ECLI:NL:RBAMS:2013:4616

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12-3704 KINDER
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en nihilstelling van de definitieve vaststelling van kinderopvangtoeslag over het jaar 2006

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam geoordeeld over de herziening van de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2006. Eiseres had in 2009 een kinderopvangtoeslag van € 18.420,- ontvangen, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft deze in 2011 herzien naar nihil, omdat eiseres niet aan haar informatieverplichting zou hebben voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst al op de hoogte was van onregelmatigheden bij het gastouderbureau op het moment van de definitieve vaststelling van de toeslag. De rechtbank oordeelt dat het op de weg van de Belastingdienst had gelegen om nadere bewijsstukken op te vragen voordat de toeslag definitief werd vastgesteld. De omstandigheid dat eiseres de eigen bijdrage niet kan aantonen, is geen feit waarvan de Belastingdienst redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet had kunnen weten dat de toeslag te hoog was vastgesteld, omdat zij erop mocht vertrouwen dat de toekenning juist was, gezien de informatie die zij had verstrekt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de oorspronkelijke toekenning van de kinderopvangtoeslag weer herleefde. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK [woonplaats]

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3704 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. T.E. van der Bent,
en

de Belastingdienst Toeslagen,

verweerder,
gemachtigde J.V. Ravoo.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2006 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [dochter], de dochter van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 17 juli 2009 is de kinderopvangtoeslag over het jaar 2006 definitief vastgesteld op € 18.420, -.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2006 herzien en vastgesteld op nihil en heeft het bedrag van € 18.420, - teruggevorderd.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft niet voldaan aan haar informatieverplichting. Eiseres heeft geen bankafschriften opgestuurd waaruit blijkt dat zij de facturen aan het kindercentrum, de bijdrage aan de gastouder en de bemiddelingskosten heeft betaald. Ook de overeenkomst tussen eiseres en het gastouderbureau ontbreekt, aldus verweerder.
2.
De rechtbank gaat uit van het volgende juridisch kader.
2.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is daarop de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
2.3.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder a van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend.
2.4.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder b, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
3.
De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
3.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet de bevoegdheid had om de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2006 te herzien op grond van artikel 21 van de Awir. Verweerder was immers al bij de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag over 2006 op de hoogte van de mogelijke problemen bij het[gastouderbureau]. Er is dan ook geen sprake van nieuwe feiten zoals bedoeld in artikel 21 van de Awir. Verder heeft verweerder destijds bewijsstukken opgevraagd bij eiseres om het recht op kinderopvangtoeslag te beoordelen, en is op basis daarvan overgegaan tot definitieve toekenning. Eiseres mocht er daarom op vertrouwen dat deze toekenning juist was. Volgens eiseres is niet aangetoond dat zij wist of behoorde te weten dat zij niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan de kinderopvangtoeslag op grond van artikel 21 van de Awir kon worden herzien, nu verweerder op het moment van toekenning nog niet op de hoogte was van het feit dat eiseres geen eigen bijdrage had voldaan. Op de jaaropgave die zij had aangeleverd stond een eigen bijdrage vermeld, op basis waarvan verweerder er vanuit is gegaan dat deze was betaald. Verweerder heeft de nadere bewijsstukken opgevraagd naar aanleiding van het fraudeonderzoek bij het[gastouderbureau]. Daarbij is gebleken dat eiseres de eigen bijdrage niet kon aantonen. Verder heeft verweerder gesteld dat eiseres had kunnen weten dat de kinderopvangtoeslag op een te hoog bedrag was vastgesteld, omdat zij zelf de toeslag heeft aangevraagd en op de rekeningen van het gastouderbureau een eigen bijdrage staat vermeld. Het is aan de aanvrager om te onderzoeken of de aanvraag aan de wettelijke vereisten voldoet, aldus verweerder.
3.3.
De rechtbank overweegt dat uit de brief van verweerder van 6 maart 2009 aan het[gastouderbureau] blijkt dat verweerder vanaf november 2008 de kinderopvangtoeslag van de op dat moment bekende toeslaggerechtigden naar rekeningnummer van het[gastouderbureau] heeft opgeschort, in verband met (het vermoeden van) onregelmatigheden. Verweerder was dus al op de hoogte was van onregelmatigheden bij het gastouderbureau op het moment dat de kinderopvangtoeslag over 2006 definitief werd vastgesteld. Het had in die omstandigheden op de weg van verweerder gelegen om nadere bewijsstukken op te vragen alvorens de kinderopvangtoeslag definitief te berekenen. Verweerder heeft op dat moment echter volstaan met de toegestuurde jaaropgave en op basis daarvan de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres de eigen bijdrage niet kan aantonen, geen feit of omstandigheid is waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, zoals omschreven in artikel 21, eerste lid, onder a, van de Awir.
3.4.
Het standpunt van verweerder dat eiseres had kunnen weten dat de kinderopvangtoeslag op een te hoog bedrag was vastgesteld, volgt de rechtbank evenmin. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat eiseres twee en een half jaar na de definitieve vaststelling geen betalingsbewijzen meer kan overleggen, daarvoor onvoldoende. Uit het feit dat eiseres de gemaakte kosten nu niet meer kan aantonen, kan immers niet zonder meer worden geconcludeerd dat de kosten ook daadwerkelijk niet zijn gemaakt. Daarbij is tevens van belang dat eiseres, nu de voorschotfase ten einde was en zij de door verweerder gevraagde informatie had verstrekt, erop mocht vertrouwen dat de kinderopvangtoeslag op juiste wijze was vastgesteld. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat eiseres de gemaakte kosten op dit moment niet kan aantonen dat ook onvoldoende grond voor het oordeel dat eiseres ten tijde van de definitieve berekening wist of behoorde te weten dat deze onjuist was, zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder b, van de Awir.
4.
Gelet op het voorgaande, had verweerder niet de bevoegdheid om op grond van de genoemde omstandigheden de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag te herzien. De rechtbank zal om die reden het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 21 van de Awir vernietigen.
5.
De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat ook het primaire besluit geen stand kan houden, gelet op hetgeen eerder is overwogen. De rechtbank zal dan ook het bezwaar van eiseres gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat het besluit van 17 juli 2009 weer herleeft.
6.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.416, - (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 472, -)

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het besluit van 14 december 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42, -(tweeënveertig euro) vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.416, - (veertienhonderd en zestien euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Schagen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2013.
de griffier
de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.