Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
EWI houdt zich bezig met de verkoop van flessenwater. Zij heeft toestemming gekregen van UNHCR om op de verpakking van het door haar verspreide water het logo van UNHCR te plaatsten, in ruil waarvoor zij heeft toegezegd haar nettowinst af te dragen aan UNHCR.
Lets hope Upstream registered in time the name and logo to avoid more problems.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Er is toen overeengekomen tussen EWE en Upstream, dat Upstream de (beeld)merken zou ontwerpen en daarvoor in plaats van betaling de merkrechten zou verkrijgen en dat EWE de eerste vijf jaar om niet een licentie voor het gebruik van de merken zou krijgen en daarna tegen betaling van de in de overeenkomst genoemde vergoeding.
cash flow crunch” en schrijft “[we]
are still desperately short of cash for US production”. Dat en wanneer de situatie wezenlijk anders is geworden, is door EWI niet – voldoende onderbouwd – gesteld. Voor zover al moet worden aangenomen dat EWI geen expliciete toestemming heeft gegeven, zijn door EWI onvoldoende omstandigheden aangevoerd om aan te nemen dat Upstream op die momenten te kwader trouw (in de zin van de richtlijn en het verdrag) handelde. De wetenschap van het gebruik van het overeenstemmende Canadese merk door EWI is daartoe immers – zeker in deze omstandigheden – niet voldoende. Niet gesteld of gebleken is dat de merken door Upstream zijn gedeponeerd in de periode dat [naam 4] en [naam 3] EWE al hadden verlaten of daartoe de intentie al hadden. De stellingen van EWI omtrent het handelen van [naam 3] en [naam 4] in de relatie tussen EWE en UNCHR zijn niet relevant voor de vraag of het depot te kwader trouw geschiedde.
all Information supplied by EWI[..]
shall remain EWI’s property” en “
all graphic design materials, logos, artwork[..]
produced by EWI or produced of paid for by EWE is the property of EWI and not that of the employee”. De rechtbank overweegt als volgt. De overeenkomst waaraan Upstream de bevoegdheid ontleende om de merken te registreren (zie onder 2.8) is door [naam 4] en [naam 3] ondertekend. De stelling dat (slechts) [naam 4] niet bevoegd was om op dit punt EWE te vertegenwoordigen, is daarom niet voldoende om de rechtsgeldigheid van de gestelde overeenkomst aan te tasten. Dat deze overeenkomst vals zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. Evenmin is onderbouwd dat uit de bepaling in de arbeidscontracten van [naam 4] en [naam 3] volgt dat zij niet bevoegd waren om EWE te vertegenwoordigen en Upstream te machtigen de merken te registreren, te meer niet nu EWI – blijkens de e-mail van [naam 6] – tenminste op de hoogte was van die intentie.