ECLI:NL:RBAMS:2013:4736

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
AMS 12-5226
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en wijziging van vervangingsvergunning voor woonboot in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, en verweerder over de intrekking en wijziging van een vervangingsvergunning voor een woonboot. Eiser had in 2008 een aanvraag ingediend voor een vervangingsvergunning voor de woonboot '[naam woonboot1]'. Na een aantal negatieve adviezen van de welstandscommissie en wijzigingen in de aanvraag, werd op 12 mei 2009 een vervangingsvergunning verleend voor de vervangingsboot '[naam woonboot2]'. In 2012 heeft verweerder echter besloten om de vergunning met terugwerkende kracht te wijzigen, waarbij een andere blauwdruk (blauwdruk II) werd toegevoegd aan de vergunning. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat verweerder niet bevoegd was om de vergunning te wijzigen en dat er sprake was van rechtsverwerking.

De rechtbank oordeelde dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een eerder besluit dat als onjuist wordt beschouwd, in te trekken of te wijzigen, mits dit niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot wijziging van de vervangingsvergunning. Eiser mocht uit eerdere communicatie van verweerder afleiden dat er niet meer gehandhaafd zou worden conform de gewijzigde blauwdruk II. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/5226

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. X. Visscher,
en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. C.R. Waal.

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 12 mei 2009, waarbij aan eiser een vervangingsvergunning is verleend voor het vervangen van de woonboot ‘[naam woonboot1]’ door een nieuw te bouwen woonboot met de daarbij gevoegde tekening nr. 2 (hierna: blauwdruk I), gewijzigd met terugwerkende kracht, zodanig dat vanaf 12 mei 2009 bij de vervangingsvergunning tekening nr. 3 (hierna: blauwdruk II) als bijlage wordt gevoegd.
Eiser heeft, met instemming van verweerder, tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon1] en [persoon2].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Op 22 januari 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een vervangingsvergunning voor de woonboot ‘[naam woonboot1]’.
1.2.
Op 26 maart 2008 en op 28 mei 2008 heeft de Commissie voor welstand en monumenten (hierna: de welstandscommissie) verweerder een negatief advies gegeven voor het verlenen van een vergunning. Bij brief van 17 juni 2008 heeft verweerder aan eiser zijn voornemen om de vergunning te weigeren kenbaar gemaakt.
1.3.
Op 11 augustus 2008 heeft eiser de aanvraag gewijzigd en als bijlage bij de wijziging blauwdruk I bijgevoegd. Op 24 september 2008 heeft de welstandcommissie opnieuw een negatief advies uitgebracht. Bij brief van 13 oktober 2008 heeft verweerder eiser zijn voornemen kenbaar gemaakt om de vervangingsvergunning te weigeren.
1.4.
Bij brief van 1 februari 2009 heeft eiser de aanvraag opnieuw gewijzigd. Bij deze wijziging heeft eiser blauwdruk II ingediend. Op 25 maart 2009 heeft de welstandscommissie verweerder kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen deze gewijzigde aanvraag.
1.5.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft verweerder eiser een vervangingsvergunning verleend voor het vervangen van de woonboot ‘[naam woonboot1]’ op de ligplaats [ligplaats1] te [ligplaats2] door een nieuw te bouwen woonboot ‘[naam woonboot2]’ ([naam woonboot2]). In het besluit is onder meer vermeld dat verweerder op 3 februari 2009 aangepaste tekeningen heeft ontvangen en dat de welstandscommissie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de aangepaste aanvraag.
1.6.
Eiser is vervolgens tot bouw van [naam woonboot2] overgegaan. In november 2011 heeft eiser [naam woonboot2] naar de ligplaats aan de [ligplaats1] verplaatst, om daar verder af te (doen) bouwen.
1.7.
Verweerder heeft bij brief van 14 december 2011 kenbaar gemaakt het voornemen te hebben om tot bestuursdwang over te gaan. Eiser heeft hierop een zienswijze ingediend.
1.8.
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat [naam woonboot2] niet in overeenstemming is met de aan eiser verleende vervangingsvergunning.
1.9.
