4.3.1Feiten en omstandigheden
Uit de hierna als bijlage opgenomen wettige bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid:
Op 23 mei 2013 omstreeks 23.50 uur is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) op visite bij zijn nichtje op de [straat B] te [plaats]. Als hij op weg naar zijn auto door de portiekdeur naar buiten is gelopen en deze weer sluit, wordt hij gebeten door een grijze pitbull. De pitbull hangt aan zijn linkerarm. Een Marokkaanse man van rond de 20-25 jaar oud roept: “blijf rustig, blijf rustig” en “Rocky kom hier”. De hond luistert echter niet en hangt nog steeds aan zijn linkerarm. Dan valt [slachtoffer] op de grond en komt er een andere hond, een rottweiler, op hem afrennen. De rottweiler bijt hem meermalen op verschillende plekken. [slachtoffer] zwaait met zijn linkerarm teneinde de pitbull los te krijgen, wat uiteindelijk lukt. De pitbull bijt hem dan echter in zijn been. Nadat de honden hem hebben losgelaten, pakken de Marokkaanse man en nog een andere Marokkaanse man van gelijke leeftijd, de honden vast en gaan portiek [nummer] op de [straat B] in.
Verbalisant [A] heeft 4 en 6 mei 2013 een bezoek gebracht aan de woning aan de [straat B] [huisnummer 3] te [plaats]. Dit betreft de woning van meerdere broers van verdachte. Daar heeft zij beide keren twee honden aangetroffen: een grijze Stafford/pitbull en een rottweiler. [B], de broer van verdachte, heeft bij het eerste bezoek van [A] verklaard dat de pitbull Rocky heette en de rottweiler Rambo. Zowel [B] op 4 mei als verdachte op 6 mei hebben aan [A] verklaard dat deze honden van verdachte waren. [A] heeft bij haar eerste bezoek foto’s gemaakt van de twee honden.
Verbalisant hoorde en zag dat Rocky gromde en blafte naar haar. Zij hoorde dat Rocky agressief naar haar gromde en zag dat de haren van Rocky rechtovereind stonden. Rocky bleef haar onafgebroken aankijken. Zij vertrouwde de hond Rocky niet en schatte in dat deze zou aanvallen wanneer hij de kans zou krijgen.
[C] (hierna: [C]) heeft ook aangifte gedaan van een bijtincident op 14 april 2013, waarbij hij is gebeten door een pitbull, waarvan hij weet dat ze hem Rocky noemen, en een rottweiler. Zijn vriendin heeft toen een foto gemaakt van de twee honden.
Verbalisanten hebben deze foto aan [slachtoffer] getoond en [slachtoffer] heeft verklaard dat de honden op de foto de honden zijn die hem hebben gebeten. De rechtbank constateert dat de honden op de foto grote gelijkenis vertonen met de honden van verdachte, gefotografeerd door [A] op de [straat B] [huisnummer 3].
Verdachte heeft verklaard de eigenaar te zijn, ook op 23 mei 2013, van twee honden: een grijze Stafford en een rottweiler. Deze honden verbleven op het adres van zijn broers de [straat B] [huisnummer 3].
4.3.2Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat vast staat dat het de honden van verdachte zijn die [slachtoffer] hebben aangevallen en gebeten en dat [slachtoffer] daar ernstig letsel aan heeft overgehouden. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de letselverklaring en de verklaring van dr. [D].
Het bovenstaande dient volgens de officier van justitie als volgt te worden gekwalificeerd. De officier van justitie neemt als uitgangspunt dat verdachte de eigenaar is van de twee honden en daarmee ook voor hen verantwoordelijk is. Het is een feit van algemene bekendheid dat honden onvoorspelbaar gedrag kunnen vertonen. Daar komt bij dat vaststaat dat de twee honden gevaarlijke dieren zijn, aangezien zij al bij meerdere bijtincidenten betrokken zijn geweest. Daarbij zijn ook de waarnemingen van verbalisant [A], zoals neergelegd in haar proces-verbaal van bevindingen, van belang. Verdachte heeft nimmer voorzorgsmaatregelen getroffen om dergelijke incidenten te voorkomen. Integendeel, hij laat zijn honden vrij loslopen. Bovendien laat verdachte personen op zijn honden passen die kennelijk de honden niet in de hand hebben. Op grond van het voorgaande acht de officier van justitie de primair ten laste gelegde zware mishandeling in vereniging bewezen. Verdachte was naar eigen zeggen niet aanwezig bij het bijtincident, maar wel als medepleger verantwoordelijk aangezien hij als functioneel dader kan worden beschouwd.
4.3.3Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het de honden van verdachte zijn die bij het bijtincident betrokken waren. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om de bewering dat de honden van verdachte de buurt terroriseren te onderbouwen, hetgeen niet is gebeurd. Nader onderzoek naar de juistheid van de stelling dat verdachte de enige in de buurt is die honden heeft, ontbreekt, hoewel dit wel voor de hand had gelegen aangezien verdachte heeft verklaard dat zijn buurman ook een hond heeft.
De honden op de foto die [slachtoffer] is getoond, zijn volgens hem de honden die hem hebben aangevallen. Verdachte ontkent echter dat de honden op de getoonde foto zijn honden zijn. Bovendien is aan [slachtoffer] slechts een foto van één koppel honden getoond. Op basis van die vergelijking kan niet worden vastgesteld dat de honden op de foto, en daarmee de honden die [slachtoffer] hebben gebeten, de honden van verdachte zijn. [slachtoffer] ziet personen de honden de portiek van nummer [nummer] binnenleiden. Uit het dossier blijkt niet tot welke woning dan wel woningen precies die portiek toegang verschaft.
