ECLI:NL:RBAMS:2013:4769

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
AMS 12-2586
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten met betrekking tot de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector en staatssteun

In deze zaak hebben eiseressen, bestaande uit verschillende naamloze en besloten vennootschappen, een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betreft documenten die verband houden met de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector en staatssteun, waaronder correspondentie en verslagen uit de periode 2000-2001. Verweerder, de minister van Economische Zaken, heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun verzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om de gevraagde documenten te achterhalen. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de reikwijdte van het Wob-verzoek zoals door verweerder gepresenteerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit I vernietigd voor zover het betrekking heeft op de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken, en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseressen en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/2586

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

de naamloze vennootschap GDF SUEZ Energie Nederland N.V., gevestigd te Zwolle,

de besloten vennootschap NUON Power Generation B.V., gevestigd te Utrecht,

de naamloze vennootschap E.ON Benelux N.V., gevestigd te Rotterdam,

de besloten vennootschap RWE Supply & Trading Netherlands B.V., gevestigd te Eindhoven,

de besloten vennootschap Delta Energy B.V., gevestigd te Middelburg,

de besloten vennootschap B.V. Nederlands Elektriciteit Administratiekantoor, gevestigd te Arnhem,
gezamenlijk te noemen: eiseressen,
(gemachtigde mr. B. Verheij),
en