Op 9 februari 2012 hebben eiser en zijn gemachtigde op het kantoor van verweerder het dossier ingezien en geconstateerd dat eiser bij het besluit van 12 mei 2009 blauwdruk I in plaats van blauwdruk II is toegezonden. Hierop heeft op 17 februari 2012 een gesprek plaatsgevonden.
1.10.
Bij besluit van 24 februari 2012 heeft verweerder de last onder dwangsom ingetrokken. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat gebleken is dat bij het aan eiser verzonden besluit van 20 mei 2009 abusievelijk blauwdruk I in plaats van blauwdruk II is aangehecht. In het besluit staat onder meer het volgende opgenomen:
“Wij merken echter wel op dat inmiddels is geconstateerd dat woonboot [naam woonboot2] ook niet conform de tekening is gebouwd welke aan [persoon3] met de vervangingsvergunning op 20 mei 2009 is verzonden. Wij zullen derhalve nog onderzoeken welke vervolgstappen er genomen dienen te worden.”
1.11.
Bij brief van 12 maart 2012 heeft verweerder eiser opnieuw een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kenbaar gemaakt. In de brief staat onder meer het volgende opgenomen:
“Bestudering van de tekening welke samen met de vervangingsvergunning van 12 mei 2009 (verzonden op 20 mei 2009) aan uw cliënt is verstuurd, wijst uit dat uw cliënt ook niet conform deze tekening woonboot ‘[naam woonboot1]’ heeft vervangen door woonboot ‘[naam woonboot2]’. Wij menen dan ook dat er nog steeds in afwijking van een vervangingsvergunning is verbouwd.
Op de volgende punten is er in afwijking van de vervangingsvergunning gebouwd:
(...)
Gelet op het vorenstaande wordt opgemerkt dat woonboot “[naam woonboot2]” op een aantal essentiële punten niet voldoet aan de verleende vervangingsvergunning en bijbehorende tekening. Door de uitstraling, de hoekige vormen en het ontbreken van slanke lijnen welke inherent zijn aan een schip, is er hier geen sprake van een (woon)schip, zoals bedoeld in het vigerende beleid. (...)
Wij zijn voornemens uw cliënt een last onder dwangsom op te leggen (...). De inhoud van deze last zal luiden dat uw cliënt binnen een termijn van twee maanden, ingaande vanaf datum verzending van de last onder dwangsom, woonboot “[naam woonboot2]” in overeenstemming dient te brengen met de op 12 mei 2009 ( verzonden op 20 mei 2009) verleende vervangingsvergunning. (...)”
1.12.
Eiser heeft op dit voornemen een zienswijze ingediend.
1.13.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 12 mei 2009, waarbij aan eiser een vervangingsvergunning is verleend voor het vervangen van de woonboot ‘[naam woonboot1]’ door een nieuw te bouwen woonboot met de daarbij gevoegde blauwdruk I, gewijzigd met terugwerkende kracht, zodanig dat vanaf 12 mei 2009 bij de vervangingsvergunning blauwdruk II als bijlage wordt gevoegd.
1.14.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om rechtstreeks beroep.
2.
Wettelijk kader
2.1.
In artikel 1.2.8. van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: de Verordening) is het volgende bepaald:
1.
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt overeenkomstig een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een termijn, binnen een redelijke termijn;
c. op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten intrekking of wijziging nodig is vanwege een belang, of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
d. de aan de vergunning of ontheffing gestelde voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen.
2.
Intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a, kan met terugwerkende kracht geschieden.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op voorschriften of beperkingen als bedoeld in artikel 1.2.6, tweede lid.
3.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat partijen hebben ingestemd met een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank acht de zaak hiervoor niet kennelijk ongeschikt.
3.3.
Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Volgens eiser heeft verweerder geen bevoegdheid tot intrekken of wijzigen van een begunstigende beschikking als de onderhavige. In artikel 1.2.8 van de Verordening is expliciet bepaald wanneer een vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd. Nu het bestreden besluit niet aan de voorwaarden van dat artikel voldoet, was verweerder niet bevoegd de vervangingsvergunning te wijzigen of in te trekken, aldus eiser.
3.3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bij het besluit van 12 mei 2009 aangehechte blauwdruk I onderdeel uitmaakt van dit besluit. Op het moment dat bleek dat verweerder bij het besluit abusievelijk de verkeerde blauwdruk had gevoegd, zag verweerder zich genoodzaakt om een herzieningsbesluit te nemen. Eiser heeft terecht aangevoerd dat in artikel 1.2.8. van de Verordening niet is voorzien in de situatie als hier aan de orde. De aanpassing van een vervangingsvergunning met terugwerkende kracht vanwege het bijvoegen van een onjuiste tekening is immers niet te scharen onder één van de in artikel 1.2.8 genoemde gronden tot intrekking of wijziging. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd moet worden geacht een eerder genomen besluit dat naar zijn opvatting onjuist moet worden geacht, alsnog in te trekken of te wijzigen, mits het gebruikmaken van die bevoegdheid niet in strijd komt met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De omstandigheid dat er in de Verordening gronden voor wijziging en intrekking zijn opgenomen, maakt naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet dat verweerder daarbuiten geen bevoegdheid heeft om tot intrekking of wijziging over te gaan. De bevoegdheid om in dit geval een vervangingsvergunning met een (evidente) fout te herstellen, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid uit de bevoegdheid tot toekenning van de vervangingsvergunning. De beroepsgrond van eiser faalt.
3.4.
Eiser heeft subsidiair aangevoerd dat er sprake is van rechtsverwerking en dat verweerder vanwege het bij hem gewekte vertrouwen niet mocht intrekken, althans niet zonder de schade te vergoeden. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat hij er ruim drie jaar na het verlenen van de vergunning niet op bedacht hoefde te zijn dat verweerder zou overgaan tot aanpassing van de vergunning. Daarbij komt dat verweerder reeds op 17 februari 2012 heeft geconstateerd dat er een fout was gemaakt, terwijl verweerder pas een half jaar later is overgegaan tot aanpassing van het besluit van 12 mei 2009. Door het intrekken van de last onder dwangsom en het voornemen tot handhaving conform blauwdruk I, is bij hem het vertrouwen gewekt dat er niet meer gehandhaafd zou worden conform blauwdruk II. Tijdens het gesprek van 17 februari 2012 is eiser meegedeeld dat hij ervan uit kon gaan dat blauwdruk I vergund was. Daarnaast heeft eiser nog erop gewezen dat hij door de fout van verweerder schade lijdt. Deze schade is onder meer gelegen in dubbele woonlasten, terwijl er met het aanpassen aan blauwdruk II een bedrag van € 300.000,- gemoeid zal zijn.
3.4.1.
Bij de beoordeling of verweerder in het geval van eiser, gelet op de beginselen van behoorlijk bestuur (meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel), in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot wijziging van de vervangingsvergunning, acht de rechtbank in het bijzonder de volgende omstandigheden van belang. Verweerder is bij brief van 24 februari 2012 overgegaan tot de intrekking van de last onder dwangsom. Hieruit kan worden afgeleid dat verweerder op dat moment niet tot handhaving van blauwdruk II wenste over te gaan. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 12 maart 2012 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kenbaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiser uit de bewoording van deze brieven (zoals hiervoor onder 1.10 en 1.11 weergegeven) afleiden dat verweerder niet meer zou handhaven conform blauwdruk II, maar op grond van blauwdruk I. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat hij ten tijde van die brieven inderdaad van plan was te gaan handhaven op grond van blauwdruk I. Pas enige tijd later besloot verweerder het bestreden besluit alsnog aan te passen door alsnog blauwdruk II aan de vervangingsvergunning te verbinden. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van eiser worden gebracht. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat eiser – nadat hij de voornoemde brieven van verweerder had ontvangen – verder is gegaan met de bouw van de boot conform blauwdruk I. Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, en gelet op de verstrekkende financiële gevolgen voor eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot aanpassing van de vervangingsvergunning gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
3.5.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard zal de rechtbank verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen in de kosten die eiser voor het instellen van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 944,00 (een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 472,00 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 156,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter, mrs. H.G. Schoots en M. Singeling, leden, in aanwezigheid van mr. C.E. Ganzeboom, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.
de griffier
de voorzitter
is verhinderd te tekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB