ECLI:NL:RBAMS:2013:4685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
13/656675-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van ex-vriendin en haar zus met ernstige gevolgen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van zijn ex-vriendin en haar zus. De verdachte heeft op 28 juni 2011 in Amsterdam zijn ex-vriendin een trap tegen haar rug gegeven terwijl zij zich op een dak bevond, waardoor zij van een hoogte van meer dan vier meter naar beneden viel. Dit leidde tot ernstige verwondingen, waaronder gebroken botten en vermoedelijk inwendig bloedverlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van zijn slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en van de beschuldiging van diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze aanklachten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de zware mishandeling als bijzonder ernstig heeft gekwalificeerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/656675-11
Datum uitspraak: 24 juli 2013
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2013.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 juni 2011 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet die [slachtoffer 1], terwijl zij zich op een dak/plateau bevond, een trap en/of schop, althans met zijn voet een duw, tegen haar lichaam heeft gegeven, waardoor ze enkele meters lager ten val kwam op de grond van een lager gelegen plaats;
(Artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 28 juni 2011 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (kneuzingen, bloedverlies in het hoofd, gebroken neus, elleboog, middenhandsbeente, 2 middenvoetsbeentjes) heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet, terwijl zij zich op een dak/plateau bevond, een trap tegen haar lichaam te geven, waardoor ze ten val kwam op de grond van een lager gelegen plaats;
(Artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, tegen haar hoofd en/of in haar gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
[slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in haar gezicht en/of op haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
(Artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 28 juni 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
twee telefoons en/of
een identiteitskaart en/of
een paspoort en/of
(ongeveer) 1.200 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
(Artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht)

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Op grond van de bewijsmiddelen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] (hierna aangeefster), die zich op dat moment zittend op de rand van een dak bevond, met zijn voet een schop heeft gegeven tegen haar rug waardoor zij op de grond van een lager gelegen binnenplaats is gevallen. Onderzoek door verbalisanten heeft uitgewezen dat de hoogte tussen het dak en de binnenplaats 4.35 meter bedroeg (pagina 67 van het dossier). Door de val heeft aangeefster blijkens de letselverklaring van 4 juli 2011, haar rechter middenvoetsbeentje, tweemaal haar linker middenvoetsbeentje, haar linker elleboog en haar neus gebroken. Tevens zijn er diverse kneuzingen en zwellingen over haar lichaam geconstateerd en bloedde zij uit haar neus. Voorts bestond het vermoeden van inwendig bloedverlies in het hoofd en hersenletsel (pagina 80 van het dossier). Aangeefster heeft verklaard dat zij aan haar elleboog is geopereerd (pagina 16 van het dossier).
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met het schoppen tegen de rug van aangeefster (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op haar dood. Vooropgesteld wordt dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijk’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. [1] Naar algemene ervaringsregels dient het te gaan om de kans die aanmerkelijk is te achten. Die wetenschap zal moeten worden geobjectiveerd en met behulp van de toets van de gedraging worden vastgesteld. Daarna zal nog dienen te worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans op het gevolg is aanvaard. Van belang hierbij is dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
In het onderhavige geval kan naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate worden vastgesteld of er sprake was van aanvaarding van de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster. Weliswaar heeft verdachte met zijn voet aangeefster die, na net in een ruzieachtige sfeer te zijn weggelopen van verdachte, op een platje zat met de benen naar beneden, geschopt en was de kans aanmerkelijk dat aangeefster hierdoor ten val zou komen en (ernstig) gewond zou geraken. Er is echter onvoldoende informatie voorhanden die maakt dat daarmee de aanmerkelijke kans zou ontstaan op de dood van de aangeefster. Dit betekent dat verdachte van de poging doodslag zal worden vrijgesproken.
3.2.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er zich in het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevindt dat verdachte zich wederrechtelijk een tweetal telefoons, een identiteitskaart, een paspoort en een geldbedrag heeft toegeëigend. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. Subsidiair
op 28 juni 2011 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht te weten kneuzingen, bloedverlies in het hoofd, gebroken neus, elleboog, middenhandsbeentje, 2 midden-voetsbeentjes, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet, terwijl zij zich op een dak bevond, een trap tegen haar lichaam te geven, waardoor ze ten val kwam op de grond van een lager gelegen plaats.
2.
op 28 juni 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] meermalen, tegen haar hoofd heeft gestompt en [slachtoffer 1] eenmaal, op haar hoofd heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] pijn hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. In die gevallen waarin de wet dat voorschrijft, zal dit vonnis met die bewijsmiddelen worden aangevuld.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Anders dan de raadsman en de officier van justitie kwalificeert de rechtbank het handelen van verdachte als een zware mishandeling. Vooropgesteld zij dat de wet van zwaar lichamelijk letsel geen vast omlijnde definitie geeft. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) houdt een opsomming in van gevallen die onder zwaar lichamelijk letsel worden begrepen. Die opsomming is evenwel niet limitatief, zodat het de rechter vrijstaat om lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. [2] De rechtbank is van oordeel dat het ontstane letsel bestaande uit diverse botbreuken, waar bij de elleboogbreuk operatief ingrijpen noodzakelijk werd geacht, diverse kneuzingen, zwellingen, bloed uit de neus, vermoedelijk inwendig bloedverlies in het hoofd en hersenletsel bij aangeefster in onderlinge samenhang en naar het gewone spraakgebruik bezien, als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangeduid. Door aangeefster van een dak van meer dan vier meter te schoppen, zonder de situatie te kennen, waardoor zij ongecontroleerd ten val kwam, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat verdachte willens en wetens heeft beseft dat zwaar lichamelijk letsel het gevolg zou zijn.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van aangeefster en haar zus [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]) bewezen kan worden verklaard en overweegt hiertoe als volgt. Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte met zijn vuisten op haar hoofd is geslagen (pagina 15 van het dossier). [slachtoffer 2] heeft tevens verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte haar zus (aangeefster) sloeg met zijn vuist in haar gezicht en op haar lichaam. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zijzelf ook op het hoofd is geslagen door verdachte (pagina 36 van het dossier). Deze verklaring vindt ondersteuning in de verklaring van aangeefster die heeft gezien dat haar zus door verdachte tegen het hoofd werd geslagen (pagina 15 van het dossier).
De rechtbank ziet geen reden om aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster en [slachtoffer 2] te twijfelen. Voorts oordeelt de rechtbank dat deze mishandelingen goed passen binnen de sfeer zoals deze door verdachte ter terechtzitting is geschetst.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr.
De raadsman heeft verzocht bij een te bepalen straf rekening te houden met het feit dat het voorarrest verdachte zwaar valt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (inmiddels) ex-vriendin en haar zus door hen op het hoofd te stompen waardoor zij pijn hebben ondervonden. Zijn ex-vriendin is na deze mishandeling het dak op gevlucht. Verdachte is zijn ex-vriendin gevolgd. Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling van zijn ex-vriendin door haar, terwijl zij zich nog steeds op het dak van meer dan vier meter hoog bevond, een trap tegen haar rug te geven waardoor zij ten val is gekomen. De ex-vriendin heeft hierdoor diverse botbreuken, kneuzingen, zwellingen, een neusbloeding alsmede vermoedelijk inwendig bloedverlies in het hoofd en hersenletsel opgelopen. De ex-vriendin heeft na de val een operatie aan haar elleboog moeten ondergaan. Verdachte heeft na de trap het hazenpad gekozen. Bijna een jaar later is verdachte middels een Europees arrestatiebevel aangehouden. Verdachte heeft met zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van de slachtoffers. Dergelijke feiten hebben bovendien niet alleen gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn geweest.
De rechtbank houdt bij de hoogte van de op te leggen straf rekening met het gegeven dat verdachte sinds 19 mei 2012 in voorarrest verblijft en het voorarrest voor verdachte als niet-Nederlander zwaarder valt dan voor een gemiddelde Nederlandse verdachte. Voorts houdt de rechtbank rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van 15 april 2013 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Hoewel verdachte van de poging doodslag wordt vrijgesproken vindt de rechtbank de aard van deze zware mishandeling toch bijzonder ernstig. De rechtbank zal daarom afwijken van hetgeen volgens de landelijke oriëntatiepunten landelijk gemiddeld aan straf wordt opgelegd met betrekking tot een zware mishandeling.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, een passende straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. O.P.G. Vos, V.V. Essenburg rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Hof, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2013.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 24 maart 2003, NJ 2003/552.
2.Hoge Raad, 14 februari 2006, te vinden op