Tot slot heeft de raadsman gesteld dat de naam Rocky een veel voorkomende naam is voor een pitbull. Aan deze naam kan dus weinig onderscheidend vermogen worden toegedicht.
Nu niet vaststaat dat het de honden van verdachte zijn die [slachtoffer] hebben aangevallen, dient een integrale vrijspraak te volgen.
Indien de rechtbank wel tot de vaststelling komt dat het de honden van verdachte betreft, heeft de raadsman het volgende bepleit. Ten eerste bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten tweede was verdachte ten tijde van het bijtincident niet aanwezig en dus is bij verdachte geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm. In algemene zin kan niet worden gezegd dat er sprake is van een aanmerkelijke kans dat honden zwaar lichamelijk letsel toebrengen. Niet alle honden vertonen onvoorspelbaar gedrag. Ten derde is geen sprake van functioneel daderschap. Het “containerarrest” is hier niet van toepassing. Tot slot heeft verdachte tegen de personen die zijn honden uitlaten gezegd dat zij hen moeten aanlijnen en muilkorven. Hem kan dus ook niet worden verweten dat hij onvoldoende zorg voor zijn honden heeft gehouden. Dit alles leidt er toe dat ook in het geval vast komt te staan dat het de honden van verdachte zijn die [slachtoffer] hebben gebeten, verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.3.4Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ontkend dat het zijn honden zijn geweest die op 23 mei 2013 betrokken waren bij het bijtincident. Hij heeft verklaard dat hij ook zelf niet bij het bijtincident aanwezig was.
De rechtbank acht bewezen dat de honden die [slachtoffer] aangevallen en gebeten hebben de honden van verdachte zijn geweest en motiveert dit als volgt.
Uit de in rubriek 43.1 weergegeven feiten en omstandigheden – in het bijzonder het gegeven dat de eerste hond die aangever aanviel klaarblijkelijk “Rocky” heette, het door verschillende personen opgegeven signalement van de twee agressieve honden het feit dat de aangever twee Marokkaanse mannen de honden portiek [nummer] binnen ziet geleiden en de verklaring van verdachte dat zijn honden op dat adres verbleven – in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank af dat het de honden van verdachte zijn geweest die [slachtoffer] hebben aangevallen en gebeten.
De rechtbank kan op grond van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet vaststellen dat verdachte aanwezig was bij het bijtincident. Getuigen bieden daar geen uitsluitsel over.
Dan resteert de vraag of van hetgeen is vastgesteld aan gebeurtenissen ook een strafrechtelijk verwijt aan verdachte valt te maken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair tot en met meest subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte dient te dier zake te worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen het uiterst subsidiair ten laste gelegde, te weten het onvoldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden van onder zijn hoede staande gevaarlijke dieren.
De rechtbank motiveert deze beslissingen als volgt.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde (zware mishandeling) overweegt de rechtbank dat dit niet kan worden bewezen verklaard, reeds omdat niet vast is komen te staan dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De letselverklaring en verklaring van dr. [D] bieden daar geen uitsluitsel over terwijl zulks evenmin uit de verklaring van [slachtoffer] zelf kan worden afgeleid. Dit leidt tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Over de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling overweegt de rechtbank dat, nu niet vaststaat dat verdachte bij het bijtincident aanwezig was, niet bewezen kan worden dat verdachte zijn honden [slachtoffer] opzettelijk “heeft
latenbijten” of “aan heeft
latenvallen”.
Eenzelfde redenering geldt voor het meer subsidiair ten laste gelegde. Daarvan spreekt de rechtbank verdachte dus ook vrij.
Voor het meest subsidiaire ten laste gelegde geldt hetzelfde als voor het primair ten laste gelegde, namelijk dat niet kan worden bewezen dat hier sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Evenmin kan worden bewezen dat aangever zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan. Dit leidt tot vrijspraak van het meest subsidiaire ten laste gelegde.
Tot slot motiveert de rechtbank de bewezenverklaring van het uiterst subsidiair ten laste gelegde als volgt.
Voor de beoordeling of er sprake is van een ‘gevaarlijk dier’ is het onderhavige (bijt)incident niet bepalend. Op grond van feiten en omstandigheden die zich voor het betreffende incident hebben voorgedaan, moet vast staan dat de honden gevaarlijk waren. De rechtbank overweegt in dit verband dat al eerder is gebleken dat de honden een gevaar voor mensen opleverden, aangezien [C] reeds eerder was aangevallen door Rocky en Rambo. Bij die eerste gelegenheid heeft de eigenaar van Rocky – naar de rechtbank aanneemt verdachte – [C] gesmeekt om geen aangifte te doen en de geleden schade aan [C] betaald. Verdachte wist dus, daar houdt de rechtbank het op, dat zijn honden gevaarlijk zijn. Daar komen bij de waarnemingen van verbalisant [A] van de agressie van Rocky en het gegeven dat een hondengeleider reeds op 6 mei 2012 tegen verdachte heeft gezegd dat de honden degelijk aangelijnd dienden te worden. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden was ten tijde van het ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank zowel ten aanzien van Rocky als Rambo sprake van een ‘gevaarlijk dier’ als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Op verdachte rustte daarom de plicht om voldoende zorg te dragen voor het onschadelijk houden van 'het onder zijn hoede staand gevaarlijk dier'.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet aan voornoemde zorgplicht heeft voldaan en overweegt daartoe het volgende. Uit de tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen, met name de verklaring van getuige [C] en de aangifte blijkt dat de honden, meermalen, onaangelijnd en ongemuilkorfd op de openbare weg liepen. Verdachte heeft dus onvoldoende zorg gedragen voor het onschadelijk houden van zijn honden. Daarmee is het uiterst subsidiaire ten laste gelegde bewezen.