ECLI:NL:RBAMS:2013:4691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
13/660815-10 (A), 13/660462-12 (B), 13/660370-11 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor beschadiging van een dienstauto en onvoldoende zorg voor gevaarlijke honden

Op 25 juli 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk en wederrechtelijk een dienstauto van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland heeft beschadigd door een fiets tegen de auto te gooien. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Daarnaast heeft de verdachte onvoldoende zorg gedragen voor zijn twee gevaarlijke honden, die eerder een man hebben aangevallen en gebeten. De rechtbank oordeelt dat de verdachte wist dat zijn honden gevaarlijk waren, maar hen toch onaangelijnd en ongemuilkorfd op straat liet rondlopen. Dit leidde tot een veroordeling tot hechtenis van negen weken en de verplichting om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de zaken samengevoegd behandeld, waarbij de verdachte in zaak A is vrijgesproken van diefstal en poging tot diefstal, maar wel schuldig is bevonden aan de beschadiging van de dienstauto. In zaak B is de verdachte vrijgesproken van zware mishandeling, maar is hij wel schuldig bevonden aan het niet voldoende zorg dragen voor zijn honden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/660815-10 (A), 13/660462-12 (B), 13/660370-11 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 25 juli 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De politierechter heeft op 11 juli 2013 de zaak met parketnummer 13/660815-10 verwezen naar de meervoudige kamer.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2013.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte zijn – kort samengevat – de volgende feiten ten laste gelegd.
Zaak A:
Steeds gepleegd in Amsterdam op 12 augustus 2010 en wat de eerste twee feiten betreft samen met anderen:
1. diefstal met braak uit een woning waarbij meerdere goederen zijn weggenomen, subsidiair
de heling van die goederen;
2. poging tot diefstal met braak uit een woning;
3. beschadiging van een dienstauto door een fiets tegen die auto te gooien.
Zaak B:
Dat op 23 mei 2012 de twee honden van verdachte te [plaats] [slachtoffer] meermalen hebben gebeten. Dit is - na wijziging van de tenlastelegging - als volgt ten laste gelegd.
Primair: medeplegen van zware mishandeling;
Subsidiair: poging tot medeplegen van zware mishandeling;
Meer subsidiair: medeplegen van mishandeling;
Meest subsidiair: medeplegen van aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
Uiterst subsidiair: medeplegen van geen voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Ten aanzien van zaak A, feiten 1 en 2
4.1.1
Feiten en omstandigheden
Op 12 augustus 2010 wordt gepoogd op de [straat A] [huisnummer 1] te Amsterdam in te breken. Een paar uur later wordt in dezelfde straat op nummer [huisnummer 2] ingebroken en een groot aantal goederen weggenomen. Getuigen zien een aantal personen van Marokkaanse afkomst rennen, al dan niet met goederen in hun handen.
Verdachte wordt kort na de inbraak door verbalisanten gezien in de buurt van de inbraak. Daarop wordt hij aangehouden. Bij hem worden geen goederen aangetroffen.
Verdachte ontkent iets met de inbraak en de poging tot inbraak te maken te hebben.
4.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 primair en subsidiair en 2 niet bewezen kunnen worden, omdat het wettige bewijs ontbreekt.
4.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het wettige bewijs ontbreekt en verdachte bovendien een verklaring heeft gegeven waarom hij zich op die dag op die plaats bevond.
4.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het bewijs ontbreekt om tot een bewezenverklaring te komen van het onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 ten laste gelegde. Zij spreekt verdachte daarvan vrij.
4.2
Ten aanzien van zaak A, feit 3
4.2.1
Feiten en omstandigheden
Op 12 augustus 2010 bevindt verdachte zich op de Bestevâerstraat te Amsterdam als hij een fiets tegen een dienstauto van de politie Amsterdam-Amstelland gooit, waardoor de dienstauto beschadigd raakt.
4.2.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bevindingen van verbalisant Baloe kan de beschadiging van de dienstauto worden bewezen.
4.2.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ook van mening dat het feit bewezen kan worden.
4.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank bewezen dat verdachte een dienstauto heeft beschadigd door een fiets tegen die auto te gooien.
