In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, en verweerder over de intrekking en wijziging van een vervangingsvergunning voor een woonboot. Eiser had in 2008 een aanvraag ingediend voor een vervangingsvergunning voor de woonboot '[naam woonboot1]'. Na een aantal negatieve adviezen van de welstandscommissie en wijzigingen in de aanvraag, werd op 12 mei 2009 een vervangingsvergunning verleend voor de vervangingsboot '[naam woonboot2]'. In 2012 heeft verweerder echter besloten om de vergunning met terugwerkende kracht te wijzigen, waarbij een andere blauwdruk (blauwdruk II) werd toegevoegd aan de vergunning. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat verweerder niet bevoegd was om de vergunning te wijzigen en dat er sprake was van rechtsverwerking.
De rechtbank oordeelde dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een eerder besluit dat als onjuist wordt beschouwd, in te trekken of te wijzigen, mits dit niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot wijziging van de vervangingsvergunning. Eiser mocht uit eerdere communicatie van verweerder afleiden dat er niet meer gehandhaafd zou worden conform de gewijzigde blauwdruk II. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.