de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

thans de minister van Economische zaken,verweerder,
(gemachtigde mr. C.H.M. Kraakman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseressen tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij het besluit van 18 september 2012 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd en de informatie in de documenten 47h en 47i gedeeltelijk openbaar gemaakt.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2013. Eiseressen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [naam werknemer verweerder], werkzaam als [functie werknemer verweerder] bij verweerder.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De gemachtigde van eiseressen heeft verweerder op 25 juli 2011 verzocht om op grond van de Wob de volgende stukken te verstrekken:
1.
alle correspondentie, verslagen, e-mails en andere documentatie uit 2000/2001, in het bijzonder, maar niet beperkt tot de periode 1 november 2000 tot en met
28 februari 2001, die betrekking hebben op:
a. (overleg over) (de effecten van) amendementen 17 en/of 23 en/of 33 (publicatienummer 27 250) bij de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector (OEPS), die een verplichting behelzen voor (de rechtsvoorgangers van) eiseressen om capaciteit vrij te maken op de landgrensoverschrijdende verbindingen en om een vergoeding te betalen voor de resterende prioritaire importcapaciteit;
b. (overleg over) (het ontwerp van) een betalingsregeling en/of betalingsverplichting voor de resterende importcapaciteit;
c. iedere vorm van overleg over een verzachting van/compensatie voor/verrekening van de nadelige effecten van bovengenoemde amendementen voor (de rechtsvoorgangers van) eiseressen en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting voor de resterende prioritaire importcapaciteit;
d. de gevolgen van de amendementen 17 en/of 23 en/of 33 bij de OEPS voor het akkoord tussen (de rechtsvoorgangers van) eiseressen en de Staat der Nederlanden d.d. 10 oktober 2000 (de “afspraken met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector en tot het aandeelhouderschap van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet TenneT B.V., zoals daarover regels zijn vervat in wetsvoorstel 27 250”);
2.
alle documenten, verslagen, correspondentie, e-mails etc. die verband houden met en gevolgd zijn op dan wel voorafgegaan zijn aan de mededeling van de Nederlandse regering – al dan niet via de PV – aan de Europese Commissie bij brief van
18 december 2000 (met kenmerk 111801 betreffende “Staatssteun N579/98, aanvullende informatie in antwoord op de brief van 21 november 2000 D/55740”);
3.
de volgende mededeling van de minister van Economische Zaken bij brief van
24 januari 2001 (Kamerstukken II 25 097, nr. 43): “
Voorts wordt met het oog op de invoering van bovengenoemde artikelleden met name de daarvoor te hanteren betalingssystematiek in de komende weken nog nader uitgewerkt.”
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het Wob-verzoek van eiseressen gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft overwogen dat ten aanzien van het verzoek van eiseressen 49 documenten voorhanden zijn. De documenten 4-6, 9-10, 12-15, 17-20, 22-25, 27-29, 31, 33-36, 38-39 hebben onderdeel uitgemaakt van het besluit van 25 april 2008 op een eerder Wob-verzoek van eiseressen van 20 maart 2008. Voor zover er geen uitzonderingsgronden op basis van de artikelen 10 en 11 van de Wob van toepassing waren, zijn deze documenten destijds openbaar gemaakt, waardoor verweerder deze niet nogmaals heeft bijgevoegd. Ten aanzien van de documenten die destijds geweigerd zijn, heeft verweerder het Wob-verzoek als een herhaalde aanvraag beschouwd. Verweerder heeft overwogen dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat hij zijn eerdere besluit zou moeten herzien. Voor wat betreft de documenten die verweerder wel openbaar heeft gemaakt, heeft hij gelet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob in die documenten de namen en telefoonnummers van de verschillende betrokkenen onleesbaar gemaakt. Verweerder heeft dit gedaan omdat openbaarmaking van die gegevens niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Verder heeft verweerder overwogen dat in de stukken 3, 32, 40 en 46 persoonlijke beleidsopvattingen aanwezig zijn. Voor zover er naast die persoonlijke beleidsopvattingen sprake is van feiten, is verweerder van mening dat deze zodanig zijn verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat zij niet meer zelfstandig leesbaar zijn. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob zijn die stukken in hun geheel niet door verweerder openbaar gemaakt.
1.3.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseressen gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft de documenten die niet volledig zijn verstrekt opnieuw beoordeeld. Hieruit is gebleken dat een deel van de informatie als feitelijke informatie kan worden aangemerkt en aan de hand daarvan is het weglakken van informatie in een aantal documenten opnieuw uitgevoerd. Ook zijn er enkele documenten bij de inventarisatie aangetroffen die niet in het primaire besluit waren opgenomen maar wel onder het Wob-verzoek vallen. Deze documenten heeft verweerder in de inventarisatielijst bij het bestreden besluit I opgenomen en beoordeeld. Een deel van het primaire besluit heeft verweerder dan ook herroepen en daarnaast heeft verweerder alsnog enkele documenten verstrekt. Voor het overige heeft verweerder de door eiseressen verzochte informatie geweigerd.
1.4.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd door de documenten 47h en 47i alsnog gedeeltelijk openbaar te maken. Verweerder heeft overwogen dat het verstrekken van de telefoonnummers, e-mailadressen en handtekeningen achterwege blijft, omdat het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waardoor die informatie op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob niet wordt verstrekt.
1.5.
Eiseressen hebben – kort samengevat – aangevoerd dat verweerder gelet op de inventarisatielijst een aanzienlijk aantal documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, niet bij de beoordeling heeft betrokken en daarom ook ten onrechte niet heeft verstrekt. Het bestreden besluit I is dan ook onjuist c.q. onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Daarnaast hebben eiseressen aangevoerd dat het primaire besluit vrijwel geen motivering kent en dat de motivering in het bestreden besluit (nog steeds) zodanig beperkt en vaag is dat niet kan worden beoordeeld in hoeverre verweerder terecht heeft besloten dat de uitzonderingsgronden uit de Wob in de weg staan aan (gehele) openbaarmaking van de gevraagde documenten. Eiseressen hebben de rechtbank, indien deze niet zelf in de zaak zou kunnen voorzien, verzocht om verweerder met toepassing van de bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen om de inventarisatielijst aan te vullen en het bestreden besluit alsnog te motiveren. Voorts hebben eiseressen aangevoerd dat verweerder met betrekking tot de documenten 34, 36a en 38 onterecht artikel 4:6 van de Awb heeft toegepast, omdat dit haaks staat op wat van een zorgvuldig handelend bestuursorgaan mag worden verwacht en geen enkel doel dient. Volgens eiseressen zou het voor de hand hebben gelegen om het volledige Wob-verzoek in behandeling te nemen, ook al hebben zich in de tussentijd geen nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan. Als een derde het Wob-verzoek zou doen, dan zou alsnog een geheel nieuw besluit moeten worden genomen dat op de documenten ziet die onder de reikwijdte van het besluit uit 2008 vallen, aldus eiseressen.
2.
De rechtbank gaat uit van het volgende wettelijke kader.
2.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking.
2.3.
Op grond van artikel 1 van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
(…)
intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
(…)
persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;
(…).
2.4.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wob vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wob verzoekt het bestuursorgaan, indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
2.5.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Op grond van artikel 10, derde lid, van de Wob is het tweede lid, aanhef en onder e, niet van toepassing voorzover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.
2.6.
Op grond van artikel 11, eerste lid, Wob wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat zij voorafgaand aan de zitting heeft vastgesteld dat zij gelet op artikel 8:7 van de Awb onbevoegd is om onderhavige zaak te behandelen, nu het in deze zaak gaat om een besluit van de centrale overheid en eiseressen geen zetel in het arrondissement van Amsterdam hebben. Eveneens voorafgaand aan de zitting zijn partijen hiervan op de hoogte gesteld. Ter zitting hebben partijen ingestemd met de behandeling van de zaak door deze rechtbank.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat zij met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis heeft genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten en overweegt daartoe als volgt.
3.3.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dat dit besluit niet geheel tegemoet komt aan het beroep van eiseressen. Het beroep van eiseressen ten aanzien van de gedeeltelijke weigering documenten openbaar te maken wordt dan ook, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
3.3.2.
Het bestreden besluit II bevat een wijziging c.q. aanvulling van de besluitvorming ten aanzien van het Wob-verzoek van eiseressen, nu bij dit besluit de documenten 47h en 47i alsnog gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt. Daarnaast heeft verweerder ter zitting nog een deel van document 46 openbaar gemaakt, zodat ook dit als een wijziging c.q. aanvulling van de besluitvorming kan worden aangemerkt. Het bestreden besluit I komt dan ook wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking voor zover dit betrekking heeft op de weigering tot gedeeltelijke openbaarmaking van de documenten 46, 47h en 47i. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I dan ook gegrond verklaren.
3.3.3.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseressen redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met het ingestelde beroep tegen het bestreden besluit I. De rechtbank begroot deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursprocesrecht op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 472,- per punt, wegingsfactor 1). Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht aan hen dient te vergoeden.
3.3.4.
De rechtbank zal voorts beoordelen of de gedeeltelijke weigering om de overige documenten (gedeeltelijk) openbaar te maken in rechte stand kan houden en overweegt daartoe als volgt.