4.3
Ten aanzien van zaak B
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Uit de hierna als bijlage opgenomen wettige bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid:
Op 23 mei 2013 omstreeks 23.50 uur is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) op visite bij zijn nichtje op de [straat B] te [plaats]. Als hij op weg naar zijn auto door de portiekdeur naar buiten is gelopen en deze weer sluit, wordt hij gebeten door een grijze pitbull. De pitbull hangt aan zijn linkerarm. Een Marokkaanse man van rond de 20-25 jaar oud roept: “blijf rustig, blijf rustig” en “Rocky kom hier”. De hond luistert echter niet en hangt nog steeds aan zijn linkerarm. Dan valt [slachtoffer] op de grond en komt er een andere hond, een rottweiler, op hem afrennen. De rottweiler bijt hem meermalen op verschillende plekken. [slachtoffer] zwaait met zijn linkerarm teneinde de pitbull los te krijgen, wat uiteindelijk lukt. De pitbull bijt hem dan echter in zijn been. Nadat de honden hem hebben losgelaten, pakken de Marokkaanse man en nog een andere Marokkaanse man van gelijke leeftijd, de honden vast en gaan portiek [nummer] op de [straat B] in.
Verbalisant [A] heeft 4 en 6 mei 2013 een bezoek gebracht aan de woning aan de [straat B] [huisnummer 3] te [plaats]. Dit betreft de woning van meerdere broers van verdachte. Daar heeft zij beide keren twee honden aangetroffen: een grijze Stafford/pitbull en een rottweiler. [B], de broer van verdachte, heeft bij het eerste bezoek van [A] verklaard dat de pitbull Rocky heette en de rottweiler Rambo. Zowel [B] op 4 mei als verdachte op 6 mei hebben aan [A] verklaard dat deze honden van verdachte waren. [A] heeft bij haar eerste bezoek foto’s gemaakt van de twee honden.
Verbalisant hoorde en zag dat Rocky gromde en blafte naar haar. Zij hoorde dat Rocky agressief naar haar gromde en zag dat de haren van Rocky rechtovereind stonden. Rocky bleef haar onafgebroken aankijken. Zij vertrouwde de hond Rocky niet en schatte in dat deze zou aanvallen wanneer hij de kans zou krijgen.
[C] (hierna: [C]) heeft ook aangifte gedaan van een bijtincident op 14 april 2013, waarbij hij is gebeten door een pitbull, waarvan hij weet dat ze hem Rocky noemen, en een rottweiler. Zijn vriendin heeft toen een foto gemaakt van de twee honden.
Verbalisanten hebben deze foto aan [slachtoffer] getoond en [slachtoffer] heeft verklaard dat de honden op de foto de honden zijn die hem hebben gebeten. De rechtbank constateert dat de honden op de foto grote gelijkenis vertonen met de honden van verdachte, gefotografeerd door [A] op de [straat B] [huisnummer 3].
Verdachte heeft verklaard de eigenaar te zijn, ook op 23 mei 2013, van twee honden: een grijze Stafford en een rottweiler. Deze honden verbleven op het adres van zijn broers de [straat B] [huisnummer 3].
4.3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat vast staat dat het de honden van verdachte zijn die [slachtoffer] hebben aangevallen en gebeten en dat [slachtoffer] daar ernstig letsel aan heeft overgehouden. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de letselverklaring en de verklaring van dr. [D].
Het bovenstaande dient volgens de officier van justitie als volgt te worden gekwalificeerd. De officier van justitie neemt als uitgangspunt dat verdachte de eigenaar is van de twee honden en daarmee ook voor hen verantwoordelijk is. Het is een feit van algemene bekendheid dat honden onvoorspelbaar gedrag kunnen vertonen. Daar komt bij dat vaststaat dat de twee honden gevaarlijke dieren zijn, aangezien zij al bij meerdere bijtincidenten betrokken zijn geweest. Daarbij zijn ook de waarnemingen van verbalisant [A], zoals neergelegd in haar proces-verbaal van bevindingen, van belang. Verdachte heeft nimmer voorzorgsmaatregelen getroffen om dergelijke incidenten te voorkomen. Integendeel, hij laat zijn honden vrij loslopen. Bovendien laat verdachte personen op zijn honden passen die kennelijk de honden niet in de hand hebben. Op grond van het voorgaande acht de officier van justitie de primair ten laste gelegde zware mishandeling in vereniging bewezen. Verdachte was naar eigen zeggen niet aanwezig bij het bijtincident, maar wel als medepleger verantwoordelijk aangezien hij als functioneel dader kan worden beschouwd.
4.3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het de honden van verdachte zijn die bij het bijtincident betrokken waren. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om de bewering dat de honden van verdachte de buurt terroriseren te onderbouwen, hetgeen niet is gebeurd. Nader onderzoek naar de juistheid van de stelling dat verdachte de enige in de buurt is die honden heeft, ontbreekt, hoewel dit wel voor de hand had gelegen aangezien verdachte heeft verklaard dat zijn buurman ook een hond heeft.
De honden op de foto die [slachtoffer] is getoond, zijn volgens hem de honden die hem hebben aangevallen. Verdachte ontkent echter dat de honden op de getoonde foto zijn honden zijn. Bovendien is aan [slachtoffer] slechts een foto van één koppel honden getoond. Op basis van die vergelijking kan niet worden vastgesteld dat de honden op de foto, en daarmee de honden die [slachtoffer] hebben gebeten, de honden van verdachte zijn. [slachtoffer] ziet personen de honden de portiek van nummer [nummer] binnenleiden. Uit het dossier blijkt niet tot welke woning dan wel woningen precies die portiek toegang verschaft.
Tot slot heeft de raadsman gesteld dat de naam Rocky een veel voorkomende naam is voor een pitbull. Aan deze naam kan dus weinig onderscheidend vermogen worden toegedicht.
Nu niet vaststaat dat het de honden van verdachte zijn die [slachtoffer] hebben aangevallen, dient een integrale vrijspraak te volgen.
Indien de rechtbank wel tot de vaststelling komt dat het de honden van verdachte betreft, heeft de raadsman het volgende bepleit. Ten eerste bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten tweede was verdachte ten tijde van het bijtincident niet aanwezig en dus is bij verdachte geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm. In algemene zin kan niet worden gezegd dat er sprake is van een aanmerkelijke kans dat honden zwaar lichamelijk letsel toebrengen. Niet alle honden vertonen onvoorspelbaar gedrag. Ten derde is geen sprake van functioneel daderschap. Het “containerarrest” is hier niet van toepassing. Tot slot heeft verdachte tegen de personen die zijn honden uitlaten gezegd dat zij hen moeten aanlijnen en muilkorven. Hem kan dus ook niet worden verweten dat hij onvoldoende zorg voor zijn honden heeft gehouden. Dit alles leidt er toe dat ook in het geval vast komt te staan dat het de honden van verdachte zijn die [slachtoffer] hebben gebeten, verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.3.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ontkend dat het zijn honden zijn geweest die op 23 mei 2013 betrokken waren bij het bijtincident. Hij heeft verklaard dat hij ook zelf niet bij het bijtincident aanwezig was.
De rechtbank acht bewezen dat de honden die [slachtoffer] aangevallen en gebeten hebben de honden van verdachte zijn geweest en motiveert dit als volgt.
Uit de in rubriek 43.1 weergegeven feiten en omstandigheden – in het bijzonder het gegeven dat de eerste hond die aangever aanviel klaarblijkelijk “Rocky” heette, het door verschillende personen opgegeven signalement van de twee agressieve honden het feit dat de aangever twee Marokkaanse mannen de honden portiek [nummer] binnen ziet geleiden en de verklaring van verdachte dat zijn honden op dat adres verbleven – in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank af dat het de honden van verdachte zijn geweest die [slachtoffer] hebben aangevallen en gebeten.
De rechtbank kan op grond van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet vaststellen dat verdachte aanwezig was bij het bijtincident. Getuigen bieden daar geen uitsluitsel over.
Dan resteert de vraag of van hetgeen is vastgesteld aan gebeurtenissen ook een strafrechtelijk verwijt aan verdachte valt te maken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair tot en met meest subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte dient te dier zake te worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen het uiterst subsidiair ten laste gelegde, te weten het onvoldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden van onder zijn hoede staande gevaarlijke dieren.
De rechtbank motiveert deze beslissingen als volgt.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde (zware mishandeling) overweegt de rechtbank dat dit niet kan worden bewezen verklaard, reeds omdat niet vast is komen te staan dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De letselverklaring en verklaring van dr. [D] bieden daar geen uitsluitsel over terwijl zulks evenmin uit de verklaring van [slachtoffer] zelf kan worden afgeleid. Dit leidt tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Over de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling overweegt de rechtbank dat, nu niet vaststaat dat verdachte bij het bijtincident aanwezig was, niet bewezen kan worden dat verdachte zijn honden [slachtoffer] opzettelijk “heeft
latenbijten” of “aan heeft
latenvallen”.
Eenzelfde redenering geldt voor het meer subsidiair ten laste gelegde. Daarvan spreekt de rechtbank verdachte dus ook vrij.
Voor het meest subsidiaire ten laste gelegde geldt hetzelfde als voor het primair ten laste gelegde, namelijk dat niet kan worden bewezen dat hier sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Evenmin kan worden bewezen dat aangever zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan. Dit leidt tot vrijspraak van het meest subsidiaire ten laste gelegde.
Tot slot motiveert de rechtbank de bewezenverklaring van het uiterst subsidiair ten laste gelegde als volgt.
Voor de beoordeling of er sprake is van een ‘gevaarlijk dier’ is het onderhavige (bijt)incident niet bepalend. Op grond van feiten en omstandigheden die zich voor het betreffende incident hebben voorgedaan, moet vast staan dat de honden gevaarlijk waren. De rechtbank overweegt in dit verband dat al eerder is gebleken dat de honden een gevaar voor mensen opleverden, aangezien [C] reeds eerder was aangevallen door Rocky en Rambo. Bij die eerste gelegenheid heeft de eigenaar van Rocky – naar de rechtbank aanneemt verdachte – [C] gesmeekt om geen aangifte te doen en de geleden schade aan [C] betaald. Verdachte wist dus, daar houdt de rechtbank het op, dat zijn honden gevaarlijk zijn. Daar komen bij de waarnemingen van verbalisant [A] van de agressie van Rocky en het gegeven dat een hondengeleider reeds op 6 mei 2012 tegen verdachte heeft gezegd dat de honden degelijk aangelijnd dienden te worden. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden was ten tijde van het ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank zowel ten aanzien van Rocky als Rambo sprake van een ‘gevaarlijk dier’ als bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Op verdachte rustte daarom de plicht om voldoende zorg te dragen voor het onschadelijk houden van 'het onder zijn hoede staand gevaarlijk dier'.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet aan voornoemde zorgplicht heeft voldaan en overweegt daartoe het volgende. Uit de tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen, met name de verklaring van getuige [C] en de aangifte blijkt dat de honden, meermalen, onaangelijnd en ongemuilkorfd op de openbare weg liepen. Verdachte heeft dus onvoldoende zorg gedragen voor het onschadelijk houden van zijn honden. Daarmee is het uiterst subsidiaire ten laste gelegde bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte het in zaak A onder 3 en in zaak B onder uiterst subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Deze wettelijke bewijsmiddelen zijn in de bijlage opgenomen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
In zaak A, ten aanzien van feit 3:
op 12 augustus 2010 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een dienstauto toebehorende aan Regiopolitie Amsterdam-Amstelland heeft beschadigd door een fiets tegen die dienstauto te gooien.
In zaak B, uiterst subsidiair:
op 23 mei 2012 te [plaats] geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van onder zijn hoede staande gevaarlijke dieren, te weten twee honden, zijnde een pitbull en een rottweiler, immers hebben voornoemde honden [slachtoffer] meermalen met kracht op zijn gehele lichaam gebeten en aangevallen, terwijl verdachte voornoemde honden onaangelijnd en ongemuilkorfd op de openbare weg heeft laten verblijven, terwijl verdachte wist dat voornoemde honden eerder een persoon hadden gebeten en aangevallen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 3 en in zaak B primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
In zaak A is de redelijke termijn geschonden. Om die reden is de raadsman van mening dat voor een veroordeling voor – kort gezegd – beschadiging van een dienstauto op grond van artikel 9a Sr geen straf of maatregel opgelegd moet worden.
De raadsman heeft in zaak B bepleit voor oplegging van een werkstraf, mocht het tot een veroordeling komen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Door een fiets tegen een dienstauto aan te gooien, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van die auto. Het opzettelijk beschadigen van andermans eigendom is een hinderlijk feit, omdat dat schade en daarmee kosten voor de eigenaar met zich meebrengt.
Verdachte heeft voorts onvoldoende zorg gedragen voor zijn honden waarvan hij wist dat ze gevaarlijk waren. Deze honden hebben immers eerder mensen aangevallen en gebeten. Ondanks die wetenschap, heeft verdachte zijn honden onaangelijnd en zonder muilkorf rond laten lopen. Aangever was daar de dupe van: hij is door de twee honden aangevallen en meermalen gebeten. Dit moet een verschrikkelijke ervaring zijn geweest waardoor aangever niet alleen lichamelijk, maar ook psychisch letsel heeft opgelopen.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 april 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, onder meer na het plegen van de beschadiging van de dienstauto. Dit maakt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Dit leidt echter niet tot strafvermindering. Daarnaast liep verdachte ten tijde van het bijtincident nog in een proeftijd.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat in zaak A de redelijke termijn niet is geschonden. De zaak stond voor het eerst op 3 juli 2012 op zitting en is toen op verzoek van de toenmalige – niet uitdrukkelijk gemachtigde – raadsvrouw aangehouden.
Verdachte heeft meermalen te kennen gegeven een grote dierenliefhebber te zijn en bovendien is onduidelijk waar zijn hond Rocky zich bevindt. Om verdachte er goed van te doordringen dat hij in de toekomst beter zorg draagt voor zijn dieren, acht de rechtbank het in zaak B noodzakelijk om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Nu de rechtbank tot een andere waardering van de feiten komt dan de officier van justitie, zal zij lagere straffen opleggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist.

9.Beslag

In zaak A zijn onder verdachte een munt en een pincodedocument van een debetkaart in beslag genomen. Nu deze voorwerpen niet in relatie staan tot enig strafbaar feit, kunnen deze voorwerpen (nrs. 1 en 3 op de beslaglijst) aan verdachte worden teruggegeven.

10.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich gevoegd en vordert een bedrag van € 17.500, -. Dat bedrag is volgens de vordering “o.a. opgebouwd uit medische kosten, loonderving, kledingschade, morele schade en fysieke schade”. Bij de vordering zijn geen stukken ter onderbouwing gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering, namelijk voor zover het de geleden immateriële schade betreft, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover die ziet op vergoeding van geleden materiële schade. Bij gebreke van enige onderbouwing kan de rechtbank niet vaststellen of [slachtoffer] materiële schade heeft geleden. Wel is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor in zaak B, meest subsidiair bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.500, - (vijftienhonderd euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het restant van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 5 juni 2013 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/660370-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 juni 2011 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt (te weten overtreding van artikel 425 Sr), zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
De raadsman heeft verzocht om omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf naar een werkstraf. De rechtbank ziet daartoe echter geen aanleiding.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 62, 63, 350 en 425 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en subsidiair en 2 en in zaak B, primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 3 en in zaak B onder uiterst subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van zaak B, uiterst subsidiair:
Onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, tweemaal gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
In zaak A (parketnummer 13/660815-10):
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 3 tot een gevangenisstraf van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van een munt en een pincodedocument (nrs. 1 en 3 op de beslaglijst).
In zaak B (parketnummer 13/660462-12):
Veroordeelt verdachte ter zake van het onder uiterst subsidiair bewezen verklaarde feit tot hechtenis van
9 (negen) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) weken, van deze hechtenis niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van [slachtoffer], wonende op het adres [adres], toe tot € 1.500, - (vijftienhonderd euro) aan immateriële schade in relatie tot zaak B, uiterst subsidiair.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer], € 1.500, - (vijftienhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 13/660370-11):
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 14 juni 2011, namelijk 2 maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.G. Tarlavski - Reurslag, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren, C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. van Geel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2013.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tenlastelegging [verdachte]
Aan verdachte [verdachte] is – na wijziging ter terechtzitting van de tenlastelegging in zaak
B – ten laste gelegd dat
Ten aanzien van zaak A:
1.
Primair
hij op of omstreeks 12 augustus 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (perceel [straat A] [huisnummer 2]) heeft weggenomen een laptop en/of een flatscreen en/of een of meerdere siera(a)d(en) en/of een bijouteriedoos en/of sieradendoos en/of een autosleutel en/of een of meerdere munt(en) en/of een aansteker en/of make-up, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/ hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit van die woning en/of inklimming in die woning;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 augustus 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere munt(en) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 12 augustus 2010 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (perceel [straat A] 95) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [F] en/of Ymere, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en / of die / dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn / hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die woning is toegegaan en/of bij die woning heeft aangebeld en/of (het eerste gedeelte van) een ruit van die woning heeft ingeslagen en/of ingegooid;
3.
hij op of omstreeks 12 augustus 2010 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een dienstauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door een fiets op/tegen die dienstauto te gooien.
Ten aanzien van zaak B:
Primair:
hij op of omstreeks 23 mei 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meerdere (ernstige) bijtwonden over zijn gehele lichaam), heeft toegebracht, immers heeft verdachte met dat opzet zijn verdachtes twee, althans een of meer
hond(en) (zijnde een pitbull en/of een rottweiler) voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) laten bijten en/of aan laten vallen, terwijl verdachte voornoemde een of meer hond(en) onaangelijnd en/of ongemuilkorfd op de (openbare) weg heeft (laten) verblijven, terwijl verdachte wist dat voornoemde een of meer hond(en) eerder (recent) eenmaal of meermalen een of meer perso(o)n(en) had(den) gebeten en/of aangevallen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 23 mei 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet zijn verdachtes twee, althans een of meer hond(en) (zijnde een pitbull en/of een
rottweiler) voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) laten bijten en/of aan laten vallen, terwijl verdachte voornoemde een of meer hond(en) onaangelijnd en/of ongemuilkorfd op de (openbare) weg heeft laten verblijven, terwijl verdachte wist dat voornoemde een of meer hond(en) eerder (recent) eenmaal of meermalen een of meer perso(o)n(en) had(den) gebeten en/of aangevallen;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 23 mei 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk mishandelend [slachtoffer] door zijn verdachtes twee, althans een of meer hond(en) (zijnde een pitbull en/of een rottweiler) eenmaal of meermalen (met kracht) te laten bijten en/of aan te laten vallen, terwijl verdachte
voornoemde een of meer hond(en) onaangelijnd en/of ongemuilkorfd op de (openbare) weg heeft laten verblijven, terwijl verdachte wist dat voornoemde een of meer hond(en) eerder (recent) eenmaal of meermalen een of meer perso(o)n(en) had(den) gebeten en/of aangevallen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Meest subsidiair:
hij op of omstreeks 23 mei 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig zijn twee, althans een of meer hond(en) onaangelijnd en/of ongemuilkorfd op de (openbare) weg heeft laten verblijven, terwijl voornoemde hond(en) eerder (recent) eenmaal of meermalen een of meer perso(o)n(en) had(den) gebeten en/of aangevallen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (een of meer (ernstige) bijtwonden over zijn gehele lichaam, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van voornoemde [slachtoffer] is ontstaan;
Uiterst subsidiair
hij op of omstreeks 23 mei 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleengeen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder zijn hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten twee, althans een of meer hond(en) (zijnde een pitbull en/of een rottweiler), immers hebben voornoemde een of meer hond(en) [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) op zijn
gehele lichaam gebeten en/of aangevallen, terwijl verdachte voornoemde een of meer hond(en) onaangelijnd en/of ongemuilkorfd op de (openbare) weg heeft laten verblijven, terwijl verdachte wist dat voornoemde een of meer hond(en) eerder (recent) eenmaal of meermalen een of meer perso(o)n(en) had(den) gebeten en/of aangevallen.
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
De rechtbank stelt vast dat wat het bewezen verklaarde betreft sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring van dit feit komt.

1.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 juli 2013.

2.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2010, doorgenummerde p. 21 tot en met 23.
Ten aanzien van zaak B, uiterst subsidiair:

1.Proces-verbaal aangifte d.d. 24 mei 2012, doorgenummerde p. 8 en 9.

Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op woensdag 23 mei 2012 omstreeks 23.50 uur was ik op visite bij mijn nichtje op de [straat B] [huisnummer 4] te [plaats].
Ik moest op een gegeven moment naar beneden om iets uit mijn auto te halen. Ik liep de trap af en kwam bij de portiekdeur. Ik opende met mijn rechterhand de portiekdeur en stapte naar buiten en deed de portiekdeur weer dicht. Ik voelde opeens een heel hevige pijn en warms in mijn linkerarm. Het leek wel of ik was beschoten met een pistool.
(…)
Ik voelde dat er iets aan mijn linkerarm trok. Toen ik naar mijn linkerarm keek, zag ik dat een pitbull grijs van kleur aan mijn arm hing. Ik hoorde dat een man naar me riep: “blijf rustig, blijf rustig”. Ook hoorde ik dat deze man riep: “Rocky kom hier”.
Ik zag dat de hond hier geen gehoor aan gaf en nog steeds aan mijn linkerarm hing. Ik ben toen op de grond gevallen, ik was eigenlijk in een shocktoestand en dacht ‘waarom word ik aangevallen’. Op de grond zag ik dat er een andere hond op me af kwam rennen, deze hond was zwart van kleur en was een rottweiler. Ik zag en voelde dat de rottweiler mij op meerdere plekken beet en weer losliet en weer beet. Ik voelde een enorme pijn op meerdere plekken op mijn lichaam. Ik begon met mijn linkerarm te zwaaien om de pitbull los te krijgen die aan mijn arm hing. Dit lukte en de pitbull liet los, maar hij beet mij weer in mijn linkeronderbeen. Ik voelde weer een hevige pijnscheut en dacht dat de pitbull een stuk van mijn been zou afscheuren. Ik lag nog op de grond en probeerde uit alle macht los te komen van de honden. Ook heb ik heel hard geschreeuwd of andere mensen mij konden helpen, maar niemand hielp me. Ik voelde dat ik met mijn rechterhand tegen een scooter aan kwam die daar geparkeerd stond. Ik hoorde dat het alarm afging van de scooter. Blijkbaar schrokken de honden van het alarm, want ze lieten los.
Ik ben naar mijn auto gerend en ingestapt.
Ik zag dat de eerder genoemde man en nog een andere man de honden vastpakten en portiek [nummer] op de [straat B] in gingen. De twee mannen waarvan ik het vermoeden heb dat ze de eigenaren zijn van de honden zagen er als volgt uit:
Het signalement van de twee mannen waarvan ik vermoed dat het de eigenaren zijn:
Persoon 1 die naar de honden riep:
  • Marokkaanse man
  • Tussen de 25 en 30 jaren oud
Persoon 2 die er later bij kwam:
  • Marokkaanse man
  • Tussen de 25 – 30 jaren oud
Ik zag dat er politie ter plaatse kwam en zij hebben me eerste hulp verleend. Even later is er een ambulance bij genomen en ben ik naar het Lucas Andreas ziekenhuis vervoerd voor verdere behandeling.
Op dit moment heb ik nog steeds hevige pijn op mijn lichaam op meerdere plekken. Ook zijn de wonden die veroorzaakt zijn door de honden weer begonnen met bloeden.
Opmerking verbalisant: ik zie dat de linkerarm van de aangever ter hoogte van de bovenarm en elleboog is afgedekt met een verband. Ook zie ik dat er nog bloed uit een wond komt die niet is afgedekt op de onderarm. Verder zie ik dat er twee verbanden zijn aangebracht op het linkeronderbeen ter hoogte van de kuit. Tevens is een verband aangebracht op het linkerbovenbeen.
U laat mij een foto zien waar twee honden op te zien zijn. ik kan u met de volle honderd procent zekerheid zeggen dat de twee honden die u mij laat zien de honden waren die mij hebben aangevallen en gebeten.

2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2012, doorgenummerde p. 87.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant [G], zakelijk weergegeven:
Ik heb op donderdag 24 mei 15.52 uur aangifte opgenomen van aangever [slachtoffer] ter zake van zware mishandeling. Ik heb tijdens de aangifte aangever [slachtoffer] een foto laten zien waarop twee honden te zien zijn. Ik verklaar dat de foto die ik heb getoond de foto is die is toegevoegd aan het proces-verbaal met paginanummer 21.

3.Proces-verbaal aangifte d.d. 15 april 2012, p. 19 en 20 plus bijlage p. 21.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [C], zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 14 april 2012 rond 18.00 uur was ik in de woning aan de [straat C] [huisnummer 5] te [plaats]. Achter het pand ligt een binnentuin tussen twee flatgebouwen.
(...)
Toen ik de binnentuin in liep, zag ik van links die kleine bruine hond aan komen rennen met duivelse ogen. Deze hond is een type pitbull, ik weet dat ze de hond Rocky noemen. Achter deze hond liep een tweede hond. Dat is een kruising Rottweiler, dit is een jonge hond. Ik zag dat de beide honden in een rechte lijn op mij afkwamen. De bruine pitbull liep voorop en beet mij direct in mijn rechterbeen. De pitbull bleef herhaaldelijk in mijn benen bijten. Ik bleef maar trappen tegen de pitbull, maar hij bleef mij bijten. De andere hond, de kruising rottweiler, beet een aantal keer in mijn linkerbeen.
(…)
Het is niet de eerste keer dat ik door deze hond ben gebeten. In november 2011 ben ik ook door de pitbull gebeten. Toen ik in de binnentuin liep, sprong de pitbull direct op mij en beet mij op borsthoogte. De eigenaar heeft toen de pitbull weggehaald.
Ik heb toen geen aangifte gedaan, omdat de eigenaar het mij smeekte. Hij heeft toen de schade aan mij vergoed. De eigenaar woont in de [straat B]. Op welk huisnummer, weet ik niet, hij woont op de eerste etage. Ik kan hem beschrijven als een kleine Marokkaanse man van ongeveer 20 à 30 jaar oud.
Mijn vriendin heeft een foto gemaakt vanaf het balkon. Op de foto zijn de twee honden te zien. U mag de foto gebruiken voor uw onderzoek.
Bijlage foto honden, p. 21 van het doorgenummerde dossier.
4.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2012, doorgenummerde p. 53 tot en met 55 plus bijlage p. 57 tot en met 59 en 62.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant [A], zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, ben eerder met [verdachte] en zijn honden in aanraking geweest.
(…)
Op vrijdag 4 mei 2012 omstreeks 14.30 uur bevond ik mij op de openbare weg de [straat B] [nummer] te [plaats]. Ik heb bij de woning op nummer [huisnummer 3] een controle uitgevoerd in verband met meldingen dat er honden in de boxruimte zouden worden gehouden.
Ik heb aangebeld bij de woning aan de [straat B] [huisnummer 3]. Er werd open gedaan door [B]. Ik weet ambtshalve dat [B] een broer is van [verdachte].
Ik hoorde dat er honden in de woning waren. Ik hoorde namelijk dat er geblaf vanuit de woning kwam. Ik zag dat er twee grote honden in het keukengedeelte zaten. Ik zag dat de keukendeur dicht zat en dat de keukendeur grotendeels uit glas bestond. Ik zag dat er een grijze Amerikaanse Stafford met gecoupeerde oren in de keuken zat, die ik herkende als Rocky die ik op 1 juli 2011 gecontroleerd had. Ik zag dat er een rottweiler naast Rocky zat en ik hoorde [B] desgevraagd verklaren dat de rottweiler Rambo heette.
Ik hoorde en zag dat Rocky gromde en blafte naar mij. Ik hoorde dat Rocky agressief naar mij gromde en ik zag dat de haren van Rocky rechtovereind stonden. Ik weet dat dit een teken van agressie is bij honden. Ik zag dat Rocky mij onafgebroken bleef aankijken. Ook dit is een teken van dominantie en agressie. Ik heb aan [B] aangegeven de keukendeur zoveel mogelijk dicht te houden, daar ik Rocky niet vertrouwde en ik inschatte dat deze zou aanvallen wanneer hij de kans zou krijgen.
[B] verklaarde mij dat Rambo en Rocky van zijn broer [verdachte] waren.
Ik heb met toestemming van [B] foto’s gemaakt van de honden, welke zijn gevoegd bij dit proces-verbaal.
Op zondag 6 mei 2012 omstreeks 17.05 uur kreeg ik de melding te gaan naar de [straat C] [huisnummer 6] te [plaats] alwaar in de binnentuinen honden zouden loslopen die eerder melder hadden gebeten en waar melder tevens aangifte van had gedaan.
Ik weet ambtshalve dat de binnentuinen van de [straat C] dezelfde binnentuin betreft als die van de [straat B]. Omdat ik het vermoeden had dat het om de honden van de gebroeders [achternaam verdachte en B] zou gaan, ben ik ook ter plaatse gegaan.
Ik heb toen gesproken met [verdachte]. Ik hoorde hem het volgende resumerend verklaren: “Rambo en Rocky zijn van mij.”
Hondengeleider 00.24 heeft tevens met [verdachte] gesproken en hem aangezegd dat de honden degelijk aangelijnd dienden te worden.
Bijlage foto’s p. 57 tot en met 59 en 62 van het doorgenummerde dossier.