de kredietovereenkomst vastgelegde individuele opslag steeds per de eerste dag van een kalendermaand door de bank kan worden herzien. De rechtbank is van oordeel dat deze bepaling volstrekt duidelijk is geformuleerd en dat de normaal oplettende en zorgvuldige lezer in staat moet zijn de inhoud en strekking hiervan te begrijpen. Bovendien zijn de algemene voorwaarden overzichtelijk van omvang, in een normaal lettertype afgedrukt en is de bepaling dat de individuele opslag kan worden verhoogd, gemakkelijk te vinden en niet te missen, mede door het gebruik van het “kopje”. Ook door het gebruik van de term “individuele opslag” kan bij [eisers] niet de (gerechtvaardigde) indruk zijn ontstaan dat de deze opslag “vast” was en nimmer zou worden gewijzigd. In dit opzicht wijkt dit geval ook af van de casus die voorlag in het door [eisers] aangehaalde arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2012, waarbij, anders dan hier, in de offerte was opgenomen dat het zou gaan om een “vaste opslag”. Niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is gesteld of gebleken dat tussen partijen concrete afspraken zijn gemaakt die afwijken van de bepalingen in de kredietovereenkomst. [eiser 1] heeft ter comparitie verklaard dat tijdens de besprekingen, waarin hij de financiering besprak met de regiodirecteur van de bank, [naam 1], en [naam 2], steeds is gezegd “dat de opslag 1% was en zou blijven” en dat ook in de swap-berekeningen door Deutsche Bank steeds een opslag van 1% werd gehanteerd. Voor zover de rechtbank in deze verklaring de stelling moet lezen dat – in afwijking van de schriftelijke kredietovereenkomst – volgens [eisers] de mondelinge afspraak is gemaakt dat de individuele opslag niet verhoogd zou worden, rust de bewijslast van deze stelling op [eisers] Nu echter door hem terzake geen concreet bewijsaanbod is gedaan, zal hij niet worden toegelaten tot bewijslevering.
Schending zorgplicht, bedrog en dwaling
4.4.
Zoals hiervoor is overwogen, was uit de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden zonder meer kenbaar dat Deutsche Bank de opslag mocht verhogen en wat daarvan het gevolg zou zijn. Van [eisers] mag worden verwacht dat hij alvorens het aanbod van Deutsche Bank te aanvaarden ook kennisneemt van de inhoud van de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden. Onder die omstandigheden valt niet in te zien hoe en waarover Deutsche Bank [eisers] nog nader had moeten informeren. Om die reden faalt niet alleen het beroep op schending van de zorgplicht maar ook dat op bedrog en dwaling.
Artikel 5 algemene voorwaarden vernietigbaar?
4.5.
Een beding in algemene voorwaarden is slechts vernietigbaar indien sprake is van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het beding gelet op de aard en de inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend zou zijn voor [eisers] (zie artikel 6:233 onder a BW). Dat is hier niet het geval. Dit geldt temeer daar aan [eisers] de bevoegdheid is verleend om binnen drie maanden na verhoging van de opslag over te gaan tot vervroegde aflossing van het krediet zonder dat daar een vergoeding voor behoeft te worden betaald. Uit het enkele feit dat Deutsche Bank zich de vrijheid tot verhoging van de opslag heeft voorbehouden volgt niet dat het beding reeds daarom onredelijk bezwarend is. Overige feiten en omstandigheden waaruit zulks zou kunnen volgen zijn door [eisers] niet gesteld.
Onvoorziene omstandigheden
4.6.
Ook de (blote) stelling dat sprake is van onvoorziene omstandigheden waardoor het voor [eisers] niet (meer) mogelijk is om onder dezelfde omstandigheden te voldoen aan de (rente)aflossingen, kan [eisers] niet baten. Allereerst geldt dat [eisers] bij het aangaan van de kredietovereenkomst rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de rente zou kunnen stijgen. Hij was immers een variabele rente overeengekomen zodat het enkele feit dat de rente is gestegen (als dat al het geval is) niet kan worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid. Voorts had [eisers] op het moment dat de opslag werd verhoogd – overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de algemene voorwaarden – de leningen kunnen aflossen en/of een ander rentetarief met Deutsche Bank kunnen overeenkomen.
Conclusie
4.7.
De slotsom is dat Deutsche Bank op grond van de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst bevoegd was en is de (rente)opslag te verhogen van 1,0% naar 1,5%. Deutsche Bank heeft in haar brief van 5 januari 2011 voldoende toegelicht waarom zij in dit geval tot verhoging van de opslag is overgegaan. De door Deutsche Bank naar voren gebrachte argumenten komen de rechtbank ook niet onjuist of onredelijk voor. Dat zij hiermee ten onrechte haar (ondernemers)risico op [eisers] zou hebben afgewenteld is niet juist. Partijen zijn immers overeengekomen dat Deutsche Bank deze bevoegdheid toekwam. Al het voorgaande brengt tevens mee dat niet kan worden aangenomen dat artikel 5 van de algemene voorwaarden buiten toepassing moet blijven omdat verhoging van de opslag in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Nu geen van de daartoe aangedragen gronden de vorderingen kunnen dragen, zullen deze worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Deutsche Bank worden begroot op:
  • griffierecht €  575,-
  • salaris advocaat
Totaal €  1.705,-

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Deutsche Bank tot op heden begroot op € 1.705,-,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2013.