Beoordeling van het bestreden besluit I
Reikwijdte van het Wob-verzoek
3.4.1.
Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder niet alle documenten die onder de reikwijdte van hun Wob-verzoek vallen bij de beoordeling heeft betrokken en daarom ook ten onrechte niet heeft verstrekt. In dit verband hebben eiseressen verwezen naar openbaar gemaakte documenten waaruit volgens hen blijkt dat er meer documenten zouden moeten zijn.
3.4.2.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wob wordt de omvang van het verzoek bepaald door de inhoud van het verzoek zelf. Vervolgens is in artikel 3, vierde lid, van de Wob bepaald dat indien een verzoek te algemeen is geformuleerd, het bestuursorgaan de verzoeker(s) zo spoedig mogelijk verzoekt het verzoek te preciseren en hem daarbij behulpzaam te zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het Wob-verzoek van eiseressen voldoende duidelijk was. In geschil is of verweerder dat verzoek voldoende ruim heeft kunnen opvatten.
3.4.3.
Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat een deel van de documenten waar eiseressen op doelen geen relatie heeft met de in het Wob-verzoek genoemde amendementen of de andere door eiseressen gevraagde documenten. Volgens verweerder vallen deze documenten dan ook buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek en zijn zij niet relevant.
3.4.4.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseressen hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan verweerders ter zitting gegeven toelichting met betrekking tot de reikwijdte van het Wob-verzoek. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat de inventarisatielijst niet compleet zou zijn.
3.4.5.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat een deel van de door eiseressen gevraagde documenten niet in het werksysteem dan wel in de archieven van het ministerie zijn aangetroffen. Volgens verweerder beschikt hij dan ook niet over de gevraagde informatie en kan hij deze daarom niet verstrekken.
3.4.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag, voor zover openbaarmaking wordt verzocht van documenten die niet bij het bestuursorgaan berusten maar aldaar hadden behoren te berusten, van het bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen. Het is in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om het tegendeel aannemelijk te maken, wanneer een bestuursorgaan na onderzoek stelt dat een document niet bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2013, LJN: BZ3373). De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om de door eiseressen gevraagde documenten te achterhalen uit het werksysteem of het archief van de minister. Eveneens is hierbij van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat in de betreffende documenten wordt verwezen naar gesprekken, waarvan mogelijk geen aantekeningen zijn gemaakt, zodat daarvan geen documenten aanwezig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet beschikt over de gevraagde documenten. De enkele stelling dat in stukken naar een ander stuk wordt verwezen, leidt – gelet op de inspanningen die verweerder heeft geleverd – niet tot de verplichting om nog verder onderzoek te doen dan reeds door verweerder is gedaan. De beroepsgrond van eiseressen dat verweerder niet alle documenten bij zijn beoordeling heeft betrokken en daardoor ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt, slaagt niet.
Toepassing artikel 4:6 van de Awb
3.5.1.
Eiseressen hebben verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte op een deel van de gevraagde documenten artikel 4:6 van de Awb heeft toegepast. Volgens eiseressen had het voor de hand gelegen om op het gehele Wob-verzoek te reageren.
3.5.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling voortvloeit dat, indien na een eerder geheel of gedeeltelijk afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2012, LJN: BV8748).
3.5.3.
De rechtbank stelt vast dat niet tussen partijen in geschil is dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden geen sprake is. Nu hier niet van is gebleken en zich evenmin een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, is er geen plaats voor een rechterlijke toetsing van het besluit van 25 april 2008 voor zover dat ziet op de niet openbaar gemaakte documenten. De stelling van eiseressen dat indien een derde hetzelfde Wob-verzoek zou doen, verweerder zou moeten beslissen op de onder de reikwijdte van het in 2008 gedane Wob-verzoek vallende documenten, doet aan het voorgaande niet af. De beroepsgrond van eiseressen slaagt dan ook niet.
Motivering van de uitzonderingsgronden
3.6.1.
Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder de uitzonderingsgronden onzorgvuldig heeft toegepast. In dit verband hebben eiseressen gewezen op de documenten 21, 23, 37 en 37a, waarin bepaalde passages zijn weggelakt die in andere documenten wel openbaar zijn gemaakt.
3.6.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de inconsequenties bij het weglakken zijn veroorzaakt door de omvang van het werk en de snelheid om op het verzoek te beslissen. Verweerder heeft daarnaast ter zitting toegelicht dat er weinig is weggelakt en dat het voornamelijk om bedragen gaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft toegelicht waardoor de inconsequenties in een aantal documenten zijn ontstaan. Hierin ziet de rechtbank echter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de uitzonderingsgronden onzorgvuldig heeft toegepast. De rechtbank kan hieraan dan ook niet de consequentie verbinden die eiseressen zouden willen zien.
3.6.3.
Eiseressen hebben voorts aangevoerd dat verweerder de gedeeltelijke weigering tot openbaarmaking van de documenten 40, 40a, 43 en 47e op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te algemeen en onduidelijk heeft gemotiveerd. Volgens eiseressen is onbekend wie de personen of rechtspersonen dan wel derden zijn van wie de belangen door openbaarmaking zouden worden geschaad en of die belangen opwegen tegen het (grote) belang van openbaarheid. Verweerder heeft zonder nadere motivering aangenomen dat sprake is van onevenredige benadeling, aldus eiseressen.
3.6.4.
Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat hij de weigering van de documenten 40, 40a, 43 en 47e niet uitgebreider kan motiveren zonder dat de inhoud van de weggelakte informatie ter sprake komt. Daarnaast is het volgens verweerder niet mogelijk om de identiteit van de betrokken personen, rechtspersonen of derden prijs te geven zonder daarmee schade te berokkenen aan die partijen.
3.6.5.
De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob heeft geweigerd de documenten 40 en 40a geheel openbaar te maken. Voor wat betreft document 43 is de rechtbank van oordeel dat de weigering om dit document geheel openbaar te maken in ieder geval op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, en artikel 11 van de Wob kan worden gestoeld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten tot gedeeltelijke openbaarmaking van document 47e op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob en dit voldoende heeft gemotiveerd.
3.6.6.
Tot slot hebben eiseressen aangevoerd dat verweerder het gebruik van de uitzonderingsgrond uit artikel 11 van de Wob met betrekking tot de documenten 32, 40, 43 en 46 onjuist en onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiseressen is niet gemotiveerd of over de persoonlijke beleidsopvattingen informatie kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm en of degene die de opvatting heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, ermee instemt dat de informatie tot personen herleidbare vorm wordt verstrekt. Ook heeft verweerder verzuimd een nadere motivering te geven voor zijn besluit dat document 32 een document voor intern beraad is. Ter zitting hebben eiseressen hier nog aan toegevoegd dat verweerder in dit kader geen belangenafweging heeft gemaakt.
3.6.7.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseressen ter zitting de onderbouwing van verweerder ten aanzien van document 32 ongemoeid hebben gelaten, zodat dit document verder onbesproken blijft. Voor wat betreft de documenten 40, 43 en 46 is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het documenten voor intern beraad betreft waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen.
3.6.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit I in rechte stand kan houden voor zover dit niet ziet op de weigering de documenten 46, 47h en 47i gedeeltelijk openbaar te maken.
Beoordeling van het bestreden besluit II
3.7.
De rechtbank stelt vast dat eiseressen noch schriftelijk noch ter zitting specifieke beroepsgronden hebben aangevoerd ten aanzien van het bestreden besluit II. Hoewel eiseressen geen specifieke beroepsgronden ten aanzien van de gedeeltelijke openbaarmaking van de documenten 47h en 47i hebben aangevoerd, heeft de rechtbank in de algemene gronden van eiseressen aanleiding gezien het beroep ruimer op te vatten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de gedeeltelijke openbaarmaking van die documenten op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob voor onjuist te houden. Het beroep tegen het bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard.
ConclusieDe rechtbank stelt vast dat eiseressen noch schriftelijk noch ter zitting expliciete beroepsgronden ten aanzien van het bestreden besluit II hebben aangevoerd. Gelet op de algemene beroepsgronden van eiseressen heeft de rechtbank het beroep ruimer opgevat. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen aanleiding om de gedeeltelijke openbaarmaking van de documenten 47h en 47i op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob voor onjuist te houden. Het beroep tegen het bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Conclusie
3.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank, gelet op rechtsoverweging 3.3.2, het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond zal verklaren en dat besluit zal vernietigen voor zover dat ziet op de weigering de documenten 46, 47h en 47i gedeeltelijk openbaar te maken. De rechtbank zal het beroep ten aanzien van het bestreden besluit II ongegrond verklaren. Voor toepassing van de bestuurlijke lus ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I voor zover dit ziet op de weigering de documenten 46, 47h en 47i gedeeltelijk openbaar te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht van
€ 310,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 944,-, te betalen aan eiseressen;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, mrs. J.W. Vriethoff en
S.E. Reichert, leden, in aanwezigheid van mr. L.M. van der Zee, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB